„Daar zün het ook kinderen voor
Jfxelaria
Christus Koning
twaalfde JAARGANG no 47 Weekblad van de Gereformeerde Kerken in Zeeland VRljnAG 24 MEI 1957
Berichten en opgaven Predikbeur- Hoofdredacteur: Dr C. Stam, Westwal 2, Goes, Telefoon 2563. Abonnementsprijs: ƒ3,per half-
ten tot Dinsdagsmorgens te zenden Redacteuren: Ds D. J. Couvée, Ds A. Koning, Ds Y. J. Tiemersma, Drs A. Verschoor. jaar (bij vooruitbetaling).
aan de drukkers Littooij Olthoff, Afzonderlijke nummers 12 cent.
Spanjaardstraat 47, Middelburg. DrukkersLittooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280 Advertentiën lOcent per mm.
MEDITATIE
Wij belijden dat onze Here Jezus Christus Koning is.
U ziet vaak op Roomse kerken heel in het groot deze belijdenis in
gulden letters uitgebeiteld.
En dat is goed, dat het Koningschap van Christus beleden wordt.
Want Hij is gezeten aan Gods rechterhand en bezit alle macht.
De Vader heeft Hem deze macht gegeven. God de Almachtige.
Toch gaat deze belijdenis tegen ons vlees en bloed in.
We willen niet dat God Koning is. We erkennen de macht van
Christus niet. Tenzij we door het geloof leven als kinderen van God.
Wie de Bijbel goed leest ziet de zonde steeds weer getekend als
hoogmoed en trots, zelfverheffing van de mens tegenover de Hoge God.
Dwaze machtsinbeelding.
Bij Nebucadnezar zou men dit erg begrijpelijk kunnen vinden.
Hij was een heidense koning voor wie iedereen moest buigen, wiens
bevel wet was over uitgestrekte gebieden.
En toch, God de Here laat Hem zien wat hij werkelijk is, hoe dwaas
en onwerkelijk zijn roem was.
Hij wordt krankzinnig en kan niet eens meer in de gewone mense
lijke samenleving blijven.
Dat is het oordeel over menselijke hoogmoed. Wie afvalt van de
Hoge God moet vallen.
Wie het koningschap van Christus vandaag niet erkent en op welke
wijze ook roemt in de mens, in zichzelf, geeft zich over aan een waan.
Wat Nebucadnezar overkwam is een ernstige waarschuwing voor
ieder die het horen wil.
Willen wij dat ook?
Wij, U kerkbodelezer en lezeres en ik zijn maar kleine mensen ver
geleken bij Nebucadnezar. We hebben niet zoveel macht en invloed.
Bovendien zijn we Christenen en hebben we in deze jweken tussen
Pasen en Hemelvaart telkens stilgestaan bij de macht van Christus
onze Heer.
En toch. Kennen we ons zelf en de Here Jezus Christus recht?
Is er bij ons niets meer overgebleven van deze goddeloze roemzucht
Roemen wij misschien nog in onszelf Vinden wij, dat wij het toch
maar allemaal goed doen? Er worden nog heel wat trotse Babeltjes
gebouwd. Ons bedrijf kan ons Babel zijn. Wij doen het toch maar
beter dan een ander. Wij komen toch maar verder dan een ander.
Onze kinderen zijn zo knap en ons bedrijf is zo mooi en zo sterk.
Onze kerk is toch maar de meest zuivere kerk, al willen anderen dat
niet erkennen.
Het roemen in de mens en dat is altijd het niet belijden van het
koningschap van Christus, is een elke dag dreigend gevaar voor ons
allen.
Geve God ons de genade, dat wij in onze dagelijkse levenspractijk
het Koningschap van Christus mogen erkennen en eren.
Dan leven we bij de werkelijkheid en niet in de waan en alleen dan
en zo zullen wij niet verloren gaan.
