LELIJKE DINGEN DEZE GOD ONZE GOD Weekblad van de Gereformeerde Kerken in Zeeland kunnen niet schoon zijn MEDITATIE ZEEUWSE KERKBODE DERTIENDE JAARGANG no 3 Berichten en opgaven Predikbeur ten tot Dinsdagsmorgens te zenden aan de drukkers Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg. Hoofdredacteur: Dr C. Stam, Westwal 2, Goes, Telefoon 2563. Redacteuren: Ds D. J. Couvée, Ds A. Koning, Ds Y. J. Tie&rersma, Drs A. Verschoor. Drukkers: Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280 VRIJDAG 19 JULI 1957 Abonnementsprijs3,per half jaar (bij vooruitbetaling). Afzonderlijke nummers 12 cent. Advertentiën 10 cent per mm. Gevleugelde woorden komen tegen woordig van achter het IJzeren Gordijn. Nu heeft immers daar de man met de macht van het ogenblik gezegd, dat „lelijke dingen niet schoon kunnen zijn". Het is aardig gevonden. We werden im mers verrast door het nieuws uit Ame rika over de „schone" waterstofbommen. Enkel maar gevaarlijk voor het bestemde doel, maar niet meer gevaarlijk door bij komende gevolgen als radio-actieve neer slag. Maar dat verrassende nieuws wordt weer ondermijnd door het woord van de man, die het op het ogenblik te zeggen heeft. Lelijke dingen kunnen niet schoon zijn. Hij heeft nog gelijk ook. Dat moet je durven erkennen. Wat waar is, is waar. Wat is het toch dwaas om iets te camou fleren. De vreselijke werkelijkheid te ver doezelen achter redeneringen, die een schone schijn hebben. Alsof die bommen met atoomkracht al op zich zelf niet ont zettend zijn, onzuiver of gezuiverd. Want dat laatste is toch de becfoeling. „Schoon" werd door president Eisenhower ook zelf tussen komma's geplaatst. Hij bedoelde het woord niet in aesthetischen zin. De nadelige bijwerking werd door de geleerden uitgezuiverd. Daarom zou het duidelijk geweest zijn om van ge zuiverde moordwapenen te spreken. Maar dan had de „grappenmaker" van het Kremlin een kans gemist voor zijn in middels gevleugeld geworden woordspe ling. Lelijke dingen kunnen niet schoon zijn. Een gezuiverde waterstofbom blijft een vreselijk vernielings instrument. De mens heeft krachten opgeroepen, die tot nu toe verborgen waren en die God in de moge lijkheid van Zijn schepping gelegd heeft tot een heilzaam, maar niet tot een cata- strophaal vernietigend gebruik. Maar de mens heeft die wijsheid ook niet, die God heeft. Je kunt voor dit probleem terecht bij Job. In een van de hoofdstukken, dat in het geheel van zijn boek een merkwaardi ge plaats inneemt. Het 28ste. In de gang van het gebeuren staat het vreemd. Als het door Job zelf werd uitgesproken, ver baast het je, dat Job zelf hier al vooruit grijpt op het antwoord, dat God hem uit het onweder geven zal. Dat is een ver zwakking, zou je zeggen. Bovendien kan je je niet indenken, dat de lijder Job in zijn hevige zieleworsteling ineens de moed opbrengt om verheven dichterlijk een be schouwing te geven over het technisch kunnen van den mens, zoals het o.a. in de vorderingen van de mijnbouw uit zijn dagen blijkt, dat in zo'n flagrante tegen stelling staat bij het ontbreken daarnaast met het vinden van wijsheid. Al het ver borgene, uit de donkere aarde, uit de diepte der zee, weet hij te voorschijn te brengen, maar de weg naar de wijsheid vindt hij niet en zal hij ook nooit vinden. We kunnen dit probleem laten rusten. De les uit dit hoofdstuk trekken, zonder tot een oplossing gekomen te zijn over het juiste verband. Dit is wel duidelijk, dat wat in dit hoofdstuk staat, past in het geheel. Als Job van de Here een ant woord ontvangt, is het hieraan gelijk. God wijst Job in zijn onbegrepen leed en lot, in zijn lijden, waar hij de rechtvaar digende grond niet van heeft kunnen ontdekken, ook alleen op dit grote, altijd onveranderlijke feit, dat bij Hem alleen de wijsheid is en dat ieder mens zal moe ten eindigen, met God God te laten en op generlei wijze met onze twijfel aan te tasten in zijn goddelijke hoogheid. We ontdekken de overeenkomst met het slot van hfst. 28 „Maar tot de mens zeide God „Mij te vrezen dat is wijs en het kwade te laten inzicht." Geen wijsheid bij de mensen We be grijpen, dat het hier niet gaat over de praktische levenswijsheid, die door er varing en openbaring verworven kan worden. Ik zou hier willen spreken over