Is mijn geloof wel echt? Kerknieuws onder de naam van Balaam, zoon van Behar, de valse profeet die Israël deed dwalen, dan weer onder zijn ware naam: Jezus de Nazarener, maar tegelijk geken schetst als de „leugenaar", „de bedrieger", „de bastaard.5) Nóg smeriger heette Jezus in de Tole- doth Je sua, die Frederik II in zijn boe kerij bezat, door Voltaire letterlijk geno men werden en in de ghetto's van oost europa vóór 1940 nog wel circuleerden: Jezus, het onechte kind van de parfumeu- se Maria en van een romeins soldaat. Pandera of Panthera. Meegenomen door zijn slechte stiefvader naar Egypte, leert hij daar toverkunst en dank zij die kun sten, verleidt hij Israël. 6) Deze schandaalgeschiedenis vinden wij misschien voor 't eerst op schrift bij de heiden Celsus, die omstreeks het jaar 180 „kritiekloos 'n Jood napraat, Jezus is in buitenechtelijk verkeer van de bruid van 'n joods timmerman met 'n romeins sol daat Pantheras verwekt". 7) En in dit alles echoot nog steeds na die allereerste, begrijpelijke laster van Nazareth over het meisje Maria, waaraan zelfs haar bruidegom, volkomen te goe der trouw, aanvankelijk had toegegeven. Kunt ge nu enigszins indenken het ont zaggelijke leed, dat de jonge Maria van meet af als de moeder onzes Heren heeft moeten dragen? Voor mij althans werd zij er slechts te groter door. En ieder jaar duidelijker kwam haar bescheiden figuur uit de Kerstteksten voor mijn geest naar voren, zodat het verlangen werd gewekt, héél haar levens gang zo mogelijk te reconstrueren, of lie ver haar zielsbeweeg na te gaan, zoals zij tot op 't bitter eind haar Kind in gedach ten en in werkelijkheid gebracht had haar Kind van stap tot stap te volgen. Het was bij de voorbereiding van 'n catechismuspreek over Zondag 11, over de naam Jezus, dat die gedachte 'n con crete vorm aannam. Kuyper had mij jaren geleden in zijn E Voto Dordraceno ingeprent, dat 'n leven van Jezus onmogelijk te beschrijven was. Niet zozeer, omdat er vooral over zijn jeugd al te weinig gegevens waren, maar omdat niemand zich het menselijk ziele- leven van de Godmens ooit kon indenken. En opeens, overwegend voor de zoveel ste maal, dat de verhouding tussen de twee naturen voor ons mensen hét raadsel blijft, zag ik Maria zelf, starend op haar Kind in de ruwe wieg, zogend hem aan haar borst, badend hem in 'n aarden vat, Een poos geleden ontmoette ik eens iemand, die bang was, dat haar geloof niet „echt" was. Nu komt dat wel eens vaker voor, dat er aan de zekerheid des geloofs wat ha pert. Daarom stelt zondag 7 van de ca techismus de vraag ook niet nodeloos aan de ordewat is een waar geloof En naar ik meen, gaan we een veilige weg, als we aan het antwoord, dat de catechismus op deze vraag geeft, ons maar toetsen. Het wil mij voorkomen, dat veel onzekerheid op dit gebied hieruit voortkomt, dat we te veel het oog naar binnen slaan en dat we te weinig op Jezus zien. Wie altijd maar in eigen zieleleven zit te peuteren, kan maar moeilijk tot zeker heid komen. Dan komen de vragen bij bosjes naar boven. Is mijn geloof wel van de echte soort? Ja, ik geloof wel, maar geloof ik wel ge noeg, is mijn geloof wel groot genoeg, is het wel in alle delen zuiver op de graat? Zou God misschien niet zeggen: maar wat beeldt ge U in, zo'n gèloof is niets waard, kom eerst maar eens wat anders voor de dag, dan zullen we nog er's pra ten, enz. enz. Het lijkt me wel, dat hier, mogelijk verkapt, de gedachte achter zit, dat we 't zelf zo graag