€en PERSOONLIJKE zaak
Gen FEESTDAG
ALLE DINGEN MOGELIJK
Hoe warm het was en hoe ver.
Weekblad van de Gereformeerde Kerken in Zeeland
MEDITATIE
ZEEUWSE KERKBODE
DERTIENDE JAARGANG no 4
Berichten en opgaven Predikbeur
ten tot Dinsdagsmorgens te zenden
aan de drukkers Littooij Olthoff,
Spanjaardstraat 47, Middelburg.
Hoofdredacteur: Dr C. Stam, Westwal 2, Goes, Telefoon 2563.
Redacteuren: Ds D. J. Couvée, Ds A. Koning, Ds Y. J. Tiemersma, Drs A. Verschoor.
Drukkers: Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280
VRIJDAG 26 JULI 1957
Abonnementsprijs: ƒ3,per half
jaar (bij vooruitbetaling).
Afzonderlijke nummers 12 cent.
Advertentiën 10 cent per mm.
Wij schrijven elkander de weg der be
kering niet voor. Daar beleven we in de
z.g. valse mystiek narigheid genoeg mee.
Het is niet juist, elkander de eis te stellen,
dat we zouden moeten kunnen aantonen
dag en uur van ooze bekering. God houdt
met elk van zijn kinderen zijn eigen weg.
En die wegen kunnen wel eens wat uiteen
lopen. Laten wij hierbij Gods vrijmacht
maar eren.
Maar die wegen zullen dan toch wel
alle heenlopen naar en verbinding hebben
met het centrum. D.w.z. dat ieder gelo
vige de Here Jezus als zijn Zaligmaker
kent. En het lijkt me niet voor tegen
spraak vatbaar, dat wij iemand kunnen
leren kennen door die persoon te ont
moeten. Ik zeg niet, dat daarom ieder ge
lovige per sé een Pniël moet hebben ge
had en als Jacob met God de nacht over
moet hebben geworsteld. Het kan zeer
zeker ook op andere wijze.
Maar de persoonlijke ontmoeting zal
er toch in het leven van elke christen wel
zijn. Mensen, die alleen maar te kerk
gaan, wier hele „christelijke" leven in het
naar-de-kerk-gaan besloten ligt, van wie
nooit blijkt, of zij in de kerk wel eens iets
horen of genieten, bij wie zelfs de minste
ritseling van persoonlijk geloofsleven nog
nooit te bespeuren viel, zij mogen dan
misschien de catechismus uit het hoofd
kennen, zij zijn het toch heus met de ca
techismus niet eens. Want die spreekt
herhaaldelijk van wat hebt Ge daar nu
aan, wat baat het U, wat troost geeft het
"U
Als iemand hier maar altijd rustig zijns
weegs gaat en meent, dat hij straks, bij
het sterven, het eeuwige leven zal beër
ven, die kon zich wel eens vergissen. Het
zal wel niet gaan als met een sprongetje.
Dat wij in het ogenblik van sterven zo
maar ineens de sprong maken en van de
éne op de andere lijn overstappen. Veel
eer laat de Schrift ons zien, dat de weg
hier moet gekozen zijn, dat de lijn hier
moet worden gevat en dat wie in de Zoon
gelooft, het eeuwige leven reeds heeft.
En de catechismus zegt, dat wie straks de
volle eeuwige vreugde zullen genieten,
reeds hier een beginsel daarvan hebben.
Dat beginsel kan er zijn geweest, toen
wij in onze jeugd, misschien ook in later
jaren, met onze God hebben geworsteld,
toen het tot een beslissing, tot een door
braak moest komen. Toen al de armoede
van ons leven voor onze God hebben
blootgelegd en ons lege zondaarshart
Hem hebben overgegeven. Toen wij ons
zo hopeloos arm hebben gevoeld en wij
ons voelden wegzinken, als in een diepte,
aan ellende ten prooi en het in onze ziel
schreeuwde „o God, help mij, want ik
kan U niet missen" en het was, of er
daar Eén was, die ons bij de hand vatte
en ons deed opstaan en het daar van bin
nen zo wonderlijk stil werd.
