Uit het Hoofdkwartier Uit welk motief? „Om te vieren" dan maar naar 'n andere kerk, ook wel de Engelse zoals voorheen de Duitse, wordt verwezen. „Ze hebben er toch niets aan Om dan eigen bondskinderen hierdoor reeds in de jongste jaren als ouders zélf in te prenten, dat het avondmaal voor hen niet is en veeleer last dan lust! Moor dend En waardoor? Niet door hetgeen Jezus zelf heeft ingesteld. Doch door de rompslomp van het door mensen ingestelde formulier en het ver moeiend wisselen van vele tafels afgesle ten maken van de telkens weer gerepe teerde woorden. Alsof niet juist ook dit sacrament door alle kinderen des verbonds moest worden bijgewoond om hen tot jaloersheid te ver wekken. Welk kind, welke jongen houdt dat tien, dertien tafels uit, met al dat gedraai, geschuifel en geformulier? O, als we toch eens ieder eerlijk er kenden, hoe weinig zegen dikwijls wordt genoten Maar we hebben de conscientie-stopper bij de handdat men vaak na tafel zegen krijgt. Ofdat die zegen niet behoeft te worden gevoeld. Alsof die waarheid ooit mocht mis bruikt om ons tevree te stellen met dien sten, die zélf aanleiding geven tot ver- Door de vacantie en de drukte, die daaraan vooraf ging is er nog niet van gekomen om de nodige aandacht te be steden aan het geschrift, dat van de hand van onze eindredacteur, Dr. Stam, bij Oosterbaan Le Cointre N.V. te Goes het licht zag, onder de titel „Om te vie ren". Om de betekenis van dit werkje, zo te betitelen naar de omvang, maar niet naar de inhoud, in het juiste licht te plaatsen, is vooraf nodig enkele algemene opmer kingen te maken. Voor „insiders" is dat niet nodig. Maar ik meen, dat Dr. Stam juist niet voor hen geschreven heeft. Veeleer voor de gemeente. Het gaat over de Psalmen. De Psalmen zijn een uiterst belangrijk deel van het O.T. in verschillende opzichten. Dat weet een ieder, die in de O.T. wetenschap wat thuis is en kennis neemt van de studie die van dit deel van het O.T. gemaakt wordt en van de litteratuur, die daaraan wordt gewijd. Nu is die studie niet steeds even in tensief en je zou kunnen opmerken, dat daarin ook een verschijnsel als de mode in andere dingen vergeleken kan worden. Maar al een geruim aantal jaren staan de Psalmen weer in het middelpunt en wordt er een uitgebreide studie aan ge wijd door talrijke beoefenaars van de O.T. wetenschap. Dat zijn ze ook ongetwijfeld waard. Maar er komt ook nog iets anders, veel belangrijkers bij. We weten er in som mige opzichten nog zo weinig van en wie er zich ernstig mee bezig houdt, wordt voor talloze vragen geplaatst. Dat klinkt menigeen misschien heel vreemd in de oren. Psalmen, onberijmd of berijmd zijn een vurig gewaardeerd bezit van de gelovigen, er wordt altijd een zeer levend gebruik van gemaakt, zonder twijfel mag je zeggen, dat een kind van God zich in en bij de Psalmen thuis voelt. Daar vinden we alle ervaringen van het geloofsleven, zo persoonlijk, dat een ieder zich zelf herkent, in vreugde en droef heid, bij dank en klacht, bij lofprijzing, gebed en aanbidding. Wat staat dichter bij ons dan de psalmwoorden en wie is er, die niet van een aantal psalmen zegt, dat ze op alle ogenblikken van grote be tekenis in zijn leven geweest zijn. Ge moest ook maar eens horen, wat Luther en Calvijn tot lof van het psalm boek geschreven en gezegd hebben, wat talloos anderen weer hebben nagezegd. Plet Psalmboek is onze grote schat, het gebeden-boek der kerk, we vinden hier alle ervaringen weergegeven, die