MET ALLE HEILIGEN
Jftxelaria
Weekblad van de Gereformeerde Kerken in Zeeland
MEDITATIE
Daaromniet bezorgd
ZEEUWSE KERKBODE
DERTIENDE JAARGANG no 1
Berichten en opgaven Predikbeur
ten tot Dinsdagsmorgens te zenden
aan de drukkers Littooij Olthoff,
Spanjaardstraat 47, Middelburg.
Hoofdredacteur: Dr C. Stam, Westwal 2, Goes, Telefoon 2563.
Redacteuren: Ds D. J. Couvée, Ds A. Koning, Ds Y. J. Tiemersma, Drs A. Verschoor.
Drukkers: Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280
VRIJDAG 5 JULI 1957
Abonnementsprijs: ƒ3,per half
jaar (bij vooruitbetaling).
Afzonderlijke nummers 12 cent.
Advertentiën 10 cent per mm.
Het moet je maar gebeuren.
Je vader en moeder hebben je eertijds
een paar degelijke Hollandse namen ge
geven en bij de Burgerlijke Stand sta je
ingeschreven met een goed Nederlandse
naam en dan paradeer je ineens in een
krantenartikel als Wilhelm Meister. Zo
wordt je dan door een collega ten tonele
gevoerd. Je voelt je een beetje genomen!
Nu is het overigens niet erg als een
mens eens in 't zonnetje gezet wordt.
Vooral als dat zonnetje zulke vriendelijke
en milde stralen verspreidt.
Collega Couvée verstaat het m.i. wel
heel uitnemend om tegen een achtergrond
van milde humor zijn wijsheid over men
sen en situaties te lanceren. En, ik mag
hem wel dankbaar zijn, dat hij intussen
het meest wezenlijke, wat ik ter Zeeuwse
predikantenconferentie over het geloof en
zijn zekerheid naar voren bracht, heeft
weergegeven. De storing in zijn concen
tratie op de predikantenconferentie door
een buurman ten spijt.
Nu daar toch op deze wijze wat meer
bekendheid aan werd gegeven, knoop ik
daar nog enkele opmerkingen, die van
algemeen belang zijn, aan vast. Het re
feraat had toen geen slot. Ik wil er op
deze manier een slot aan maken.
En dan begin ik met deze opmerking.
Ik heb ervaren, dat je zelfs bij theologen
niet meer met een historische uiteenzet
ting moet aankomen. Dat wordt niet meer
genomen. Vooral als je de stoutmoedig
heid hebt om wat ver terug te duiken en
je het waagt om niet de nodige aandacht
te besteden aan de temporele en dus in
veler ogen meer actuele theologie.
Op dit punt wil ik een confessie doen.
Ik voor mij kan dat historisch-iets-uit-
putten nooit missen. Dat is niet enkel een
toegeven aan historische interesse, veel
,meer het bevestigd worden in de overtui
ging, dat wij in onze tijd heus niet begon
nen zijn met theologie te bedrijven.
Wat is het altijd weer bemoedigend en
troostend te ervaren, dat in allerlei tijden
mensen als wij zich gebogen hebben over
hun Bijbel om het antwoord te vinden
op allerlei problemen en vragen, waarvan
wij nu ook eerlijk moeten erkennen, dat
wij het antwoord evenmin op voor allen
bevredigende wijze kunnen geven. Was
dat laatste niet het geval, dan stond het
inderdaad anders. Als wij nu gekomen
waren tot het antwoord op alle vragen,
dan konden we de historie gerust laten
schieten of over laten aan mensen, die
niet rustig kunnen leven, vóórdat ze het
naadje van de kous ook uit vroegere tij
den en van vroegere mensen weten.
Maar zo is het niet. Wij kunnen nog
zoveel leren van vroeger. Juist ook van
de eigen Gereformeerde theologie, die
bedreven werd en voor nu actuele vragen
vaak van groot gewicht blijkt te zijn.
Prof. Berkouwer, als hij in „Geloof
en Rechtvaardiging" het hoofdstuk
schrijft over „Rechtvaardigheid van
eeuwigheid" begint te herinneren aan het
oordeel van een theoloog uit onze dagen,
die naar aanleiding van het verschil tus
sen Comrie en Brakel als zijn inzicht uit
sprak, dat het „neen" van Comrie tegen
over Brakel hier even krachtig is als het
„nein"; van Barth tegenover Brunner. In
de diepste grond gaat het hierin dan ook
om dezelfde strijd. Comrie en Brakel,
Barth en Brunner. Zeer verwonderd om
samen ten tonele gevoerd te worden.
Maar wie beide strijdperioden kent, ver
wondert zich niet daarover.
Uit eigen ervaring kan ik daar nog iets
aan toevoegen. Een ondervinding, die mij
als titel voor dit artikel deed kiezen„Met
alle heiligen". Want daar gaat het over.
In de historie beleef je dat zo sterk met
alle heiligen te doorgronden de wijsheid
en de liefde Gods in Zijn openbaring.