de wijsheid, die God bezat, toen Hij de wereld schiep. De laatste en hoogste wijs heid, het weten van de eigenlijke levens orde, de maat en het getal der dingen, de verhouding en de harmonie, de zin en de betekenis. Wie zo wijs is, kan heersen over de werken Zijner handen. Dat was de bedoeling van de scheppingsopdracht voor de mens. In dien zin zou de mens beelddrager Gods zijn, op God gelijken, als God zijn. Met het paradijs is het ver loren. Voorgoed. En nu is de aarde geen paradijs meer. Tot zover had de dichter Camphuyzen gelijk „Ach, waren alle mensen wijs en deden daar bij wel, deez' aarde waar' een paradijs, nu is het meest een hel". Maar hij liet de vraag onbe antwoord, welke wijsheid hij bedoelde en of de mens die wijsheid ooit weer zou kunnen verwerven. Die vraag beantwoordt de dichter van het boek Job wel. Ontkennend. Onvind baar is die wijsheid voor het zoekend en speurend oog van de mens. Hij mag, om nu in de taal van deze tijd te spreken, kunstmanen dirigeren in de stratosfeer en afdalen in de ongekende diepte der zeeën, ook daar zal hij nog het antwoord ontvangen, dat die dichter in zijn tijd reeds beluisterde „Hier is zij niet." De splitsing der atomen brengt ons niets na der tot een laatste weten over de samen hang van al het bestaande, zodat de mens het leven zou kunnen beheersen. Technische en wetenschappelijke voor uitgang brengt geen verdieping van ver klarend weten, de stoutste en meest ge durfde uitvindingen doen ons niet zo het wezen der dingen verstaan, dat de werke lijkheid ons niet meer beangstigt of in onzekerheid brengt. Als het meest radicale treft mij altijd weer in dit hoofdstuk, dat er niet de con clusie getrokken wordt, die wij als gelo vigen misschien verwachten. O, dat de natuurlijke, ongelovige, met God niet re kenende mens de wijsheid niet kan en zal vinden, dat voor het meest scherp speu rende wetenschappelijke oog het eigen lijke verborgen blijft, het»laatste geheim, het diepste principe, we willen het aan nemen en geloven. Maar dan zal het toch zo zijn. Als God alleen die wijsheid heeft, zal Hij ze toch zeker schenken aan hen, die zich voor Zijn openbaring buigen, die geloven in Zijn Waarheid. Ons zal toch wel iets gegund worden, wat de on gelovige wordt ontzegd. Maar ik lees dat hier niet. Tot de mens zegt God, dat wij alleen maar wijs kun nen zijn in het Hem vrezen. Vrezen, om dat Hij de Wijsheid heeft en voor zich behoudt. Want dan is het van doorslaggevende betekenis, dat deze dingen in het boek Job staan. Immers Job heeft in Gods ant woord ook nimmer een verklaring van zijn lijden ontvangen. God heeft hem geen opheldering gegeven, waarom hij lijden moest, wat de zin en de bedoeling ervan geweest is. Hij moest leren zwijgen en berusten in dat voor de mens zo ont zettend zwaar te dragene, dat Gods we gen hoger zijn dan die van ons mensen, Zijn gedachten de onze oneindig ver over treffen. Overweldigend het wezen Zijner wijsheid, maar tegelijk onnaspeurlijk in Zijne wegen. „O HERE, onze Here, hoe heerlijk is uw naam op de ganse aarde, Gij, die uw majesteit toont aan de hemel „Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt Ps. 8 2, 5a. Deze woorden van David kunnen we wel tot de onze maken De verwonderde uitroep en de verbaasde vraag.het één zowel als het ander. Het is sedert de dagen van David niet veranderd, dat de kleine mens vol ontzag moest opzien naar de majesteit van God, hem getoond in de grootheid van de schepping. Zogoed als tóen verschijnt ons nog dagelijks God Zelf daarin.en het is aan ons om dat op te merken, en ons daar klein onder te voelen Dat moet tenminste wel zo zijn. Wij weten het toch goed, dat wij kleine, afhankelijke mensen zijnwe beleven het weer in het bijzonder in deze zomertijd, nu de zon, de warmte, de droogte telkens weer het onderwerp van de gesprekken uitmaakten. We praten erover, we hebben er misschien wel eens onder gezuchtwe luisteren naar de weersverwachtingen, en onder alles door kunnen we telkens weer erbij bepaald worden, dat wij mensen zijn, die alleen maar dikwijls denken heel veel te kunnen. Maar de nauw keurigste voorspellingen, de meest uitgezochte landbouwmethodes het blijken maar netjes nietige middelen, als God ze niet zegent vanuit de hemel.nietig, tegenover