V. J. c. s.
Als je tegen mensen zegt, dat ze ge
loven moeten als een kind, zit je ogen
blikkelijk met de vraag: „Welk kind?"
Dat lijkt misschien een kinderlijke op
merking. Maar zij is dit in wezen niet.
Wanneer de Here Jezus de vogels des
hemels ons ten voorbeeld stelt in het niet
bezorgd moeten zijn voor ons eten en
drinken, ligt het gemakkelijker. Die vo
gels zijn in al die eeuwen, nadat Plij Zijn
Woord heeft uitgesproken in hun levens
gewoonten en gedragingen vast niet ver
anderd. Die vliegen, om een woord van
Vondel te gebruiken, ook in onze tijd nog
gerust van tak, tot tak en teren op de
boer. Als 't koren in de aren schiet, ver
schaft al 't land hun voer.
Maar de kinderen Daar is wel het één
en ander bij hen veranderd.
Als de Here Jezus spreekt over het
worden als de kinderen, zou Hij dan^ook
gedacht hebben aan onze jongens en meis
jes uit de 20e eeuw, aan uw eigen kin
deren.
De meeste ouders zijn vandaag aan de
dag heus niet zo ingenomen en tevreden
met hun kinderen. Daar hebben ze nogal
critiek op. Geen wonder. Af en toe lijkt
het of kinderen géén kinderen meer zijn.
Zo ervaren al in alle dingen des levens,
zo wijs, zo onafhankelijk, zo geneigd om
zelf de teugels in handen te nemen.
Moeten wij worden in het geloof als
de kinderen van vandaag? Zou dat ons
helpen Zou daar veel voordeel in zitten
Of moeten we denken aan ideaal-
wezentjes, die nu niet bestaan en nooit
hebben bestaan. Eerst in theorie uitma
ken, hoe een kind eigenlijk moet zijn en
ons dan maar aan ,dat voorbeeld houden
Het is niet zo eenvoudig. Een woord
van Jezus, dat bedoeld is om het inge
wikkelde tot een eenvoudige kern terug
te voeden, brengt zelf een ingewikkelde
problematiek met zich mede. En dat kan
toch nimmer zijn bedoeling zijn geweest.
Nu is het altijd verkeerd om te over
drijven. En naar de ene, en naar de an
dere kant. We kennen die jongens en
meisjes uit de dorpen van Galilaea niet,
welke Jezus op het oog had, toen Hij de
kinderen uitnodigde om tot Hem te ko
men en hen bij die gelegenheid voor de
volwassenen ten voorbeeld stelde in het
ingaan tot het Koninkrijk der hemelen.
We hebben hen misschien ook zonder
veel nadenken al te veel geïdealiseerd. Ze
ker, echte rakkers, maar toch aantrekke
lijk. Niet zo erg schoon, maar met een
oprecht hart. Echte kinderen, die wij
ogenblikkelijk als kinderen zouden aan
vaard en lief gehad hebben.
Zo denken wij. Misschien dat het even
eens déérlijk zou zijn tegengevallen als
we eens met hen hadden mogen kennis
maken.
Met evenveel verontwaardiging ons af
gewend als we nu doen van de tegen
woordige jeugd. „Zijn me dat kinderen
Aan de andere kant moeten we billijk
blijven tegenover ons eigen kroost. De
uiterlijke verschijning niet voor het we
zen houden. Achter de dingen, die gezien
worden, dóórdringen tot wat niet gezien
en evengoed, al bleef het voor onze ogen
verborgen, aanwezig blijkt te zijn.
Wat een kind op een volwassene vóór
heeft, is natuurlijk zijn kind zijn. Een
vanzelfsprekende, maar daarom nog lang
niet altijd aanvaarde waarheid. „Daar
zijn het kinderen vóór!" hoor je wel uit
de mond van ouders. Meestal heeft die
uitdrukking niet de vergoeilijkende in
houd en bedoeling, die zij toch hebben
moet. Het wordt meestal zuchtend, ver
wijtend, aanklagend uitgesproken. Maar
we raken daar toch het wezenlijke aan.