in orde willen maken en dat we dus door ons geloof Gode aangenaam willen zijn. Maar dan beginnen we precies aan het verkeerde eind en we komen er niet. Ge loof is alleen maar overgave, kinderlijke, restloze overgave. Zeggen: „Here Jezus, ik kan U niet missen" en ons dan maar heel eenvoudig in zijn armen werpen. Maar mijn zuster verkeerde in zorg, omdat ze meende, dat ze God liefhad uit bangigheid. Kortweg uit vrees voor de hel. Want straks naar de hel te moeten gaan, is toch wel heel erg en om aan dat gevaar te ontkomen (wat doet een mens al niet, als hij in de benauwdheid zit?) och, dan ga je wel naar de kerk en dan bidt je weler staat immers teveel óp het spel En nu was er bij haar maar de ge dachte, dat ze uit vrees voor de hel naar God toe gedreven was en dat ze God niet liefhad om zijns zelfs wil. Ik kan, geloof ik, die vrees wel een beetje verstaan. Een prediking, die uit bangheid en vrees voor hellestraf de men- beurtelings hem vertroetelend zoals alle moeders en haast schrikkend, wanneer 't haar eensklaps weer inviel Gabriëls schrikkelijk-blijde woorddaarom zal ook het Heilige, dat verwekt wordt, Zoon Gods genoemd worden Sedert speurde ik de weinige teksten af, die van Maria openlijk spraken en {Ie vele, die haar aanwezigheid bij één of ander optreden van haar Kind recht streeks mededeelden of deden vermoeden. Zo las ik alle evangeliën opnieuw. En telkens vroeg ik, turend op de tekst, mij afhoe zou Maria op het zien daarvan (zoals toen Jezus optrad in haar syna goge te Nazareth) of het horen daarvan (zoals de bergrede) hebben gereageerd? Hoe menselijker wij protestanten over de moeder des Heren denken, hoe meer geoorloofd, hoe meer uitvoerbaar wij dit mogen achten. Met zoveel minder bijbelkennis dan wij die heel het nieuwe testament bezitten, heeft zij die hem gebaard, gevoed en op gevoed heeft, gevolgd en los moeten la ten, eerst op zijn 12de jaar; toen, schrij nender bij zijn heengaan uit haar huis en zijn terugwijzing op de bruiloft te Kana en het wreedst moeten loslaten toen hij voor 't grijpen hing aan zijn kruis. met zoveel minder verstandelijke kennis heeft ook zij geworsteld, op geheel enige moederlijke wijze, geworsteld met het niet te doorgronden mysterie van zijn God-menselijk bestaan. Het moet haar dagelijkse vreugde en pijn zijn geweest. Niet Jezus zelf, maar de mens Maria daarin trachten te begrijpen en zo het beeld van Jezus in haar menselijke ziel weerspiegeld te zien, was voortaan de hartstocht van mijn leven. Meermalen heeft men mij gevraagd, hoe ik er tóe kwam 'n boek te schrijven over Maria en haar Kind. Nu het jongste Kerstnummer mij on willekeurig er toe bracht om over haar omstreden figuur nogeens te schrijven, geef ik deze vragers hierbij enig ant woord, over 'n arbeid die ik onbewust veertig jaar geleden in mijn geest begon, waaraan ik sedert zonder plan of opzet voortborduurde, tot op op 26 januari 1946 in Rotterdam dus nu bijna twaalf jaar geleden, voor het eerst de pen bp papier zette en het eerste hoofdstuk aldus aanving „Nog trilde zij over al haar leden. Nóg scheen haar 't reeds weer verdonkerd vertrek In Axel, op 12 mei 1951 eerst vijf sen tot het geloof wil bewegen, kan jik maar matig waarderen. Laten we onze God maar liever leren kennen als 't hoog ste goed, als de, bron van liefde en leven, Wie te dienen enkel blijdschap en vreug de is. Maar toch mogen we aan die overwe ging van mijn zuster maar niet zonder meer voorbij gaan. Zoals zij het