jftxelaria VARIA Nieuws uit de Zeeuwse Kerken 'n Tikje formulierver goding? Nu onze bespreking over „kunst" wat langer is uitgevallen, dan wij ons hadden voorgenomen, wisselen wij de reeks over „rabbinale censuur" af met 'n onder werp uit de ieder lezer meer vertrouwde eredienst der kerk: de tekenen der ge meenschap. Natuurlijk kan men doop en avond- maal ook zien en aanduiden onder ander aspekt. Maar in de gang van ons vroeger be toog past wellicht het best déze ken schets de heilige doop en het heilig avondmaal zijn, langs de omweg van ge meenschap met de Heiland, óók gemeen schapsoefening met elkaar. Immers behoren wij gezamenlijk bij Héméén lichaam, één Geest, één hoop, één Heer, één geloof, één doop, één God en Vader van allen, die is boven allen en door allen en in allen. Uit één bloed de ganse mensheid ge boren. Uit Jezus' éne bloed Zijn herboren kerk. „Het breken van het brood", in de zin van het samen tafelen, dat dagelijks ge meenschapsfeest te Jeruzalem, ligt tussen de beide sakramenten in. Want enkel zij, die Petrus' „woord aanvaardden, lieten zich dopen" en „ble ven volharden", ondanks de> dagelijkse aanwas „bij de gemeenschap en het bre ken van het brood". Daarom is het van zo mogelijk nóg groter gewicht, de vergelijking van ons huidig kerkelijk leven met die prille Christelijke gemeente in lentebloei, ook in dit heilig opzicht door te trekkende viering van de door Christus zelf inge stelde sakramenten. Wij spraken van viering. Ook de doop is, mits recht verstaan, bediend én ontvangen 'n feest voor héél de gemeente. In het bijzonder voor de familie, het gezin dat zijn dopeling Gods gemeente voor het eerst komt binnendragen, om de van geslacht tot geslacht vertrouwde belofte des Heren te zien en te beant woorden met de ouderlijke belofte het eigen kind straks zélf „breder" nog over de onderdompeling in Christus' gemeen schap te zullen onderwijzen. Is de doop nu ook metterdaad zulk 'n gemeenschapsfeest met Christus en de Zijnen Doen wij ook alles, streeft de kerk er naar, om de heilige handeling telkens opnieuw te laten beantwoorden aan deze hoge roeping? „Alwéér dopenzucht menig „mee levend" lid in de grotere kerken, waar God zij danksoms nog week aan week de doop wordt bediend. Of, reëler gekarakteriseerdwaar Zondag aan Zon dag het doopformulier wordt gelezen, in dien niet afgeraffeld plus.... éventjes gedoopt Zo is immers de werkelijkheid. Het eigenlijke is in 'n ommezientje voorbij. Onze omkleding, die men in Jeruza lem vanzelf niet kende of eiste, krijgt dermate het leeuwendeel, dat daarom me nig kerkganger zich niet erg feestelijk gestemd voelt, wanneer.'n kind, voor ieders oog zichtbaar, het gewijde teken en zegel van Gods verbond aan het voor hoofd mag ontvangen, ingelijfd wordt in Christus' Lichaam! Het dopen zélf lijkt nog wel deze of gene te verblijden. De kleintjes op de eerste rij, eigen broertjes en zusjes leven hevig mee. Op de achterste rij rekken enkelen het hoofd. Men ziet het soms aan het glanzend oog van 'n grootvader of grootmoeder: het is feest! Maar het lange, telkens weer gerepe teerde doopformulier dempt de vreugde, vooral wanneer, formeel zuiver-gerefor- meerd, eerst aan het eind van de dienst, vooral na het Woord, nog gedoopt moet worden. Wat 'n onrust uit verlangen naar 't end dan in de kerk! Lijden wij niet, ook na onze summiere herziening, onbedoeld en ongemerkt, wat aan formulier-vergoding 2) Elk onzer lezers begrijpt dat de „drie duizend zielen" op die oogstrijke Pink sterdag zonder énig formulier zijn ge doopt. Ook Filippus droeg zulk 'n kerkelijk stuk niet op zak, toen hij de zwarte ka merling mocht onderdompelen. Wél waren het onderricht en het on derzoek tevoren terdege in orde. Waar het volwassenen gold, ging van zelf 'n hartelijke belijdenis van geloof vooraf. En daarin zal men wel grondiger te werk zijn gegaan dan nu wel eens. Want één der vele oorzaken, dat wij „verschralen", zou die ook niet schuilen in de oppervlakkige manier, waarop de voorbereiding en het onderzoek soms plaats vinden bij hen, die zich ten avond maal toebereiden of hun kleinen