we zelf ook doormaken. En toch. Er heerst ook veel misver stand over de psalmen. In het bijzonder op één punt. NI. het gebruik er van in Israëls eredienst, hun liturgisch karakter, hun waarde voor de cultus van vroeger en nu. Vele mensen hebben zo het idee, dat Israël als volk samenkomend in de tempel ook net als wij, met een psalmboek gewapend daar kwamen en ongeveer op dezelfde wijze als wij daarvan gebruik maakten. Er werd een psalm opgegeven en Israël zong. Alleen de collecte ont brak. Dat is voor ons gevoel echt van een later tijd. Nu is het wel zeker, dat het zo abso luut niet geweest is. Als er nu nog dus een Leviet uit het oude Israël één. onzer storing van dit genieten van 'n zegen, het genieten van gemeenschap, wat toch wel geen kerkelijke contrabande mag zijn. Want het lijkt wel, of er zijn die, om de fout van anderenop 't gevoel te wer ken, te vermijden, alles zonder énig ge voel voor het heilige willen laten verlo pen. En dit zou dangelóven enkel op het Woord heten?1) Uit één en ander besluiten wij, dat hoe dan ook, de avondmaalsdienst zó moet worden ingericht, dat ieder ik kan niet aangeven hoeveel tijd maar ik zóu zeggen, veel en veel langer dan thans waar ook, aan de dis moet blijven aan zitten, om daar rustig in te denken, zich te verdiepen in het lijden en sterven van Christus door Schriftlezing, stil gebed en door het lied. Dat eerst mag heten 'n verkondigen van de dood zijns Heren bij brood en beker. Voor het Allerheiligste moet toch tijd zijn, waarin de tijd zelf stil staat voor de heilige eeuwigheid. D. J. C. Onze vaderen dachten hier anders over, wanneer zij in het formulier ver klaren „Allen, die alzó gezind zijn, die wil God gewis in genade aannemen en voor waardige medegenoten van de tafel zijns Zoons Jezus Christus houden. Daar entegen die dit getuigenis in hun harten niet gevóélen kerken kon binnenstappen en onze ere dienst zou mogen meemaken dan zou hij, verondersteld, dat hij in dat geval onze taal verstond, er geen erg in hebben, dat ons gezang iets te maken had met de lof zangen van Israël, evenals wij moeite zouden hebben in het omgekeerde geval ons thüis te voelen in Israëls tempeldienst te Jerusalem. Dat is een belangrijk punt. Daar hangt heel veel aan vast. Dat zou tot een enorme verrijking van ons geloofsbezit en ons liturgisch besef kunnen voeren als we daar meer van begrepen, het een en ander beter aanvoelden, op de hoogte waren, hóé de psalmen gediend hebben als be langrijk onderdeel in de cultus. Nu is daar juist al een aantal jaren belangwekkend onderzoek naar ingesteld. Het is uitgesloten om in te gaan op aller lei theorieën, die daartoe zijn opgesteld. Want natuurlijk zijn de geleerden het met elkander niet eens. De één wil hier de nadruk op leggen, de ander daarop. De een wil alles verklaren uit wat onder zoekingen ons geleerd hebben van de om geving, waarin Israël leefde, de godsdien stige gebruiken van de cultureel aan Is raël verwante volken, de ander neemt meer iets zelfstandig voor Israël aan, er zijn gelovige en niet-gelovige geleerden, er zijn theorieën, die voor iemand, die met openbaring en inspiratie rekent, on aanvaardbaar zijn, maar niet te ontkennen valt, dat uit al deze geleerde uiteenzettin gen voor ons enorm veel te leren valt, dat we onmogelijk kunnen verwaarlozen. We zijn het Israël van de nieuwe dag en we hebben ons het geestelijk bezit van het oude Israël eigen te maken. Verwaarlozen we hier iets, het kan niet anders