De KERK na PASEN
Jffxe/aria
twaalfde jaargang no 44 WeekbIad yan de Gereformeerde Kerken in Zeeland VRIJDAG 3 MEI 1957
MEDITATIE
Dood voor de zonde, levend voor God
ZEEUWSE KERKBODE
Berichten en opgaven Predikbeur- HoofdredacteurDr C. Stam, Westwal 2, Goes, Telefoon 2563. Abonnementsprijs3,per half-
ten tot Dinsdagsmorgens te zenden Redacteuren: Ds D. J. Couvée, Ds A. Koning, Ds Y. J. Tiemersma, Drs A. Verschoor. jaar (bij vooruitbetaling).
aan de drukkers Littooij Olthoff,Afzonderlijke nummers 12 cent.
Spanjaardstraat 47, Middelburg. DrukkersLittooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280 Advertentiën 10 cent per mm.
Zo moet het ook voor u vaststaan, dat gij wel
dood zijt voor de zondemaar levend voor God
in Christus Jezus. Rom. 6: 11.
Dood voor de zonde, levend voor God. Dat moet voor U vaststaan.
Daar mag elk, die gelooft, van uit gaan.
Is dat niet een waan? Is niet de werkelijkheid veeleer: levend voor
de zonde, dood voor God Zijn we niet slaven van de zonde, zodat
die ons leven beheerst en ons lot bepaalt? Hoe kan het dan bestaan,
dat het tegendeel voor ons moet vaststaan
Toch zegt Paulus het hier: zo moet het ook voor U vaststaan. Dat
wijst terug naar het voorafgaande. Daar staat, dat Christus eens voor
altijd voor de zonde gestorven is. Aan Hem is de zonde geoordeeld,
uitgewerkt en ontkracht. Plij heeft er voorgoed mee afgerekend en
er niets meer mee van doen. Daarom was zijn dood en begrafenis niet
het einde. Ze werden oorzaak van het leven, waartoe Hij ten derden
dage opstond, om altijd voor God te leven, in zijn dienst en tot zijn eer.
Zo moet het ook voor u vaststaan, dat gij wel voor de zonde dood
zijt, maar levend voor God in Christus Jezus. U, die door het geloof
in Christus Jezus zijt, geldt dat. Gij zijt immers in de doop sacramen
teel met Hem gekruisigd, gedood en begraven. Dat teken mag voor
uw geloof zegel zijn, dat daar achter ligt, dat gij op Golgotha in en
met Christus wezenlijk gevonnist zijt. Toen Christus door zijn dood
met de zonde afrekende, hebt gij door en in dat gezegend sterven
afgedaan met de zonde. Ze heeft niets meer met u te maken. De
zondeschuld is uitgedelgd. De zondemacht is gebroken. Gij zijt immers
door het geloof met Hem één? Zo is dan zijn dood uw dood, zijn
leven uw leven.
Staat het voor u vast? Grijpt gij het door het geloof en houdt gij
u daaraan En houdt gij dit vol tegen uw ervaring in
Dat moet, zegt de apostel. Hij zou het niet zeggen, als het niet kon.
Hij maakt de macht der genade bekend. En in antwoord daarop ziet
het geloof méér dan het leven, zoals het gevangen is onder de zonde.
Het ziet wat niet gezien wordtChristus en de werkelijkheid, die Hij
door zijn dood en opstanding aanbracht.
Moeten de machtige feiten van Passie en Pasen niet genoeg zijn,
om ons geloof te leren Mag deze nieuwe werkelijkheid ons niet doen
vertrouwen, dat wij wel wezenlijk afgerekend hebben met de zonde
en leven in Gods dienst en tot zijn eer?