„Daar zijn het dan ook nog kinderen
vóór."
Plet is immers hun voorrecht kind te
zijn. Dat mag niemand hen benijden.
Daarom kunnen we als volwassenen hen
alleen maar benijden. Wij zijn het niet
meer. We kunnen het ook nooit meer
worden. Alles wat we zijn, geworden
zijn, ervaren hebben, gedaan, gedacht,
gesproken hebben, maakt dat onmogelijk.
Het is geen wonder, dat Paulus, sprekend
over het feit, dat hij een man geworden
is, de sterke uitdrukking bezigt, dat hij
nu te niet gedaan heeft, wat des kinds
was. Vernietigd is het. Misschien drukt
het dat nog volkomener uit. Want het
is meestal niet een actief te niet maken,
het voltrekt zich aan ons. We zouden het
kind zijn niet eens kunnen handhaven en
vasthouden, al zouden we dat ook nog zo
gaarne willen. Plet wordt ons ontnomen.
Radicaal en absoluut.
Wij zijn geen kinderen meer. Het lege
vat is gevuld en kan niet meer ontledigd
worden. Niemand kan in die zin opnieuw
geboren worden. Daarin had Nicodemus
gelijk. Niemand kan meer opnieuw be
ginnen, al brandt het verlangen dikwijls
in de ziel om alles nog eens te mogen
over doen.
Gun het uw kinderen, dat ze nog kind
zijn. Dat is het grote voorrecht. Dat komt
maar éénmaal. Als ze zelf graag zo spoe
dig mogelijk groot willen zijn, beseffen
ze niet, wat ze verlangen. Ontslagen van
het grootste voorrecht, hetwelk ze bezit
ten. Kind te zijn. Te leven nog niet in
de grote verantwoordelijkheid, te leven
nog niet bezwaard met de totaliteit van
een volwassen leven met al wat er in ge
vonden wordt, met alles, wat er in ge
beurde, wel voorbijgegaan, maar toch
toegerekend.
„Daar zijn ze kinderen voor
Om het leven te nemen, zoals het is.
Om zichzelf te nemen, zoals ze zijn. Ik
voeg daar niet het woord „onbevangen"
bij. Dat hoorde er vroeger misschien be
ter bij
Dat is inderdaad wel veel verloren ge
gaan. De onbevangenheid. Daaraan zijn
wij zelf en de manier, waarop wij leven
schuld aan. We laten hen niet véél van
hun onbevangenheid. We leven daarvoor
te naakt, te open. Een kind ziet al zo
veel, hoort al zoveel, wordt in zoveel din
gen betrokken, die niet des kinds zijn.
Daar getuigen hun woorden en daden
van, dat zie je aan hun optreden en ge
dragingen. Daarin zit een brok schuld
van ons eigen leven.
Maar toch blijven het kinderen in het
nemen van het leven, zoals het is en het
nemen van zichzelf, zoals ze zijn. Ze wil
len geen verberging. Ze moeten alles we
ten. Ze willen géén verdoezeling. Ze wil
len niet om de tuin geleid worden. Ze
houden niet van opsiering, loze verfraai
ing, schijn. Ook bij zich zelf niet. Je moet
ze maar nemen, zoals ze zijn. Zonder
franje, in al hun uitingen van het nog
kind zijn!
„Als ge niet wordt als de kinderen."
Dat is hetzelfde gebleven. Ze hebben
minder verhindering om het koninkrijk
Gods binnen te gaan dan de volwassenen.
Ons staan veel meer dingen in de weg.
Om alles saam te vatten, want ik zou te
breedvoerig worden om dit in één artikel
uit te werken, we staan ons zelf te veel
in de weg, juist daarin, wat ons van de
kinderen onderscheidt, waarin we niet
meer kinderen zijn, waarin we ons zelf
en anderen ook niet meer als kind kun
nen nemen en beschouwen.
