„Verteerd door 't Zomer-zonnevuur" GEEST EN WOORDEN Weekblad van de Gereformeerde Kerken in Zeeland MEDITATIE jVxelaricr ZEEUWSE KERKBODE DERTIENDE JAARGANG no 2 Berichten en opgaven Predikbeur ten tot Dinsdagsmorgens te zenden aan de drukkers Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg. Hoofdredacteur: Dr C. Stam, Westwal 2, Goes, Telefoon 2563. Redacteuren: Ds D. J. Couvée, Ds A. Koning, Ds Y. J. Tiemersma, Drs A. Verschoor. Drukkers: Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280 VRIJDAG 12 JULI 1957 Abonnementsprijs: ƒ3,per half jaar (bij vooruitbetaling). Afzonderlijke nummers 12 cent. Advertentiën 10 cent per mm. Het is warm geweest. Nu ik schrijf behoort de hitte-periode al weer tot de verleden tijd. En dat is gelukkig. Want wat stelt warmte toch ook weer voor vele problemen. Het is eigenlijk een verdrietige zaak, dat we het met het weer nooit helemaal goed kunnen vinden. Of het is te warm of te koud, te nat of te droog. De een geniet uitbundig, de ander wordt op het zelfde ogenblik in allerlei zorgen gedom peld. Regen en zonneschijn niet anders dan goede scheppingsgaven. Maar de juiste harmonie is ook daarin verstoord. Na de zondvloed heeft God het natuur- verbond met Noach opgericht. De seizoe nen zullen niet ophouden, de wisseling der tijden zal plaats vinden. Maar God heeft niet gezegd noch beloofd, dat alles zal komen, zoals wij dat willen en wen sen. Dat kan ook niet. Dan zou er een hemel op aarde al zijn, dan zou het on volmaakte in het volmaakte zijn overge gaan. We mogen ons troosten. Op de nieuwe aarde zullen we het niet te koud of te warm hebben, er zal niet te klagen vallen over een verkeerde temperatuur en als er boeren op die nieuwe aarde ploegen en zaaien en oogsten zullen, zal het rijpende graan nimmer door droogte bedreigd worden of door overvloedige regenval verrotten. Ondertussen hebben wij het héél warm gehad. Ook 's Zondags. Aan de morgen dienst viel dat niet te merken. Dan waren we zelf nog fris en durfden het wel aan om zelfs in overvolle kerken te gaan zit ten. Maar 's middags en 's avonds. Dan werd het wat anders. Dan lieten de velen verstek gaan en stonden predikanten op de kansel voor ja een gemeente kon je het niet noemen de enkele getrou wen, die zich door niets uit het veld lieten slaan en in het zweet hun aanschijns ge tuige waren, dat hun herder en leraar aan zulke inspannende arbeid niet ge wend een nog overvloediger hoeveel heid vocht produceerde, die hem in een wel zeer onhygiënische en onaestethische houding bracht. Waar waren de overigen? Je infor meerde hier en daar eens voorzichtig. Heel goed was het te begrijpen, dat oude ren en zielen met een zwakke lichaams gesteldheid de moed niet konden opbren gen om in die temperatuur ter kerke te tijgen, hoewel ik er toch aan de andere kant helemaal niet zeker van ben, dat juist die kleine schare getrouwen uit de jongen en sterken bestonden. Ik geloof, dat die het al eerder hadden opgegeven. Het kwam uit, dat inderdaad de jongen reeds spoedig moede en mat waren. Vermoedelijk ook moede en mat in een bepaalde richting. Niet moede en mat om buiten de kerk hun heil te zoeken. Ik overdrijf niet als ik zeg, dat velen dat heil gezocht hebben buiten, in dit geval in het bos, aan het strand, aan zee. Ongelooflijk wat een mens presteren kanJuist als hij zich tot een bepaald ding niet in staat acht te zijn. Te warm was het, zo werd er geoordeeld om naar de kerk te gaan. Niet te warm om kilo meters door de brandende zon te fietsen om tenslotte op 'n nog brandender strand verkoeling te zoeken, welke daar toch ook niet te vinden was. Zelfs in het water niet. Bovendien dat laatste is heel betrekke lijk. Ik ben er in de laatste tijd, juist in die warme periode nog al eens uit ge weest op reizen, die me dwars door het land brachten. Overal hetzelfde beeld. Aan het water van plassen, kanalen, ri vieren, de zee ontelbare mensen in aller lei stadia van onbekleed zijn. Aan het wa ter, meestal er niet in. Wat je in het wa ter zag maakte maar een fractie uit van de menigte, die niemand tellen kon en die zich hardnekkig buiten het water hield. Wel in de volle zon om immers te zon nen, de mooie gewenste bruine huidskleur te bekomen, die zo vaak langs een bittere lijdensweg nog niet verkregen wordt. Wel de geschubde slangenhuid. Het ver rafelde kleed, als de opperhuid er zo sier lijk in vellen bij hangt. Het