Het kan zijn in ons persoonlijk leven,
in de eenzaamheid, in de binnenkamer,
in het gebedsleven, als de ziel zich mag
uitstorten voor onze hemelse Vader en
wij alles, letterlijk alles Hem mogen over
geven en toevertrouwen.
Een zieke maakt het soms mee in sla
peloze nachten, als- de gebedsader open
breekt en de ziel daarheen vloeit op de
vleugelen van het gebed. Als hij daar
neerligt, als onder een open hemel en
daarboven is zijn Vader, in wiens hand
zijn broze leven is.
Dat beginsel is er, als in onze ziel in-
daalt de troost van de vergeving der zon
den. Als wij met een verbroken hart, in
ware droefheid, ons leven voor de Here
heben blootgelegd en wij Hem al onze
schuld heben beleden „och, mijn Vader,
neem mijn zonden uit meedogen, gunstig
weg, gedenk die niet" en toen de indach-
tigmakende Geest dat Schriftwoord voor
ons lichten deed „mijn zoon, mijn doch
ter, Uw zonden zijn U vergeven" en toen
het daar juichte in Uw hart „ik ben
verlost, God heeft mij welgedaan."
Daar kunnen tijden zijn, dat er niets
is, dat ons hindert. Ook op zichzelf moei
lijke dingen niet, ziekte, leed, armoede,
ook lastige mensen niet. Dat het ons niet
de minste moeite kost, om vriendelijk te
zijn tegen alle mensen, dat wij ons als
opgetild, uitgeheven weten boven alle
zorg en leed. Tijden, dat daar binnen in
ons een diepe blijdschap woonde, dat wij
alles om ons heen konden vergeten, ook
de tijd, zelfs ons eigen lichaam en dat
wij ons verblijden en verlustigen moch
ten in de God onzes heils. Tijden, waarin
wij heel onze zielservaring konden samen
vatten in dat éne woord „het was feest
in mijn ziel, want mijn Heiland kwam
in." „Het is mij goed, nabij God te zijn."
Zeker, er zal verschil zijn onder Gods
kinderen. Niet ieder leidde God langs
dezelfde weg, maar dat elk van zijn kin
deren Hem toch persoonlijk moet hebben
ontmoet, lijkt me onbetwistbaar. Dat be
ginsel moet er toch zijn, zal het eens vol
komen zijn. Als er geen knop is, komt er
geen bloem en vrucht.
Niet ieder schip komt in de storm. Dat
moeten we ook van God niet begeren.
Levendig herinner ik mij nog wat mij
eens een ervaren christen vertelde, die het
in z'n jeugd maar nooit zeker wist, of
hij nu wel werkelijk een kind van God
was. En toen had hij God gebeden of
Hij hem dit toch met helderheid wilde
doen weten, al was het desnoods langs
een moeilijke en smartelijke weg. En,
voegde hij er aan toe, God heeft mijn
gebed verhoord, zodat ik het n,u wel ze
ker weet. Maar Hij heeft mij tegelijk
doen zien, dat ik daar niet om had mogen
bidden en dat het heel wat vriendelijker
is, als Gods hand ons rustig leidt bij het
licht van zijn Woord. Want in de storm
is het bang.
Maar langs welke weg ook, het per
soonlijke kan niet worden gemist. Het
geloof blijft een zaak des harten.
Wij kunnen Jezus alleen liefhebben, als
wij Hem hebben leren kennen.
En wij kunnen Hem alleen leren ken
nen, als wij Hem hebben ontmoet.
K.-B. v. d. Leek.
Dinsdag 16 juli was het voor de kerk
van Wemeldinge een blijde dag toen zij
mocht herdenken, dat voor 50 jaar de
ambten werden ingesteld.
Het was wel een besloten vergadering,
zonder enige afvaardiging, echt onder
ons, maar het was toch een openbare ver
gadering, zodat ik het ook wel verder
vertellen mag. Want besloten is nog niet
geheim.