dan ten nadele komen van ons geestelijk leven en de wijze waarop we God, de Here, mogen dienen en ontmoeten in de eredienst. Nu heeft dat laatste Dr. Stam juist bewogen. Hier is een rijkdom, die niet alleen het bezit moet blijven van inge wijde theologen en kundige schriftgeleer den. Ons volk moet daar óók van weten. Hij brengt zelfs daarmede de verschra ling van het geestelijk leven in verband. Kan dat ook niet één van de oorzaken zijn, dat er van vervlakking en verschra ling gesproken moet worden, dat we de eigenlijke diepte van de psalmen niet ver staan en de geestelijke elementen in onze eredienst in die psalmen neergelegd, niet op de juiste wijze weten te gebruiken tot verrijking van onze eigen eredienst, die een verantwoord geheel moet zijn en waarin veel meer dan tot dusver geschied tot uitdrukking moet komen, dat de Here, als Israëls koning in de volle openbaring van Zijn Wezen en Daden Zijn volk wil ontmoeten en in die ontmoeting door Zijn volk op de juiste wijze gediend en ge vreesd wil worden. Voor wie kennis neemt van het werkje van Dr. Stam zal misschien een geheel nieuwe wereld opengaan. Hij zal de psal men met andere ogen gaan aanzien. Hij zal er veel meer in ontdekken. In het al gemeen kunnen we zeggen, dat wij de psalmen te veel zien als de individuele uitingen van een gelovig hart, de open baringen van een persoonlijk geloofsle ven, persoonlijke geloofservaring en ons daarom daarin persoonlijk thuis gevoelen. Maar dan verwaarlozen we een heel be langrijk element. Er mogen psalmen zijn, die inderdaad hun oorsprong te danken hebben aan de persoonlijke ervaringen, maar er zijn tal loze anderen, die veel meer direct zijn samengesteld voor liturgisch gebruik. Denk maar aan de Koningspsalmen, zo genoemd, omdat God daarin als koning van Zijn volk, van de gehele wereld ver heerlijkt wordt. Die hebben een geheel eigen karakter, die vervulden ook een aparte plaats in Israëls eredienst. Er zou nog veel meer zijn te noemen. Maar lees daarvoor het interessante boekje „Om te vieren". Laat U niet af schrikken. U vindt er geen dorre geleerd heid in. Het is op een klare, verstaanbare wijze geschreven voor iedereen. Natuurlijk is het pas een begin. Een toe te juichen begin. Want ik hoop, dat er meer dergelijke werkjes van de hand van Dr. Stam of van anderen zullen vol gen. Een bescheiden begin, niet ziende op de kwaliteit van de inhoud, maar op de rijkdom aan ongemunt goud, die in deze materie nog klaar ligt om gemunt te wor den. Ge begrijpt de bedoeling van deze beeldspraak. Er is in de wetenschap vaak Daar zal wel niemand zijn, die meent, dat het om het even is, hoe wij leven. Een ordentelijke levenswandel zal ieder een wel appreciëren. Er is echter wel groot verschil in de motieven, die ons tot zulk een ordente lijk leven dringen. Wie met Gods wet niet rekent, zal het wel zien als een soort burgerplicht. Het is eenvoudig een kwestie van fatsoen, dat hij zich behoorlijk gedraagt. Tenminste, daar houd ik het voor. Want het is mij nooit recht duidelijk, waarom ik niet lie gen en stelen mag, als Gods wet het mij niet verbiedt. Je kunt natuurlijk zeggen „eerlijk duurt het langst", dat bewijst de praktijk. Maar dat is heus niet altijd waar. Er zijn er dan toch maar ook, die het met oneerlijke praktijken een heel eind schoppen. Ik voor mij geloof, dat hier een verre naklank is van Gods wet. Al wil men het niet erkennen, het heilig gebod van de hoogste Wetgever dreunt wel na in het leven