Van een goede kennis uit de kring der
Gereformeerde Gemeente kreeg ik verle
den jaar een boekje, dat in die kring het
licht had gezien. Het heet „Wet en Evan
gelie" en betreft een heruitgave van een
historisch stuk, dat in de Schotse kerk in
de 18e eeuw een belangrijke rol heeft ge
speeld. Naar aanleiding van een boekje,
dat in 1646 werd uitgegeven door Edward
Fisher en getiteld was „Marrow of Mo
dern Divinity" is bij de heruitgave van
dit werkje in het begin der 18e eeuw in
Schotland een strijd ontstaan, die in de
geschiedenis bekend staat onder de naam
Marrow-strijd. Daar zijn bekende namen
aan verbonden als van Thomas Baston,
Ralph en Ebenezer Erskine, wier werken
in Nederland veel vertaald en gelezen zijn
en nog wel gelezen worden en heus de
lezing zeker nog waard zijn.
Deze mannen, die zuiver Gereformeerd
waren moesten zich op de Synode dei-
Schotse Kerk in 1719 verantwoorden
door twaalf vragen te beantwoorden.
Hun verklaring is op schrift gesteld en
bekend gebleven en zo nog weer in 1948
in het Nederlands vertaald en uitgegeven
onder de titel „Wet en Evangelie". Dit
werkje kreeg ik dan van die goede ken
nis, die wel wist, dat ik mij daarvoor zou
interesseren.
En nu gebeurde het, dat ik mij, na de
Zeeuwse predikantenconferentie nog eens
zette om dit werkje te lezen en wel heel
sterk getroffen werd door het antwoord,
dat de toen aangevochten theologen moes
ten geven op een hun ter synode gestelde
vraag welke kort samengevat kan worden
als„Behoort de zekerheid of de verze
kering des geloofs tot het wezen van hei-
geloof of niet?"
Ik zou hun gehele antwoord hier wel
willen weergeven. Maar dat kan in één
artikel niet.
Ik kom daar later nog wel op terug.
Alleen wil ik iets over mijn blijdschap
schrijven.
De Engelse theologische schrijvers, die
in de 17e en 18e eeuw hun werken in het
Nederlands zagen vertalen, behoren
hoofdzakelijk tot wat men de practicale
schrijvers kan noemen. Zuivere Schrift
studie sterk op de praktijk van het geloof
gericht.
Geen diepzinnige speculaties, arbeid,
die getuigt van innige vroomheid en ge
zonde Schriftkennis en een staan op de
zuivere Gereformeerde belijdenis.
Nu trof mij in hun verklaring als het
eerste, dat ik daar een uitspraak vind, die
ik ook tot de mijne had gemaakt in mijn
referaat en waarop de aanval zich nog al
richtte. Dat is dus een sterke bevestiging-
achteraf. Want vóór het maken van het
referaat had ik dat boekje noch gelezen
noch bestudeerd. Deze uitspraak geef ik
even door
„In de beschrijving van het zaligma
kend geloof hebben wij
le. De algemene natuur daarvan, n.l.
een werkelijke overtuiging-, hetwelk over
eenstemt met alle soorten van geloof, wel
ke deze ook moge zijn. Want het is ze
ker, dat, wat men ook gelooft, men er
ten volle van overreed is."
Waar ik mij op de predikantenconfe
rentie het meeste over verbaasd heb, is
de reactie juist tegen deze opvatting. Een
van de meest essentiële punten in de
Geref. theologie is altijd geweest, dat
Gods genadewerk geen nieuwe schepping
is, die dus radicaal tegenover het natuur
lijke wezen van de mens zou komen staan.
„Gratia non tollit, sed perficit naturam."
De genade heft de natuur niet op, maar
volmaakt haar.
Staan we op dit standpunt, dan mogen
we ook over ons christelijk geloof spre
kend, dit geloof in zijn algemene aard
vergelijken met alle verschijnselen van de
menselijke natuur, die we geloof noemen
Matth. 6: 25.
Waarom mogen we niet bezorgd zijn?
Omdat we daartoe niet het récht hebben
Want we kunnen geen twee dingen tegelijk doen.
Immers: onze geest is daartoe niet in staat. Heeft niet de kracht
er voor.
En zwakke geesten moeten het voor hen onmogelijke niet proberen
te doen. Ze verongelukken daarbij.
Het verzamelen van schatten op aarde maakt onrustig; het brengt
in angstige spanning. Want vele vijanden azen op de aangelegde voor
raden. Het bezit is heel onzeker. En dus ook de instandhouding van'
het leven.
Ziet ons oog alleen geld, zodat de Schenker en Verzorger van het
leven niet wordt opgemerkt, dan is het allemaal even donker. En zo'n
mens maakt zich zorgen.
Zélfs als die mens daarbij óók God nog wil dienen en voor vroom
doorgaan het brengt het verontruste geweten in geen geval tot de
nodige rust.
Want twee heren dienen is een onmogelijke zaak.