Van geheimhouding was dan ook geen
sprake, want wij hebben veel gezongen
en blij gewaagd van Gods trouwe zorg.
De vergadering stond natuurlijk onder
leiding van de pastor loei. De peetvader
van deze kleine kerk, Ds H. J. Heida
heeft verteld van het ver verleden, Ds M.
B. van Dijk van de tijd, toen hij de kerk
van Wemeldinge dienen mocht en broe
der J. Hoogerheide van het stadhouder
loos tijdperk, dat daarna volgde.
Het was alles in opgewekte en prettige
stemming. Een kleine kerk te zijn heeft
ook wel eens iets voor. Als men bij het
oproepen tot zulk een feestvergadering
enkele honderden mensen kan verwach
ten, spreekt het vanzelf, dat het intieme
karakter danwat verloren gaat.
Maar in Wemeldinge kan dat. 't Is net
één grote familie. Wij werden op koffie
met koek getrakteerd en op snoepjes, die
wij deze keer eens niet klandistien in de
mond behoefden te steken, zoals (naar ik
meen) in de kerk te doen gebruikelijk is.
Bij een feest hoort ook een geschenk.
Maar zoals gezegd, ruchtbaarheid was er
niet aan gegeven en hoe moet er dan een
geschenk komen Welnu, geen nood, zij
hebben zichzelf een cadeautje gegeven,
een bedrag in geld (ik zal het niet noe-
Alle dingen zijn mogelijk voor wie gelooft.
Mark. 9 28.
Wat trof die vader het slecht," toen hij met zijn zieke jongen Jezus
opzocht. Wat zal hij hoopvol op weg zijn gegaan. Z'n jongen was er
zo slecht aan toe. Stellig was hij een epilepticus. Hij was al er's in het
water gevallen en in het vuur en de vader hield natuurlijk z'n hart vast,
dat hem eens een ernstig ongeluk zou overkomen. En wat doe je dan,
als je hoort van iemand, op wiens naam zo langzamerhand de meest
opzienbarende genezingen staan.
Maar nu was Jezus er niet. Hij trof wel het zo bekende- gezelschap,
maar Jezus was er zelf niet bij. En toen hebben blijkbaar de discipelen
zich wat met die jongen bemoeid, maarzonder succes. Natuurlijk
tot grote teleurstelling van de zo bezorgde vader.
Als Jezus straks in het gezelschap terug is, wendt hij zich aanstonds
tot Hem. Hij doet een omstandig verhaal van zijn lijden dat uitloopt
op de ontroerende bede och, als Gij iets kunt, heb dan medelijden
met ons.
Aan dat medelijden ontbreekt het Jezus niet. Is Hij niet met ont
ferming over ons bewogen
Maar dat „als Gij kunt", wil Hij eerst even recht zetten, want Hij
wil, dat deze vader zich met onbeperkt vertrouwen aan Hem overgeeft.
Hij had net gesproken met Mozes en Elia en Hij stond sterk in zijn
Messiasbewustzijn, maar Hij vraagt ook algehele overgave.
Wij moeten de Here Jezus-volkomen vertrouwen en Hem geheel
toebehoren en dan zijn inderdaad alle dingen mogelijk. Wij maken zo
vaak een scheiding tussen onze wereld en die andere wereld. Hier leven
wij en hier worstelen wij en daarginds, ja daar begint Gods wereld en
daar is alles mogelijk. Maar in het geloof valt die grens weg. Dan staan
we in Gods wereld, of liever Hij in de onze en dan helpt Hij ons
overal door.
Dat wil niet zeggen, dat er dan geen moeilijkheden meer zijn. Dat
er, als er financiële moeilijkheden zijn, morgen een postwisseltje uit
de hemel komt en de zaak is in orde. Dat er maar ineens van alles ge
beuren gaat, precies zoals wij het ons hadden gedacht. Dan nemen we
Jezus de leiding weer uit handen en we staan niet in het geloof.