Maar als we dan dat geloof zo telkens krachteloos maken doordat
we voor onszelf en voor anderen zo ongelovig er van uitgaan, dat een
mens maar een mens is en dat het allemaal niets anders wordt? Dan
maken we, dat de zonde een open deur bij ons heeft. Want al is er
hier verlossing van de schuld en de macht van de zonde, de zonde is
er nog en ligt als een belager aan de deur. Die deur is alleen maar
dicht, als het voor u vaststaat, dat gij wel dood zijt voor de zonde,
maar levend voor God in Christus Jezus. Dan zeggen we niet langer,
dat het toch niet anders wordt. Dan kent het mogelijke geen grenzen
meer. Dan weten we de ban der zonde doorbroken en ons leven met
Christus verborgen in God. Daarvan uitgaand, worden we, ook na
tijdelijk inzinken, weer wonderlijk getroost en gesterkt. En de eeuwige
macht en ontferming van God in Christus omvangt ons met al onze
zorgen en bekommernissen in alle nood en dood.
Het sta voor u vast. Uw geloof begere dat niet slechts, maar beginne
er mee. Want Hij is machtig.
S. v. W.
II.
In ons eerste artikel kwamen wij tot
de conclusie, dat het vreugde-element de
Kerk in haar eredienst behoort te vervul
len. Daar heeft Christus na Zijn opstan
ding dadelijk aan gewerkt, en Hij doet
het nog. Nadat aan de gemeente de Hei
lige Geest is gegeven, werkt Christus
door de Geest voorbereidend voor de
grote dag van Zijn toekomst. Temidden
van alle politieke spanningen moet de
gemeente „die dag" zich steeds meer
voorstellen en daarnaar uitzien. Als de
tekenen in het wereldleven verontrustend
zijn, dan juist moet de Kerk het hoofd
omhoog heffen, wetend dat haar verlos
sing nabij is.
Dat is het geestelijk onderscheiden,
waaraan maar al te veel ontbreekt. Als
een buiten-kerkelijke onze kring binnen
komt, verontrust door de wereldgebeur
tenissen, vindt hij dan een schare, die
hem kan onderwijzen, dat wij dichter ko
men bij het einde, en kunnen wij hem
opwekken en helpen, met ons hierover
verblijd te zijn
Als dat waar was, waren er niet zo
veel klachten over kerkelijke achteruit
gang. Welk een indruk naar buiten moe
ten wij maken, wanneer wij de ontmoe
ting met God op de dag van samenkomst
verzuimen? Klopt dat met de belijdenis
van een verlangen naar de dag des He
ren, ofis het eerder uiting van een
steeds meer voor zichzelf nodig hebben?
In dat opzicht dragen wij een dubbele
verantwoordelijkheid. Tegenover God en
tegenover onze naaste. Juist tegenover
hem of haar, die van huis uit niet werd
geleid in de weg der Kerk. Als zij dan
de vreugde over het Sion Gods ook niet
bij ons vinden, staan wij mede schuldig
aan hun verder doorlopende armoede,
omdat wij zelf ook arm zijn.
In dit opzicht mogen wij elkaar niet
sparen, maar liever in Bijbelse zin elkaar
onderwijzen en helpen. Bezinning op het
wezen van de eredienst is daarbij een
eerste vereiste. Wij moeten daarbij be
slist af van de gedachte: de Kerk is:
preek-kerk. Daarbij komt het wezen van
de eredienst niet tot zijn recht. De Kerk
is het ontmoetingscentrum, waar God
Zijn volk vindt, toespreekt en verzekert
van Zijn genade. Daarbij hééft de Kerk
dienst de bedoeling van voorbereiding op
èn voorsmaak van de komende heerlijk
heid.
De dag des Heren heeft daarin elke
week zijn aparte betekenis. Wij mogen
daar wel goed op letten. Het moderne
leven bedreigt ons in dit opzicht.
U kunt de laatste tijd nogal eens le
zen over de „glijdende werkweek". Deze
glijdende werkweek geeft wel aan de ar
beiders bij de groot-industrie een paar
vrije dagen, maar houdt geen rekening
met de Zondag als aparte dag. De vrije
dagen verspringen telkens, en om de zo
veel weken komt dan ook de Zondag er
bij. Hoe meer industrie zich uitbreidt,
hoe belangrijker dit vraagstuk wordt, en
hoe ernstiger de bedreiging van de we
kelijkse rustdag, aan God gewijd.