moet met een korreltje zout ge nomen worden, dat zovelen in het water op warme dagen verkoeling zoeken. De zon wordt op bepaalde plaatsen ontvloden om haar ergens elders met intense be geerte in de armen te vliegen en door haar gekust te worden, hoewel haar kus sen juist in dit opzicht af te bidden zijn. Waar waren de overigen Die vraag trachten we te beantwoorden voor de hete Zondagen, als de kerkklok al of niet luid de, maar in ieder geval het kerkuur aan ving. Niet in de kerk. Wel aan het strand. Of heel gewoon thuis. Op een koele plaats, in een gemakkelijke stoel. Mis schien met een boek, of anders doezelend, maar vast niet in stille persoonlijke medi tatie, yast niet, waar men niet delen kon in de gemeenschappelijke eredienst, trach tend toch zich zelf te stichten of de Here door Zijn Geest en Woord in het hart te laten werken. Ik beschrijf dat alles niet om er zonder meer de staf over te breken. Ik zelf zit ook met het probleem. Ik durf niet over tuigend te zeggen, dat op een warme, heel warme Zondag, in een benauwde, heel be nauwde kerk met wat mensen, die toch gekomen zijn, maar die toch ook wel héél veel last van de hitte hebben en die pre dikant, die daar te vechten staat om het hoofd koel te houden, alles zo maar ere dienst kan heten en zo tot zijn recht komt, dat we daar werkelijk een schone en lief lijke dienst aanschouwen. Daar zijn onze gebouwen op dat ogenblik te onheilig voor en daar zijn wij op dat ogenblik te aards gebonden door in de ongemakkelijkheden van het stoffelijk vlees. Inderdaad. ,,Hoe kleeft mijn ziel aan 't stof, ai, zie mijn nood Maar dan zitten we ook midden in het probleem. En ik hoop, dat er ook anderen geweest zijn, die er onder hebben gele den. Ja dat laatste woord durf ik te ge bruiken. Maar dan niet lichamelijk, maar geestelijk. Wie alleen de lichamelijke nood voelde en ervoer, heeft vertwijfelde ont vluchtingspogingen aangewend. En is daar, voor zijn eigen bevrediging tot op zekere hoogte, in geslaagd. Hij mag daar gelukkig in geweest zijn, maar de vraag rijst, of het God bevredigt heeft. Daarom sympathiseer, ik meer met hen, die er geestelijk onder leden. Wat zijn we toch gauw uit het veld en uit het lood geslagenWat hoeft er toch maar weinig in de weg te komen om ons te verhinde ren op aangename wijze God te dienen naar Zijn Woord. Ja, we kunnen ons troosten, dat de Here ook in dit opzicht weet wat van Zijn maaksel is te wachten en gedachtig is, dat we stof zijn, het is toch vernederend, dat we niet kunnen op brengen wat nodig is en gehandicapt wor den aan alle kant in de warmte om onze harten opwaarts te heffen in de hemel, waar Jezus Christus is aan de rechter hand des Vaders! Vernederend, dat ook onze geest in be wegelijkheid en fantasie te kort schiet. Want de kerkdiensten (ik noem ze nu opzettelijk zo om het bepaalde aspect te laten uitkomen) zijn menselijke instellin gen, geen absolute vormen, die principiëel zo en alleen zo vereist worden. We kon den er gerust wat anders voor in de plaats stellen als eredienst, we zijn niet speciaal aan dat opeengepakt in een ruim te gebonden. Niet, dat het anders nodig zou zijn. O, in 't geheel niet. Maar er zijn ogenblikken, dat je je toch graag wilt herinneren dat een bepaalde vorm niet Mijn Geest, Die op u is, en Mijn Woorden, die Ik in uw mond gelegd heb Jes. 59 vs. 21b. Geest en woorden zijn aan de kerk geschonken. En wat God in Zijn verbondstrouw samengevoegd heeft, scheide de mens niet in onge lovigheid. Wie ze scheidt, wie de Woorden wil hebben zonder de Geest toe te laten tot de binnenkamer van zijn hart, die gaat de verstarring tege moet en vervalt tot woordenkramerij, woorden zonder Geest en leven. Schijn zonder wezen. Woorden, die de toets van het woord niet kun nen doorstaan. Wie anderzijds de Geest wil hebben, maar de Woorden Gods niet acht, zich niet onderwerpt aan de tucht van het Woord Gods, die is hard bezig het vuur van de Heilige Geest te blussen. Al die eigenwilligheid en die hoogmoed, alsof de Heilige Geest ons nog wel eens een extra openbaring zou schenken, is een verachten van het ene, onfeilbare Woord van God. Wat zou 't er in ons persoonlijk en in het kerkelijk leven oneindig veel frisser en blijer uitzien, hoe zouden we ook anderen tot jaloers heid verwekken, wanneer een ieder zich geheel, zonder reserve, voor de werking van de Heilige Geest openstelde. De Geest, die ons de Woorden van het eeuwige leven, van het leven in Gods gemeenschap op de ziel wil binden. Al die onrust, al die onvrede, al die problemen, waar ge uw ziel mee aftobt, vinden hun oplossing alleen in het met heel uw hart luis teren naar Hem, die de Woorden des eeuwigen levens heeft. Het Woord, dat vlees geworden is en onder ons heeft gewoond en wij hebben, schrijft. Johannes, zijn heerlijkheid gezien, een heerlijkheid als van de Eengeborene des Vaders, vol van genade en waarheid. Een ieder, die uit de waarheid is, hoort Hem. 