de majesteit van God Als wij dat ook maar bewust blijven zien en weten Misschien kan ons zulk een uitzonderlijk zomergetij als we nu weer beleefd hebben ook helpen om dat weer beter te leren verstaan Dat het God is, die ons zijn heerlijke naam wil doen lezen in zijn schepping.dat wij niet al te oppervlakkig alléén maar praten over „het weer", maar dat wij toch ook bewust, al was het maar in gedachten, stilstaan bij de Schep per, die ons tegenkomtwij verkeren dagelijks temidden van het werk zijner handen En dan is daar het grote wonder, dat die grote God toch omziet naar die kleine mens David vroeg het vol verwondering Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt Groot is de afstand tussen deze Almach tige God, Schepper van hemel en aardeen ons, maar deze God God wil naar ons omzien. Hij wil om Christus' wil onze Vader zijn. en het is goed om daaraan te denken, juist ook wanneer wij met ontzag vervuld zijndan wordt te groter ook de verwondering over de grote liefde vap déze Godónze God L S. O. Wij hebben het kruis te dragen. Het kruis van de geschondenheid van de we reld. Lelijke dingen kunnen niet schoon zijn. We hebben het kruis te dragen van het verloren paradijs in het niet meer kunnen heersen, christelijk noch onchris telijk, gelovig noch ongelovig. Ook ons verstand verduisterd en de weg naar de laatste en hoogste wijsheid versperd. In dat opzicht bewaken nog altijd de cheru bim met het vlammende zwaard de weg naar de boom des levens. Dat heeft im mers een diepe zin. Ik zie een treffende overeenkomst tussen Job 28 en de dooi de zondeval versperde weg naar het ver loren paradijs. Daar was de plaats van de tot heersen geroepen mens. En als de dichter constateert, dat de wijsheid niet meer gevonden en de vindplaats daarvan zelfs niet meer nagespeurd kan worden, bedoelt hij hetzelfde als het feit, dat het paradijs van de aarde werd weggenomen en de weg tot de boom des levens voor de mens hier in deze wereld voorgoed, door God, afgesneden werd In dat opzicht sprak ik van het kruis. Met opzet. Omdat alleen het kruis staan de houdt. Niet ons kruis, maar het kruis van Jezus Christus. Heeft God Zichzelf Zijn wijsheid voorbehouden, niet Zijn liefde. Achter het kruis van Jezus Chris tus opent zich de weg naar het herwon nen paradijs, een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, waarop gerechtigheid wo nen zal, waarop de wijsheid Gods weer ten volle geopenbaard en door de mens gerealiseerd zal worden. Maar dat is toe komstmuziek. Een hemelse compositie, waarvan we hier iets vermoeden en enige, nog gebroken klanken opvangen. Wél vast en zeker, maar komend. We moeten immers ook in deze wereld even hard als voor ons dagelijks brood bidden voor de komst van het Rijk, waarvan de volko menheid de vervulling zal zijn. Zover zijn we nog niet. Ik meen, dat Calvijn ergens het mensen lot in de onbe grepenheid getypeerd heeft als „wenen onder Gods glimlach." Wie het perspec tief van het geloof kent, zou het aandur ven te zeggen „Glimlachen onder Gods wenen." Want Hij, die Zijn eigen zoon niet gespaard, maar Hem voor ons allen overgegeven heeft, zou Hij met Hem ons niet alle dingen schenken. Daarom zijn wij verzekerd, ook al doorgronden wij de wereld in hare ontwikkeling niet, omdat ook ons de laatste wijsheid ont breekt, ook al gaan wij met de wereld ge bogen onder het kruis van menselijke on macht bij het juist hoe langer hoe gro ter ontplooien van (technische) macht, dat hoogten noch diepten, stratosfeer noch bathyssfeer, tegenwoordige of toe komende dingen, onzuivere of zuivere waterstofbommen, leven of dood, waar we het geheim niet van begrijpen of be- beheersen kunnen, ons kunnen scheiden van Gods liefde, in Jezus Christus aan het kruis geopenbaard. Lelijke dingen kunnen niet schoon schijnen. Maar het geloof kent para doxale waarheden. Het lelijke kruis, waar God in Zijn Zoon om de zonden der we reld geweend heeft, is de schoonheid ge geven van het troostende perpesctief. In het donkere Achor-dal een deur der hoop. Wij verwachten nieuwe hemelen en een nieuwe aarde. Daar zullen we weer wijs zijn en kennen en weten als God en met Jezus Christus als koningen heersen. W. J. Meister.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1957 | | pagina 1