accént legde, zou ik het niet graag zeggen, want dan zit er 'n stuk egoïsme in. Dan gaat het, als 't er op aankomt, weer om ons zelf. Wij willen gered worden, wij willen er beter van worden, wij willen graag aan die eeuwige straf zien te ontkomen en op de keper beschouwd, is dat allemaal ego isme. Op deze lijn even doorgedacht, zou het ons om het even zijn, door wie we gered werden. Hoofdzaak is dan, dat we gered worden. Maar het is toch ook niet zo, dat dit alles maar buiten geding blijft. Inderdaad is de eeuwige straf schrikkelijk en dat wij door onze zonde die eeuwige straf hebben verdiend, blijft een onomstotelijk feit. Ik kan het niet helpen, maar ik loop nog al tijd hoog met de catechismus en die vraagt ook, of er dan nog enig middel is, om aan die straf te ontgaan. De predi king van Gods gericht, dat wij met een rechtvaardig God te doen hebben, die de zonde straffen moet krachtens eigen hei ligheid, mag ook in de prediking zeker niet ontbreken. En is de liefde Gods juist niet hierin geopenbaard, dat Hij ons zijn Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verloren ga En is niet daarom het kruis van Christus ons tot zo grote vertroosting, dat Hij onze schuld verzoend heeft en onze smarten gedragen heeft? Dat Hij de toorn Gods, waaronder wij eeuwig hadden moeten verzinken, geblust heeft? Nog eens, het accent, zoals mijn zuster dat legde, is ongetwijfeld niet juist en ik kan er inkomen, dat ze hierover in zorg verkeerde en dachtik ben bang, dat m'n geloof niet echt is. Maar deze dingen zijn van elkaar niet los te maken. Ik heb ook wel eens een ander uiterste horen beweren„ik zou God nog liefhebben, ook al verstootte Hij mij tot in eeuwigheid in de hel". Maar al klinkt het misschien erg vroom, zulk zeggen heeft met vroomheid geen zier te maken en is je reinste dwaasheid. Dit is geen godsvrucht. Want de ware gods vrucht kan God niet missen. De gedachte en 'n half jaar later eindigde ik de laatste bewerking. Onder de dingen, waarvoor ik de Here extra dankbaar ben is, dat ik mijn boekje over Maria en haar Kind heb mogen vol tooien en te behoren onder de geslachten, die haar zalig prijzen. D. J. C. 3) Houston Stewart Chamberlain. Die Grundlagen des namzehnten Jahrhun- derts. Ie Halfte. S. 256.lie Aufl. 1915. 2) a.w. S. 257. 3) a.w. S. 266. Chamberlain, door af stamming Engelsman, met Duits-Zweedse inslag en gehuwd met Eva Wagner, doch ter van de bekende musicus, ziet in de in zijn wat verstoorde Jood de ergste vij and van germaanse en christelijke geest. Daarom mag Jezus geen Jood, moet hij 'n Ariër zijn, die de wil niet doodt, doch accentueert en vernieuwt. Latere na zi's, die in Jezus juist de Jood zien, zij het de onechte zoon van 'n joods meisje, haten hem openlijk. 4) Vie de Jésus par Ernest Renan. Paris. 1870. p. 10. Later, in 1891 heeft Renan in het 5de deel van zijn Histoire du Peup'le d' Israël zich zelf weerspro ken, door nu te verklaren: .Jésus était un Juif". Hij maakt zich zelfs boos over hen die dit betwijfelen. Onderwijl had zijn vroegere beschouwing haar werk ge daan en bleef licht doorwerken, omdat zijn leven van Jezus veel meer herdrukt en gelezen werd. 3) Al te gemoedelijk en wetenschappe lijk lichtvaardig-apodictisch schrijft dr J. L. Palache in zijn Inleiding in den Tal moed, Haarlem 1922, blz 213 v.v.