der mensen. Anders weet ik tenminste niet, hoe men in onge lovige kringen er aan komt, dat dit of dat niet mag. Wie verbiedt het eigenlijk? Wie heeft dat uitgevonden en vastge steld? Is het op een goeie dag er 's de helft plus één geweest, die heeft gedecre teerd, dat b.v. stelen onbehoorlijk is Hoe dan ook, men heeft het zo langza merhand vastgelegd, dat het alleszins fat soenlijk en betamelijk is, zich naar de algemene zedewet te gedragen. In godsdienstige kringen zijn er velen, die een deugdzaam leven, laten we maar zeggen: „de goede werken" zien als een belangrijke bijdrage om met God in het reine te komen. Zij leven zeer nauwgezet in de heimelijke hoop, dat God straks zal oordelen, dat zij 't er nog al aardig heb ben afgebracht. Er zal natuurlijk wel wat ontbreken, maar dat vergeeft de lieve hemelse Vader wel. Een mens kan toch ook niet meer, dan' z'n best doen. En dat zal straks in het grote oordeel wel waar dering vinden. De catechismus leert ons, dat het doen van goede werken de dankbaarheid is, die wij Gode voor de verlossing schuldig zijn. Maar hier kunnen we ook weer ver schillende kanten mee uit en het zou mij niet verwonderen, als sommigen de goede bedoeling van de catechismus verkeerd verstaan. Zo gemakkelijk kan de gedachte op komen, dat na alles, wat Christus voor óns heeft gedaan, h&t woord nu eens aan ons is. Dat God nu wacht op onze tegen prestatie. Dat wij er nu ook eens wat tegenover moeten stellen. Dat wij na het evangelie de eis van de wet horen, waar aan dan toch het christelijk leven zal moeten beantwoorden. Maar zo zien we niet de eenheid van Christus' verlossingswerk. Dogmatisch gezegd maken we zo de rechtvaardigma- king en de heiligmaking van elkaar los. Of wel, we maken scheiding tussen het werk van Christus en van de Geest. Dan is het Jezus, die ons door zijn bloed recht vaardigt, maar de heiligmaking, daar staan we zelf voor. We zullen nu zelf aan het werk moeten en de wet van God moeten houden, zo goed en kwaad, als het gaat. Natuurlijk met een kwade terugslag. Want het is zonder meer duidelijk, dat we er niet veel van terecht brengen. Op deze manier wordt ook de zekerheid en de blijdschap des geloofs ondermijnd. Ik denk b.v. aan de vrijmoedigheid, om toe,te treden tot het avondmaal. Hoe vaak horen we het op huisbezoek niet „mijn leven is er niet naar". Men ziet in zichzelf zoveel gebrek, het leven naar Gods wet is zo hoogst gebrekkig en onze levensgang is zo boven mate stuntelig, dat we zó toch onmogelijk naar het avond maal kunnen komen. En intussen zijn we bezig, de gerechtigheid in onszelf te zoe ken, terwijl immers het formulier zo zoveel, dat niet de mensen bereikt. Grote en geleerde studiewerken worden niet door iedereen gelezen. En lang niet iedere geleerde bezit devgave om over de resultaten van zijn studie bevattelijk en aantrekkelijk te schrijven. Vandaar dat goud, dat ongemunt blijft liggen, het komt niet in omloop, het is niet gang baar, er wordt als betalingsmiddel geen gebruik van gemaakt. Hier is het anders. En daarom mogen we dankbaar zijn, dat dit werkje ver scheen en ik hoop van harte, dat voor de gemeente de rijkdom van de Messias Ko ning groter zal worden, wanneer zij in het heilsgebeuren in Christus ziet de ver vulde zinrijke ceremoniën uit Israëls godsdienstig leven. Om die rijkdom te la ten schitteren werd „Om te vieren" ge schreven en we kunnen het niet anders dan een gezegende uitwerking toe wensen. W. J. MEISTER. dringend