laten do pen al is het dan met de formulieren formeel stevig in orde? De Ethiopiër was niet slechts goed on derricht in de kernde lijdende knecht des Heren, die in zijn plaats had geleden en geboet. Hij moest ook, zéér persoonlijk, zijn pas ontwaakte vertrouwen in deze Jezus uitspreken„Indien gij van ganser harte gelooft, is het geoorloofd (u te dopen)". ..En hij antwoordde en zeide: ik geloof, dat Jezus Christus de Zoon van God is." En, ook al waren er op die eerste grote dag in Jeruzalem ettelijke duizenden, die „toegevoegd werden", zij moesten ieder afzonderlijk tevoren verklaren en tonen Petrus' evangelie te „aanvaarden". Hetgeen onmiddellijk vooraf ging was in orde, en gaf wijding aan de plechtige doophandeling, die reeds tóén in de wa- terarme hoofdstad niet door onderdom peling van zovelen, doch door bespren keling zal hebben plaats gehad. Daarom moet er naar gestaan ook hier in het Jeruzalemse voorbeeld te volgen voorbereiding èn handeling bij de doop moeten weer gaan léven. Ze zijn geluk kig bij ons veelal nog niet dood. Maar aan het verdorren toch wel. (Wordt vervolgd) Enkele zeer zinstorende drukfouten in mijn vorig art. mogen hier hersteld „Calvijn is dus en wil dus steeds blijven in de voorhoede (niet: voorbede!) van de schrijvers van zijn eeuw". Historie moest zijn: HistoireBassvet moest zijn Bössuet Bourdalave moest zijn Bourdaloue metagoren moest zijn metaforen Leneca: óeneca. 2) Driemaal heb ik het in verschillende gemeenten meegemaakt, dat koster noch kerkeraad de onder het dankgebed brul lende dopeling uit de kerk lieten verwij deren. Blijkbaar was het daar gewoonte te trachten de dopeling te overstemmen en.zo te bidden! Ik heb mijn gebed onderbroken, vriendelijk verzocht om het kind weg te brengen en daarna mijn dan ken in de herstelde rust voortgezet. Maar voor mij was dit 'n diepe teleurstelling: weten zelfs ónze mensen niet meer wat bidden is. Zijn wij afgezakt tot het peil der heidenen en van de roomse massa, die tevreden is met het lossen van zvoor- denf Ik kan er nóg niet over uit, dat collegae die gemeenten niet beter hadden opgevoed en dat blijkbaar niemand in kerkeraad of gemeente had gevoeld, dat men onder de schijn van God te danken in zeer zuivere formuliervoorwaardeti, metterdaad God beledigde. Wee ons, als aan de vorm slechts is voldaan Speelruimte en profetie. In een van onze kerkelijk geijkte ge zangbundels komt het volgende lied voor „Slechts wat zondig is veracht „Meer den geest van d' aard verheven „Die u in zijn hemel wacht, „Hem geheel uw hart gegeven „Waar uw eeuw'ge woning ligt, „derwaarts oog en hart gericht!" Voor dergelijke gedachten als hierin weergegeven ben ik altijd wat huiverig. Het kan goed bedoeld zijn, maar de mogelijkheid is toch niet uitgesloten dat hier aanbevolen wordt een soort vlucht uit de aardse werkelijkheid en een gees telijk omhoogzweven, zodat de beide be nen niet meer op de grond staan. Wanneer we bezig zijn met vragen rondom welvaart en welzijn, dan is het gevaar zeker niet denkbeeldig, dat mis verstanden ontstaan. En een misverstand is het, indien het bezig zijn met stoffelijke zaken, indien streven naar welstand gelijk gesteld wordt met materialisme. De vorige maal hebben we bijzonder aandacht gevraagd voor het allesbeheer sende, namelijk het gesprek met God. Hier ligt het criterium. Het is een radicale misvatting te den ken, dat we geroepen worden een keuze te maken tussen geestelijke en stoffelijke waarden. Voor deze keuze worden we niet ge steld. Het duidelijke bewijs ligt reeds in de uitbundigheid van het scheppingsgebeu- ren. Wat een royaliteit, wat een rijkdom! In die overvloed is de mens gesteld. Het staat hem ten dienste. Armoede behoort bij de ontaarding en de vloek, maar is persé geen gegeven van de schepping. Iiet is gebrek aan waardering voor de schepping, indien quasi-misprijzend over geld en goed als aards slijk gesproken wordt. Iedere poging om de ziel een streepje voor te geven op het lichaam, ide hemel uit te spelen tegen de aarde, de geest te stellen boven de stof, is uitdruk king van een onbijbels, om niet