„Geen bovennatuurlijke, maar onwettige ge boorte (n.l. van Jezus)geen wonderen, waartoe hij door zijn goddelijke natuur in staat was, maar tooverkunsten en wi chelarij, die hij in Egypte geleerd had; geen levenseinde, dat van heilbrengende beteekenis voor de menschheid was, maar een eenvoudige excentie, die op den dag voor het Paaschfeest plaats gevonden had. En een Agadist in den Babyloni- schen Talmoed weet even zeker, dat Jezus een zware straf in de hel ondergaat, als b.v. menig geloovig Katholiek ten onzent overtuigd is, dat Luther in het vagevuur voor zijn ketterij moet boeten. De tegen stelling, die er nu eenmaal tusschen de verschillende godsdiensten is, en de harts tocht, waarmee op dit gebied, meer dan op elk ander, iedereen voor zijn eigen standpunt placht en pleegt te strij den, zijn volkomen voldoende om al zulke is on verdragelij k, van God verstoten te zijn. We willen juist bij Hem zijn en zijn gemeenschap genieten. Maar de ware godsvrucht heeft wel iets met schuldgevoel te maken en met genade ook. En schuldgevoel is niet, dat wij er toch zo ellendig aan toe zijn, maar dat we tegen God op 't hoogste hebben mis daan. Dat doet het kinderhart zeer, dat we onze Vader verdriet hebben gedaan. En daardoor is de rechte verhouding ver stoord, waarom we een Middelaar nodig hebben. Anders kan het nooit meer goed komen en kunnen we nooit meer in Gods nabijheid verkeren. Daarom moet er een Borg zijn, die voor ons betaalt, en de schuld wegneemt en de verhouding weer herstelt. En dat heeft Hij gedaan, inder daad door onuitsprekelijk lijden, dat zijn dieptepunt had in het verlaten zijn van God. Uit dit lijden, uit deze bangheid verlost te mogen worden, is zeer zeker de bede van elk van Gods kinderen. Ik meen, dat het toch wel heel schriftuurlijk is, als wij uit de nood roepen tot God. „Uit de diep ten roep ik tot U." ,,'k Wou vluchten, maar kon nergens heen, zodat mijn dood voorhanden scheen." „O, God, wees mij, zondaar, genadig." Tweetal te Hoogeveen (4de pred. pl.), M. J. Mulder te Heerde en P. Visser te Tilburg. Beroepen te Houwerzijl, P. Boonstra, kand. te Marum (Gron.) te Oud- Beijerland, B. Scholten te Bergen (N.H.) te Emmer-Compascuum, Murmerwou- de en te Noorden-Zevenhoven, N. H. Heiner, kand. te Ter Aar te Gronin- gen-West (vac. Dr. L. van der Zanden), H. D. Bakker te Tholen te Appinge- dam (vac. A. J. Janssens), H. Riezebos te Hijlaard te Den Burg, Gorredijk en te Ten Post (Gron.), W. Bos, kand. te Apeldoorn te Haulerwijk, H. R. Groe- nevelt te Urk te Hoogeveen (4de pr. pk), P. Visser te Tilburg te Langley (Brits Columbia) en te Calgary (Alberta, Canada), K. Hart te Wallacebrug (Onta rio, Canada) (voorheen te Utrecht). Aangenomen naar Kralingen (4de pr. pk), PI. Vollenhoven te Maassluis naar Uithuizermeeden, H. Alting te Wijckel naar Stadskanaal (vac. A. H. uitingen te verklaren. Wie zich er aan ergert, ergert zich aan het feit, dat er nog een andere religie dan zijn eigene bestaat." „Beziet men nu die weinige uitspraken in den samenhang, waarin zij voorkomen, dan blijkt bovendien, dat zij nooit als een uitdrukkelijke leer of bij wijze van op zettelijke polemiek voorgedragen worden, maar geheel en passant met een paar woorden, wanneer het gesprek er toeval lig aanleiding toe geeft. Het zijn anecdo- ten (sic!), die een vage herinnering aan het gebeurde met Jezus bewaren. Een re gelrechte bestrijding van de Christelijke leer komt in den Talmoed nergens voor. Dit feit moet, wanneer men aan de voorstellingen van de Evangeliën over het optreden van Jezus vasthoudt, zeer op vallen. Het moet ons onbegrijpelijk voor komen, dat de oude Joodsche