Geloven wil zeggen het aan Hem overgeven. En dan zijn heus alle
dingen mogelijk. Dan krijgen we licht in de zorgen van het dagelijks
leven, dan komt het die steeds maar toenemende duurte van het levens
onderhoud wel goed, dan is er ook voor dat kapotte en ontwrichte hu
welijk nog herstel.
Voor het geloof is niets hopeloos. Dan komen er stellig heel wat
bergen in de zee terecht.
En ons aan Jezus overgeven is nooit een waagstuk. Het is met die
zieke jongen ook goed gekomen.
Er zal ons geen ongeluk overkomen, als wij ons in Jezus' armen
werpen.
We lopen geen enkel risico.
Het onmogelijke is mogelijk, zelfs dat een zondaar zalig wordt.
K.-B. v. d. L.
men, want daarvoor was deze herdenking
toch Weer te veel „onder ons") waar gro
tere kerken met jaloersheid naar zouden
zien.
Na deze halve eeuw is de kerk van
Wemeldinge nog klein, maar zij heeft
Gods Woord bewaard. Zij heeft ook een
zeer bizondere positie, daar aan het ka
naal, met het oog op de evangelisatie on
der de schippers. Die positie heeft de pro
vincie ook erkend, door haar alle hulp en
steun te verlenen, die zij nodig heeft. Een
hulp, die hier ook met hartelijke erkente
lijkheid wordt aanvaard. Wat zijn ze blij
met hun pastorie, waardoor het beroe-
pingswerk mogelijk werd. Broeders en
zusters in Zeeland, als wij elk bedrag van
zeven centen zó besteden, als het daar be
steed is, ik durf hopen, dat wij dan goe
de rentmeesters mogen heten.
Een grote kerk zal Wemeldinge mis
schien nooit worden, maar er zijn ook
andere dingen, waar-in men groot kan
zijn, dan in zielental.
Wij willen haar van deze plaats harte
lijk feliciteren met deze blijde dag en ho
pen, dat zij onder de pittige, frisse lei
ding van haar pastor loei nog lang haar
bizondere positie mag innemen.
•(Vervolg en slot).
Het programma zorgde voor de nodige
ontspanning. Een declamator in drents
costuum heeft ons enige tijd gezellig be
ziggehouden. Hij verontschuldigde zich,
dat hij dat moest doen, terwijl er toch
zovelen tegenwoordig waren, die aan de
V.U. hadden gestudeerd. Maar hij con
stateerde, dat de opleiding aan de V.U.
schier alomvattend en hoogst degelijk
was, alleen één ding leert men er niet
grapjes maken. Waarom hij er dan voor
deze avond maar voor was aangezocht.
De rector magnificus, prof. Gispen,
heeft ook het woord gevoerd. Toen de
voorzitter van de regelingscommissie
hem aankondigde, wist hij niet, waarover
de hoogleraar spreken zou, zodat hij dus
het onderwerp van zijn rede niet kon
noemen. Op dat ogenblik wist de profes
sor het zelf stellig ook niet, waarover hij
tot ons spreken ging en toen hij zijn rede
gehouden had, wist zeker niemand van de
aanwezigen, waarover hij gesproken had.
Zie, daar moet je nu Gispen voor heten.
Maar een applaus had hij in ieder geval
verdiend.
Toch had die rede in mijn ogen grote
waardij. Als een man, die dagelijks de
heersersstaf voert over een lichaam als
de V.U. met haar meer dan 2200 stu
denten, die leukweg verklaarde, dat hij
grote moeite had, met al z'n collega's
persoonlijk te kennen, blijkt ook maar
een gewoon mens te zijn, dan doet dat
het hart goed. Hij kon althans wél grap
jes maken. Het zal hem van nature wel
eigen zijn, want aan de V.U. heeft hij het
immers niet geleerd.
Wie nu echter denkt, dat wij daar al
leen voor de leut bijeen waren, die vergist
zich.
Ik denk b.v. aan het referaat van Dr.
R. L. Krans over de betekenis van het
onderwijs in de natuurkunde voor de