Het gaat boven onze krachten.
Bovendien is het ons niet geoorloofd. We hebben het récht er niet
toe.
Daaromniet bezorgd
U moogt geen knechten van Mammon zijn.
U moogt evenmin uw belangstelling verdelen tussen die mammon
en God.
Eén is uw Meester: God, uw Vader in Christus.
Daarom hebt U niet het recht om bezorgd te zijn.
Uw hemelse Vader verzorgt vogels, leliën, gras én mensen
Dat doet Hij uit liefde tot Zijn schepselen. En deze liefde is ons
duidelijk geworden in de gave van Jezus Christus, die het ons mogelijk
maakt om alléén God te dienen.
Dusniet bezorgd zijn, omdat God uw Vader is door Christus Jezus.
Jezus noemt niet maar de grootkapitalisten" dienaren van mammon,
maar juist iéder, die zich zorgen maakt.
We hébben niet het recht om bezorgd te zijn.
Want Christus is onze Heiland.
En God is onze liefhebbende Vader.
Daaromniet bezorgd
Z.
D. M.
en uit die vergelijking ook argumenten
ontlenen voor de bepaling van het wezen
van het geloof, al rekenen we ten volle
met de volledige eigenaardigheid, welke
het christelijk geloof heeft, doordat het
zich op God en Zijn openbaring in Chris
tus richt als voorwerp.
Ik kan daar hier niet breder op in
gaan, al is de zaak het alleszins waard.
Ik haal het hier alleen aan om te illustre
ren, dat we niet buiten de historie kun
nen, juist niet buiten de historie onzer
eigen Geref. theologie. Ik koos een n.l.
van buiten onze grenzen. Met opzet om
de algemeenheid van deze dingen te il
lustreren.
Want deze Engelse theologen, die op
het zuiver Reformatorisch standpunt
staan, beroepen zich op hun beurt weer
op Calvijn en Zoncchius, onze Hollandse
Geref. theologen enz.
Zij waren zich bewust met al de hei
ligen te staan. Dat is in deze tijd ook
nodig. En buitengemeen bemoedigend en
versterkend.
W. J. MEISTER.
Ter Synode!
De derde dag begon.
De dag van de Synode van Zeeland
Vroeg reeds lag ik wakker in het lo
gement met de gezellig-ouderwetse naam
De Huifkar aan de verrukkelijke Mid
delburgse markt met zijn statige gevels
en verwonderde mij dat ik het anders elk
kwartier tinkelende carillon maar niet
hoorde.
Anders dan in Utrecht bijv. had men
het blijkbaar 's nachts om de touristen-
slapers niet te storen -stil gezet.
Maar om kwart over zeven daar
klaterde het opnieuw hoog uit de ge
kroonde toren! al te oneerbiedig door de
volksmond vernoemd tot lange Jan.
In het opwekkend licht van 'n beloven
de ochtendzon slenterde ik voor het
laatst de altijd weer interessante weg
onder het weelderig versierde stadhuis,
langs de sobere woning van de realist
Cats, de huidarts en de drogist op de
hoek, naar het deftige Hofplein, waar het
Paleis van Justitie en de gereformeerde
Kapittelkerk dagelijks tegen elkaar lie-
baügeln onder toezicht van de dichter
Wilhelm Meister, die reeds daarom prae-
ses designatus moest zijn.
Dit keer echter treft het mij, dat ter
wijl de wereldlijke rechters door de hoge
voorpoort binnen schrijden, wij kerke
lijke hoogwaardigheidsbekleders aan het
achterdeurtje van de zijstraat worden
verwacht.
De hoofdingang van de kathedraal aan
het Hofplein, voor het gemene volk
's Zondags wijd open, blijft voor de le
den der Zeeuwse Synode potdicht.
Haast lijkt het of ze moeten binnen-
sluipen, instee dat de opperkoster der
hoofdkerk de vleugeldeuren openzwaait
om de weleerwaarde en eerwaarde afge
vaardigden van het eilandenrijk binnen
te laten.
Het ligt vast niet aan deze hulpvaar
dige Leviet.
Eer is het onbewuste symboliek: ver
bééld je maar niks, het is maar 'n par
ticuliere synode.
Mij is al alles weer ruimschoots ver
goed, wanneer ik in het Dickensachtige
zijstraatje het vertrouwde voorwereld
lijke coupé-tje zie en het zoete stallucht je
speur in de verte.
Met eerbied betast ik het eeuwenoud
vehikel, tuur door het raampje, onder
wind mij het wankel portier te openen
en snuif even de luchtjes van talloze hu
welijken, begrafenissen en bruiloften van
vele geslachten en zie mij zelf weer als
jockie zitten tegenover mijn ouders op
weg naar hun zilveren bruiloft.
Daarna waag ik het de schemerige stal
zelf te betreden, alvorens mij te bege
ven ter Synode.
Indien het mij van Godswege niet was
opgelegd om visser van mensen te wor
den, zou ik boer hebben willen zijn, of