zegt, dat wij die buiten onszelf in Jezus Christus zouden zoeken. Er is ook een mogelijkheid, dat we moedeloos zouden worden. En dat wij God van onrecht gaan beschuldigen. Hij eist dan toch maar van ons, wat wij niet kunnen doen. Wat wel een beetje onbil lijk is. En Hij moet het ons dan ook maar niet al te kwalijk nemen, als we er niets van terecht brengen. Wij zijn veront schuldigd. Hoe ter wereld is het mogelijk, dat wij de wet van God zouden houden Als een dreigende berg staat ze daar vóór ons, we lopen er tegen te pletter. Als een zwaar obstakel is ze op onze weg ge plaatst en we vertillen er ons aan. Daar is geen beginnen aan. En daarom begin nen we er ook maar niet eens mee. Met een rustig hart zie je de mensen in de grootste zonden voortleven. Er is immers niet anders van een mens te verwachten. We zijn verontschuldigd. Terwijl deze mensen er maar al te dik wijls bedenking tegen hebben, als wij een ruim evangelie prediken. Zij zijn er doods benauwd voor, dat we een teveel aan evangelie zouden krijgen. Een beetje wet hoort er toch bij. Dan horen we de tegenwerping: ,,'t is maar gemakkelijk. Christus heeft voor ons alles verdiend en door het geloof moet je ingaan tot de rijkdom, die klaar ligt. 't Wordt je- maar gemakkelijk ge maakt. Maar zó gemakkelijk zal het niet gaan". Waaruit altijd weer de verborgen be- géerte spreekt, er zelf ook iets aan toe te doen. De mond zegt het wel anders. Men heeft er de mond vol van, dat het maar genade blijven zal. Maar het hart wil van die genade niet weten. Dat hart kan zich beter vinden in de werkheilig heid. Dat hart zou er bij groeien, als we later horen mochten: „dat heb je er net jes afgebracht, er is voor U een keurig plaatsje in mijn mooie hemel". Maar in het grote oordeel zal niet de lof der mensen, maar alleen de lof des Heren klinken. Gelukkig maar, dat het evangelie waar lijk evangelie is. Dat wij door het geloof mogen ingaan tot Gods rijkdom. Want als wij ook maar een eerste stap moesten zetten op de weg naar de hemel, wij zou den Gods heerlijkheid nooit zien. Maar de goede werken dan Stelt God ons dan niet voor een eis Mogen we dan maar een beetje leven voor 't vaderland weg? Ik meen, dat die goede werken de vruchten des Geestes zijn. Inderdaad zijn wij het wel, die ze doen, maar ze staan niet op onze naam. Het is geen tegen prestatie, wij leggen er geen eer mee in. Het is Jezus, die zijn verlossingswerk vóór ons heeft volbracht en die het ook 111 ons voortzet en doorzet door zijn Geest. We moeten de zaligheid niet maar voor een deel, maar voor de volle honderd pro cent van de Here Jezus verwachten. En wie, arm en ellendig, de Here Jezus in de armen valt en Hem als volkomen Zaligmaker erkent, die zal met de bekende puzzle van de goede werken wel niet zoveel moeite hebben. K.-B. v. d. L. Inderdaad, zó heeft een mens, die zich plotseling geplaatst ziet achter een tafel op de Generale Synode, soms de indruk: Ik zit hier in het HoofdkwartierAlleen, nu moeten we natuurlijk onmiddellijk voor misverstand op onze hoede zijn. Im mers, vanuit 'n militair Hoofdkwartier worden bevelen gegeven, die stipt dienen te worden opgevolgd, terwijl daar ook geheime plannen worden uitgebroed, die onder geen beding mogen uitlekken. En zó nu is het in Assen in genen dele! In onze Kerken heeft nooit de regel gegol den: Wat de heren wijzen, moeten de knechten onvoorwaardelijk prijzen. En de

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1957 | | pagina 2