De afwassing der zonden moet
gezien èn begrepen!
Wat is er veel in onze protestantse ker
ken anti-rooms gericht.
Historisch verklaarbaar.
Maar daarom niet steeds juist en nog
minder bijbels.
De kaalheid onzer kerkgebouwen en de
kilheid onzer kerkelijke handelingen ver
raden meer vrees voor Rome's praal en
poespas dan positieve liefde tot de opper
ste Kunstenaar en Bouwmeester van het
heelal, die ook zijn tempel op aarde
schoon inrichtte en schoner nog zijn
nieuw Jeruzalem eens schenken zal.1)
De beeldenstorm moge nog zo begrij
pelijk zijn, hij betekende ook verarming
en wanbegrip.
De angst om terug te vallen in paapse
Een christenvolk, dat de vreugde van
de rustdag ként en zelf beleeft, zal hier
meer waakzaam zijn dan zij, die inplaats
van dag des Heren spreken van vrije dag
of uitgaansdag.
Zulk een aanslag op de Zondag vanuit
de wereld van het grote bedrijfsleven zou
wel eens één van de ergste zaken kunnen
zijn, die het christendom van de toekomst
onder het oog heeft te zien. Een mens,
die geestelijk lui of traag is, hoogstens
een nummertje weggeeft over saaie dien
sten of saaie dominees, heeft heel weinig
verweer tegen de opzet van het moderne
leven, waarin de aarde al meer belang
rijk wordt.
Er is hierover té weinig verontrusting.
Zet de ogen goed open voor het ver
loop van de ontwikkeling op aarde. En
in de kring der Kerk zelf, léér verstaan,
dat elke Zondag God u iets wil toebren
gen, dat de vreugde van Pasen groter
maakt.
Het is jammer, dat betrekkelijk onder
geschikte vragen zo veel nadruk krijgen.
B.v. de vraag van het psalmen of gezan
gen zingen. Persoonlijk ben ik er wel
voor om historische redenen, dat de psal
men een grote plaats behouden. Maar, als
men hier zo principiëel gaat redeneren,
dat het beslist geboden is, dan vraag ik
mij af, waar men dat op grondt.
Als Simeon in de tempel het kind Jezus
vindt, zingt hij zijn vreugde uit in een
gezang, waartoe hij wordt geïnspireerd,
tiet nieuwe lied wordt gehoord. Leest U
niet hetzelfde in het boek Openbaring?
Men moet nog duidelijk maken, dat
alle 150 psalmen bestemd zijn tot zingen
in de dienst.
Het geïnspireerde Woordzegt
iemand. Wilt U dit ook volhouden voor
de berijming van 1773? En, wilt U ook
eens nagaan, dat sommige berijmingen
zich niet lenen voor gebruik in de ere
dienst, en dan ook vrijwel nimmer ge
zongen worden Om maar een greep te
doen: hoe vaak hoorde U in de dienst
opgeven: psalm 11, 12, 55, 59, 60, 88,
94, 109, 129, 137, 144? Wij zingen een
bundel uit de bundel en daarmee uit.
Het Nieuw-Testamentische lied heeft
ten volle recht van bestaan. De liederen
uit de schat van de Kerk der eeuwen
brengen ons een rijkdom, die wij niet
mogen verwaarlozen. Ook in het lied
belijdt de gemeente. Wanneer de Bijbel
dichters dringt tot het zeggen van een
lied, en het is bruikbaar voor de ere
dienst, dan moet men geen bezwaren op
peren waar zij niet aanwezig zijn. Dit is
helemaal geen diskwalifikatie van de
psalmen. Psalmen, lofzangen en geeste
lijke liederen worden in het Nieuwe Tes
tament genoemd en mogen in de Kerk
naar voren komen. Als wij arm zijn aan
het lied, dan kan dit ook wijzen op ver
schraling.
Leef uit de rijkdom, die Christus
bracht, en leidt de jeugd deze rijkdom
binnen. Wie dit als roeping ziet, die houdt
zich bezig met de wasdom der Kerk, tot
haar volmaking. C. St.
overdrijving, in hun kwaad, beroofde ons
van het kruis als symbool en ook van in
timiteit en warmte, anderzijds van besef
voor het heilige, die lokkend èn eerbied
wekkend kunnen zijn.