bronnen niet veel meer berichten bewaard hebben over de geweldige gebeurtenissen, die zich omstreeks het jaar 30 in Jeruzalem heb ben afgespeeld. In de Misjna, waarin zo veel geleerden uit de eerste eeuw het woord voeren, wordt Jezus niet één en kele keer genoemd, een of twee keer mis schien bedoeld. Maar de voorstelling der Evangeliën is, zooals wetenschappelijk absoluut vast staat, door en door onhistorisch." Men wrijft zich de ogen uit, als men deze onverantwoordelijk absolute uit spraak van de Joodse doctor leest. Reeds proefde ieder de koele haat onder de be dwongen woorden van zijn ex posé. Dan gaat hij verder: „Jezus' optreden, dat vol strekt niet op een omverwerping van den Joodschen godsdienst gericht was, heeft onder de Schriftgeleerden in het geheel geen beroering gewekt, en van die zijde heeft men waarschijnlijk niet eens aan leiding gevonden, om tegen hem op te treden". En dan krijgt men de aftandse voorstelling, die hij kennelijk uit de vrij zinnige hoek van Strack en de zijnen heeft overgenomen, dat eerst Paulus de Wet heeft „afgeschaft" (a.w. blz. 215). 6) Daniel-Rops. Jésus en son temps. Soledi-Liege 1944. p. 59. Uit dergelijke laster, die wij nog slechts verkort weer gaven, laat zich antisemitisme, hoe ver keerd ook, in de Middeleeuwen enigszins verstaan en het pauselijk gebod alle jood se boeken te verbranden, hoe onjuist ook. 7) Adolf Jülicher in Geschichte der Christlichen Religion S. 43 van Die Kul- tur der gegenwart, I. IV. 1 Teubner. 1909. En dan zullen we inderdaad die God, die ons uit zó grote nood verlost heeft, wel heel hartelijk liefhebben. Als we Hem in Jezus Christus hebben leren kennen als een genadig en vriende lijk God, als de Brpn van Leven en zalig heid, dan kan het niet anders, of het hart moet wel vervuld zijn van diepe dank baarheid. Dan is ook het egoïsme, dat in het „maar gered te willen worden" misschien even om de hoek kwam gluren, wel vol komen overwonnen. Want „geloof" is restloze overgave en toewijding en zelfverloochening, een vol strekt dienen. Dan hebben we Hem zó hartelijk lief, dat we alles voor Hem over hebben en dat we, met volkomen wegcijfering van het eigen ik, alleen maar zoeken de ver heerlijking van zijn Naam. Want Hem te dienen is zaligheid. Maar we kunnen Hem alleen maar die nen als verloste zondaren. En daartoe was dan ook nodig de zelfofferande van de Here Jezus, opdat in die weg zou openstaan de mogelijkheid, dat wij de Heer, met mond en hart, blijmoedig ge ven lof en eer. K.-B. v. d. L. Piersma), W. Stuursma te Grootegast. Bedankt voor Oude-Pekela, J. Snel te Reitsum. Benoemd tot hulpprediker te Buenos Aires (Argentinië), C. van Rijn, kand. te 's-Gravenhage, die deze benoeming ook aannam. Afscheid en intrede. Wegens beko men emeritaat nam Ds. K. Spoelstra af scheid van Meeden met Hand. 2032. Ds. P. C. de Vries te Ysselmonde is voor nemens 6 maart intrede te doen te 's-Gra- venhage-Loosduinen, na bevestiging door Ds. A. J. R. Brussaard aldaar. Ds. P. G. van Berge, miss. predi kant te Pajeti en benoemd docent aan de Opleidingsschool te Lewa op Soemba, komt met een kort verlof naar Neder land. Ds. F. H. Boersma. f In de ouder dom van 95 jaar is in het Talma-rustoord te Veen wouden overleden de nestor van de Geref. predikanten hier te lande, Ds. F. H. Boersma. De overledene werd 26 maart 1862 te Heeg geboren en was eerst als evangelist werkzaam te Lemmer en

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1958 | | pagina 2