te zeggen tegenbijbels dualisme, voortgekomen uit menselijk denken. Bij iedere vorm van bestrijding van verwereldlijking en materialisme is deze waarschuwing op haar plaats. Het middel zou namelijk erger kunnen zijn dan de kwaal, indien aangeprezen werd een vlucht uit de bezigheid met stof felijke zaken naar een bezig zijn met geestelijke vluchtigheden, want meer kan het dan ook niet zijn. Bekend is de gelijkenis van de onheb belijke pachters. Deze parabel vormt ook een treffende illustratie bij het vraagstuk dat ons bezig houdt. Drie evangelisten vermelden dit ver haal Mattheüs, Marcus en Lucas. Er is weinig fantasie voor nodig hierin een tekening te zien van onze gewone aanwezigheid en bezigheid op de aarde. Op enkele kenmerkende trekjes willen we wijzen. De wijngaard is door de heer zelf aan gelegd, zoals de aarde door God Zelf is geschapen. Op deze aarde worden mensen ge plaatst met een aanstelling, zoals in de gelijkenis pachters een aanstelling krijgen in de wijngaard. Hier blijkt al dadelijk dat het werken op aarde, het bezig zijn derhalve met wel vaart en welstand en stoffelijke zaken berust op een aanstelling van Gods kant. Met andere woorden, onjuist en op zijn minst misleidend is het om speciaal domineeswerk te betitelen met „arbeid in de wijngaard des Heren". Verder valt op dat de heer van de wijn gaard op reis gaat. Hij maakt een langdurige buitenlandse reis. Gevolg hiervan is dat de aarde schijn baar in handen is van de mensen. Die schijn vormt dan ook een wezen lijk onderdeel van het verhaal. Die arbeiders maken er practisch van dat de heer blijkbaar niets meer met de aarde te maken heeft. Merkwaardig is in ieder geval de speelruimte, welke de pachters of, wat de aarde betreft, de aardbewoners, ont vangen.. Van die speelruimte wordt misbruik gemaakt. De mensen doen maar alsof alles van en voor hen is en van liturgie, dienst aan God, is bij hun werk geen sprake. Intussen zorgt de heer er voor dat deze pachters er aan herinnerd worden, dat zij pachters zijn en niet eigenaars. De heer zendt namelijk knechten, die nadrukkelijk om vruchten komen vragen. Een activiteit die overeenkomt met het zenden van profeten naar de wereld door de Here God. De reactie van de mensen wordt zeer plastisch beschreven. De mens wil zichzelf handhaven, wil zijn vermeende rechten laten gelden en behandelt de profeten buitengewoon on hebbelijk. Hier is ten voeten uit getekend de hou ding van de mensheid in haar verbeten zucht naar autonomie, welke tenslotte haar dieptepunt vindt in het doden van de Zoon van God. Er is derhalve speelruimte voor de. mens in Gods wijde scheppng. Maar de profetie is er ook. Duidelijk blijkt hier weer de verbonds gedachte, die zelfs niet afgebroken wordt, wanneer de arbeiders de Zoon doden. Ook voor ons is daar nog de speel ruimte. Maar in die wereld van mensenwerk staat de profetie, zeer bijzonder in het teken van Kruis en Opstanding. Onze aanwezigheid en bezigheid in de door God gegeven tijd, op de door God gegeven aarde, zullen slechts dan tot hun recht kunnen komen, indien de band aan de profetie blijft bewaard. De zin en de bedoeling van ons bestaan kan niet ontdekt worden door menselijk denken. Het licht van de profetie zal ons be staan dienen te verlichten. Slechts zo zal kunnen groeien een gezonde waardering van welvaart en welstand, slechts zo zal sprake kunnen zijn van welzijn. Y. J. T; OOSTERLAND. Dinsdag 26 Maart 1.1. hebben we onze 2e contact-avond gehouden. De opkomst was bevredigend, 't Was gezellig vol. Keurig ingericht was de kerk, evenals de vorige keer met tafeltjes en bloemen. Het gaf een prettige sfeer. Op gebruikelijke wijze opent de prae- ses, br. C. J. Zoeter, de vergadering. Leest allereerst een gedeelte uit Mar kus 9 en gaat voor in gebed. In zijn kort openingswoord heet hij alle broeders en zusters hartelijk welkom, in 't bijzonder Dr J. H. Becker, consu lent. Het verheugd hem, dat zovelen zijn opgekomen en vertrouwt, dat het een ge- noegelijke vergadering wordt. Daarna worden de notulen voorgelezen van de vorige contact-vergadering en goedgekeurd. De scriba