't Is de Here zelf, die in Zijn verbondstrouw u Zijn openbaring gegeven heeft, opdat ge daarvan nu zoudt spreken. Wie uit zichzelf spreekt zoekt zijn eigen eer, maar wie de eer zoekt van zijn zender, die is waar en er is geen onrecht in hem. B.-D. J. Vj d. VEEN. bindend is, maar dat ons geloofsleven zo rijk gevarieerd was, dat onze gelovige verbeeldingskracht zo sterk bleek, dat we de moeilijkheden en de bezwaren van het gewone overwonnen door ongekende mo gelijkheden van het ongewone. We waren en dat wilde ik zeggen wel ongemeen vindingrijk om door wis seling van kleding, door verandering van levenswijze, door allerlei maatregelen de drukkende last van de meer dan normale zomertemperaturen te verlichten, maar we zijn er niet in geslaagd om onder deze omstandigheden iets uit te denken, dat we toch op goede, bevredigende stichten de manier de Here konden dienen in Zijn tempel. Of we waren ontrouw, of we waren getrouw, maar voelden toch ook het be zwaar van het getrouw zijn, dat niet al tijd loon in zich droeg noch minder er in slaagde om alle bezwaren weg te ne men. Zo is onze lichamelijke en geestelijke onmacht weer aan het licht gekomen. Tot onze beschaming. Aan de hemel straalde de zon in majesteitelijke pracht. Maar we wilden ons er liever voor ver bergen of in blindelingse ijver offerden we ons zelf en onze kinderen daaraan op om als door een Moloch te laten ver schroeien. De Here riep ons tot Zijn dienst. Maar we konden tot Zijn huis niet komen, we konden de voetbank Zijner voeten niet ontdekken om te aanbidden. En als we nog kwamen vonden we onze dienst zo armzalig en weinig verheffend, dat we ons schaamden. We zijn weer ontdekt aan ons zelf en we hebben niet zoveel reden om trots te zijn of te roemen. We vluchten en belij den onze schuld voor Hem, die boven al les troonde, maar wiens barmhartigheid ook geweldig is en zo ver Oost en West verwijderd is, onze overtredingen van ons doet. W. J. MEISTER. Twee maal Héb ik het eens verteld? Het was eerste Kerstdag in Brussel. In de kerk of liever het zaaltje aan de Nieuwe Graanmarkt zag ik op één dei- voorste rijen café-stoeltjes we hadden niet anders 'n oud en uiterst deftig heer. Terwijl passanten uit Nederland ge woonlijk de middagdienst verzuimden vanwege vacantiegevoel vacantie ook van kerkdiensten of vanwege het on verzettelijke diner in hun hotel, was deze kennelijke aristocraat er 's middags opnieuw ènop de tweede Kerstdag morgen was hij er ten derde maal mét zijn ega onder de blijde geboortebood- schap. Alsof hij gold voor méér dan één, had hij ditmaal zijn zware bontjas gevleid over één of twee stoelen naast de zijne, ofschoon de goede opkomst eigenlijk zulk 'n royaal omspringen met plaatsen nau welijks gedoogde. Doch hij gold dan ook voor één. Opeens kreeg ik 'n ingevingdit kón niemand anders zijn dan.... professor Fabius uit den Haag Het was behalve zijn welverzorgd sikje en zijn trouwe kerkgang, misschien ook de bontjas die mij op het spoor bracht. En, toen hij na die derde Kerstdienst, door mijn deftigste ouderling Klaas Ten- sen namens mij bij mij boven we woonden toen bóven de kerkgeïnvi teerd, de koffie gebruiken kwam, bleek hij inderdaad de hoogleraar-voortrekker van de Vrije Universiteit. Toen ik hem lachend zei, hoe ik hem had herkend behalve dan aan die bont jas antwoordde hij met zijn grom- stem: ja, je hebt van die gereformeerden die aan één maal genoeg hebben. Je zou van de weeromstuit driemaal op 'n Zon dag willen gaan. Dat was nog eens erkende behoefte aan Gods Woord en aan de gemeenschap der heiligen Ofschoon de ook in de leer geconter- feite man zelf wel had kunnen preken al zou hij daarbij misschien te veel Groen van Prinsterer hebben geciteerd was hij driemaal achtereen in het buiten land present, omdat hij de Here privé

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1957 | | pagina 1