Menigeen, die de onbegrepen liturgie
van Rome enkel poespas scheldt, zou
zich waarschijnlijk ook niet erg thuis ge
voeld hebben bij de ceremoniële dienst
van'het oud verbond, waarbij priester en
gemeente heel wat plechtigheden hadden
te vervullen, tot in de wisselende kleding
toe.
David lachte er niet om.
Toen hij er van verstoken was, begeer
de hij vóór alles die „schone" dienst weer
te aanschouwen/2)
Met name wij Nederlanders, tonen hier
'n nuchterheid, die soms niet veel anders
is dan lompe verlegenheid.
Bij de aanhef van 't Wilhelmus van
onze stoel rijzen, buiten het hoofd ont
bloten, velen kunnen het zelfs nu nog niet
of het moest zijn met 'n verlegen lach
en 'n schutterig gebaar. En toch heeft de
bezettingstijd met het slechts nu en dan
verboden aangehoorde volkslied daar wel
weer diepte in gebracht. En, hóé weinig
bezield wordt het ook nu nog gezongen!
Het roomse kind léért al vroeg hoe het
biddend, met gevouwen handen naar de
kommuniebank moet gaan, zelfs hoe het
de hostie moet gebruiken.
De protestantse broeder of zuster
dringt in de grote stadskerken de mede-
avondmaalgangers als het lukt voorbij,
soms half omver en toont in dit ontstel
lend gebrek aan goede vormen, gebrek
aan heiligheidsbesef.
En wat te zeggen van die bonte op
tocht van kleurige konfektiepakjes achter
de zwarte dominee aanWaarom ook de
dominee niet met 'n bloedrode das, bruine
schoenen en, als het heet is, in zijn over
hemd op zijn amerikaans?
Neen, niet al wat wij als vormendienst
verwerpen, is steeds te minachten.
Het kan de uitdrukking zijn van innig
ontzag voor het heilige.
In elk geval is dit beter dan het vorm
loze, dat slechts verraadt gemis aan geest
en veelal gebrek aan nederigheid.
Zo valt er ook bij de doop en zijn om
kleding, ten spijt van veel nodeloze, ten
dele zelfs schadelijke omhaal, van Rome
en ook van de Hernhutters iets te leren.
In Monseigneur P. Potter's verklaring
van de katechismus der nederlandse bis
dommen, 6de deel, 3de dr., blz. 97, lees
ik
„In het portaal der kerk of althans op
eenigen afstand van de doopkapel begint
de priester met de ondervraging", (waar
bij men wel in het oog houde, dat de do
peling wordt gevraagd en dat de peter
namens het kind antwoordt!)
De priester: „N. Wat vraagt gij van
de kerk Gods"?
De peter antwoordt: „Het geloof".
De priester„Wat geeft u het geloof"?
De peter„Het eeuwig leven"
De priester: „Wilt gij dan ingaan tot
het leven zoo luidt de onderrichtende
vermaning onderhoud de geboden.
Gij zult den Heer uwen God lief hebben
uit geheel uw hart, en uit geheel uzve
ziel, en met geheel uw verstand, en uwen
naaste als u zeiven." 3)
Onder begeleiding van allerlei plechtige
handelingen, gaat deze „opname in het
Catechumanaat" in het kerkportaal dan
over in de „voorbereiding op het doop
sel", vergezeld van „duivelbezweringen"
en nieuwe vragen en antwoorden, als
„Verzaakt gij den duivel?" De peter:
„Ik verzaak. En al zijn werken?
Ik verzaak. En al zijn ijdelheden? Ik
verzaak", komt eindelijk „de doopplech
tigheid zelve".
„Nu het blijde oogenblik des Doopsels
nadert, verwisselt de priester de paarse
stool met de witte, treedt met peter en
meter en het kind de doopkapel binnen,
maar durft het Doopsel niet toedienen,
alvorens zich verzekerd te hebben van