De totaliteit van onze levensinhoud, die
we altijd mee omdragen, die al onze ge
dragingen beheerst, die overal invloed op
uitoefent, die ons óók verhindert om ons
zelf te nemen zoals we zijn. Dat laatste
is wel de grootste verhindering.
Je zelf nemen zoals je bent, is de grote
voorwaarde om het koninkrijk Gods in
te gaan. Zelfkennis en Godskennis, zegt
Calvijn in het begin van de Institutie.
Toen Jezus zat bij de put in één van
die eenvoudige vlekken van Galilaea, had
den de kinderen uit dat dorp geen moeite
om naar Hem toe te komen. Ze werden
in niets geremd. Ze deden dat zonder na
denken. Daar zat een man bij de put en
natuurlijk ga je er dan naar toe! Om te
kijken, om polsfioogte te nemen.
Daarin werden de volwassenen juist
verhinderd. Dat doe je zo maar niet. En
dan zijn er duizend en één redenen, die
terughouden. Je fatsoen, de mensen, je
De laatste maal moest ik helaas midden
in mijn betoog afbreken. Ik vervolg:
Aanstaande predikanten moeten m.i.
het voorlezen van formulieren oefenen,
onder kritiek vanmV^-predikanten
Bijvoorbeeld: journalisten of juristen.
Het ware niet kwaad ook voor enkelen,
die reeds 'n tijd in het ambt „staan" en
wier domineesstem in de loop der jaren
al galmender, zalvender, óf al schraler
en kaler is geworden.
Zware eisen stelt vooral de herhaalde
formulierlezing.
Waarom ons dan voor dit moeilijk
werk in Gods schone dienst niet terdege
voorbereid
In de tweede plaats willen wij tenslotte
nog wijzen op de doophandeling zelf, met
hetgeen daar onmiddellijk omheen be
hoort.
meningen en opvattingen. Te véél om op
te noemen.
Duizend en één reden om als mens,
volwassen mens met alles wat aan en in
ons is, tot Jezus te komen. Zo maar. Heel
gewoonEn omdat Jezus ons zo goed
kent, in onze terughoudendheid, in ons
geremd zijn, heeft Hij gezegd: „Als gij
niet wordt als de kinderen". En dat geldt
vandaag nog net als toen. Ook al menen
wij dat de kinderen zo ontzettend véél
veranderd zijn. In één ding zijn ze on
veranderd. Ze zijn kind.
„Ja, maar daar zijn het dan ook kin
deren voor
W. J. MEISTER.
Plet is mij, als leerling van de Utrecht
se akademie niet bekend, of er en wat er
hieromtrent aan onze opleidingsscholen
wordt onderwezen.
Ik kan slechts afgaan op hetgeen ik
van anderen in onze kerken zag of hoor
de.
En danschijnt het wel, of sommige
dominees bepaald bang zijn van water
(goede zwemmers zijn het zelden) en
vooral bevreesd dat nog eens goed zicht
baar mocht worden, dat hier 'n afzvas-
sing moet worden afgebeeld.
Ook in dit opzicht lijken enkelen meer
anti-rooms of anti-baptisch, dan positief
bijbels.
Want de heilige Schrift, die wel niet
de besprenkeling verbiedt, verhaalt dat
oorspronkelijk ieder ondergedompeld
werd in de stromende rivier.
Ik voor mij gevoel als 'n gemis, dat
dit om bekende redenen met name bij de
kleinen moeilijk uitvoerbaar is.
Immers, als de Here ons èn onze kin-
ZEEUWSE KERKBODE
Is dit niet het grote Babel, dat ik gebouwd heb
tot een koninklijke zvoonstede door de sterkte
mijner macht en tot eer mijner majesteit
Daniël J+: 30.
De stijl van de doop.