vervolgt met het uitbrengen van een verslag over 1956. Hieruit blijkt, dat het aantal zielen is vermeerderd en wel met 5 en op 1 Janu ari 1957 bestond uit 27 belijdende- en 37 doopleden. Geen bijzonderheden zijn te vermelden, dan dat er één huwelijk werd bevestigd en niemand door de dood is weggenomen. Eén gezin kwam van elders over en een zuster. Met de voorziening des Woords liep het zeer goed. Leesdienst was uitzonde ring, dank zij de offervaardigheid der gemeente. Een woord van hartelijke dank wordt gebracht aan hen, die regelmatig, als bij toerbeurt, logies verschaffen aan de di verse v.d.m.'s, evenzo aan hen, die „ge- williglijk" hun auto beschikbaar stelden om „ze" te halen en weg te brengen op ons eiland. Er waren rijke zegeningen. Ongehin derd mochten Woord en Sacrament be diend worden. Ook was er ontrouw, veel tekort en gebrek aan liefde voor de dienst des He ren. Desondanks was Gods goedertieren heid er elke dag. Tenslotte werd aangespoord om in vol hardende trouw de Here te dienen, tot welzijn van gezin en kerk en bovenal tot ere Gods. Enkele vragen worden nog gesteld en beantwoord. Br. Louwerse weet zich de tolk der vergadering de scriba te danken voor het vele werk dat hij heeft verricht, voornamelijk wat betreft de voorziening in de Dienst des Woords. Bij de nu te houden verkiezing van een ouderling en diaken, waarvoor door de kerkeraad de volgende dubbeltallen waren opgesteld, n.l. voor ouderling de brs J. op 't Hof en A. J. Rotte en voor diaken de brs. B. Hage en J. Stuij (in alphabetische volgorde), worden gekozen met grote meerderheid van stemmen de brs. Rotte en Hage, die hun benoeming wederom aannemen. (Beiden waren her kiesbaar.) Nu volgt er pauze, waarin men echt gezellig eens met elkaar praten kan onder het genot van een kopje koffie of thee. Daarna verkrijgt zuster S. T. de Waal- Boeten het woord tot het houden van een inleiding over: „Wij en onze kinderen", waarin naar voren kwam de rijkdom, de zorgen en moeilijkheden, de verantwoor delijkheid der ouders, maar ook de heer lijke sterkende verbondstrouw van Hem, van Wie alle hulp mag en moet worden ontvangen en verwacht. Hierop een leerzame bespreking. Als boekhouder der kerk brengt br. Zoeter financiëel verslag uit over 1956. Hieruit blijkt, dat de totale ontvangsten hebben bedragen 3496,48 en de uitga ven 3485,54, alzo een batig saldo van 10,94. Waar nodig wordt toelichting gegeven. Br. Hage doet verslag over de diaco nie en br. Rotte over de kas Algemene Chr. doeleinden. Beide „kassen" sluiten met een batig slot. Br. Rotte brengt br. Zoeter dank voor zijn gehouden beheer en de praeses dankt de brs daarvoor. Opgemerkt wordt, dat de kosten der rampschade volledig zijn vergoed, zodat „wij" in „geen ding schade geleden heb ben". Na de tweede pauze doet de praeses enkele mededelingen. Allereerst, dat het uitgebreide gezang bundeltje is uitgereikt, opdat niet alleen vanavond, zoals reeds in geschiedt, daar- uitgezongen wordt, maar ook in de ere diensten. Vervolgens dat de kerkeraad gemeend heeft de nieuwe vertaling te gebruiken in de eredienst, maar dat hiertegen bezwa ren zijn gerezen. Hierover is advies in gewonnen en naar bevind van zaken zal worden gehandeld. De praeses licht deze zaak uitvoerig toe. Een uitvoerige bespre king volgt, waaruit blijkt, hoe men hier over denkt. Men kan niet zeggen dat er „vele" te genstanders zijn, maar tenslotte is hierop gewezen, dat men zoveel vertrouwen moet hebben in de kerkeraad, dat deze het beste voor de gemeente zoekt en daar voor verantwoordelijk is en dat wij allen geroepen zijn, zolang niet gehandeld wordt in strijd met Gods Woord, aan zijn leiding te onderwerpen, niet uit dwang, maar met een volwaardig gemoed, daarin betrachtende de liefde tot de kerk des Heren. Aan het einde der vergadering dankt de praeses allen die hun belangstelling- toonden door haar bij te wonen, ook hen, die voor deze bijeenkomst de kerk zo ge zellig hadden ingericht, kortom allen, die hadden medegewerkt voor het goed ver loop daarvan.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1957 | | pagina 2