VARIA LIFTEN „Kleine Vossen" Begrijpelijk, dat 'n jong Kuyperver- eerder als Seerp Anema, juichend in zijn jol op sleeptouw achter de brede rader boot aan, straf in haar kielzog niet meer los van deze voortvarende kon komen. Toch, wie tussen de regels van Ane- ma's fanfaronerende brochures leest, be merkt dat deze intransigente anti-these strijder óók op het terrein der schone kunsten, alle getheoretiseer ten spijt, in zijn hart hunkert naar 'n specif iek-calvi- nistische klassiciteit. Hééft het calvinis me niet „zijdelings invloed uitgeoefend op de keuze van de stof en op de stem ming van den kunstenaar" 4) En zijn inhoud en vorm niet één? Ik vraag mij zelf steeds weer af, of er in al dit geredeneer niet meer van Hegel zit, dan van bijbel en Calvijn. Zéker ook ik geloof niet erg aan veel calvinistische kunst van beduidenis. Doch op andere gronden. Ik zie ze niet, zelfs al annexeert men 'n ganse reeks van niet al te brave Calvinisten, zoals Rembrandt, Bilderdijk, Cats, Clément Marot, Bourgeois, Goudinel e.a. Liever nog sprak ik dan in enkele gevallen van bijbelse kunst. Dr W. J. C. Buitendijk in zijn „Op de keper beschouwd" spreekt ook van „Calvinistische kunstproductie". 5) Zelfs G. Rijnsdorp, die zoveel ruimer standpunt inneemt, los van elke partij- overweging, liet zich niettemin door het departement van onderwijs, kunsten en wetenschappen vereerd opdringen te schrijven over „de hedendaagse Calvinis tische Nederlandse literatuur en „cri- tiek" en gewaagt telkens weer van „de calvinistische toon". 6) Consequenter dan deze Nederlanders spreken Franse issus de Calvin, zoals Prof. E. Doumergue en Léon Wencelius ronduit van calvinistische kunst en kun stenaars. „De Hollandse kunst", zegt de eerste, „is het Calvinisme toegepast door teekenstift, graveernaald en penseel". „De Calvinistische psalmbundel heeft Calvijn tot vader", enz.7) Vooral echter Wencelius, zoveel beter geörienteerd dan de oude Kuyper, die Calvijn „niet artistiek" van aanleg noem de- en beweerde dat „Calvijn persoonlijk voor kunst weinig gevoeld en over kunst weinig gehandeld heeft", las uit de 55 delen van des hervormers opera omnia, 'n gehele aesthetica saam van ettelijke honderden bladzijden Calvijns „aesthetische beginselen", verspreid overal zijn verhandelingen, commentaren en brieven, kunnen volgens Wencelius met name uit-'n brief aan Gry- née aldus worden saamgevat: 'n Auteur moet allereerst beschikken over 'n zuiver gevoel voor het te behan delen onderwerp; bereid zijn om zich zelf voor de grootheid van zijn taak „uit te wissen"eenvoudig en sober schrijven 'n evenwichtige kijk op de werkelijkheid hebben; streven naar klaarheid en zui verheid. 8) Zijn deze regels nu metterdaad Cal vijns? Of calvinistisch? Misschien Frans? Of, juister: Picardisch? Misschien zelf voor 'n deel humanis tisch? Of „Christelijk-Renaissansistisch", zoals Buitendijk beweert? Zou Erasmus het er zo oneens mee zijn geweest? Zou Gustave Flaubert, die zich méér dan vele anderen, zelfs dan Calvijn, trachtte „uit te wissen" in zijn werk, on danks zijn gruwelijk ongeloof, het zo on eens zijn geweest met deze sobere „aesthetica" Was Rembrandt werkelijk zo sober en altijd eenvoudig? Is deze „calvinistische" grootmeester zelfs wel te vangen binnen één der drie grondbegrippen van realis me, classicisme of barok? Steekt deze reus niet, evenals Velasquez, met hoofd^ en voeten overal buiten? Velen, ook onder ons, beschouwen het kerkgaan als het volbrengen van een godsdienstplicht. We behoeven niet da delijk in de richting van de R.K. te kij ken, hoewel, verreweg de meeste Room sen steken het niet onder stoelen en ban ken, dat ze het er voor houden, dat als je trouw je „plichten" nakomt, het best met je terecht komt. Zo sprak ik onlangs een jonge vrouw, die lachend beweerde, dat als je maar net jes leefde, goed gehumeurd was èn veel naar de kerk ging, het einde goed zal zijn. En, inderdaad leert Rome volgens de R. Catechismus, dat een mens zalig wordt, als hij de geboden Gods onder houdt èn de geboden der Kerk. En waar de hoofddeugd is te geloven, wat de Kerk leert, komt het er op neer, dat als je maai de geboden der Kerk opvolgt, de hemel open staat. De gelovigen worden niet verwezen Was Kuyper zo „kort" als Calvijn meermalen heeft aanbevolen? Of Greydanus, droger ja dan Calvijn, maar ook zo „kort"? Of Schilder zo „dui delijk en bondig", gelijk zijn geestelijke vader zich zelf als eis stelt in dezelfde brief aan Grynée 9) Wat schreef de atheïst Multatuli 'n Heidense stijl? Of, gelijk in gedeelten van de Max Havelaar, Jesajaans en in elk geval meestal natuurlijk en doorzich tig En de eeuwige scepticus Allard Pier- son, hoeveel geacheveerder, bedwongener dan de gelovige, weinig goede verzen, veelal slecht proza producerende, soms opium schuivende Bilderdijk? En om 'n laatste greep in 't wilde weg te doen André Gide, de homo- sexueel en tijdelijke dweper met commu nisme en alle-ismen, die door Franse ken ners als Pierre Chazel wordt voorgesteld als „le style réformé" 10) Wij gevoelen ons 'n beetje in de ma ling genomen. Kan men er daarom niet inkomen, dat èn de Barthianen èn 'n man van 't edel schrijversambacht als Prof. van der Leeuw, zij 't op verschillende gronden, van „christelijke" kunst in 't geheel niet willen weten D. J. C. 4) Het Calvinisme en de Kunst"5de van de Stone-lezingen van Dr A. Kuyper, blz. 159. 2) a.w. blz. 161. Zie ook zijn hoofd stukken over de Kunst blz. 47 v.v. van het aanhangsel achter in deel III v. d. Gemeene Gratie, 2de dr. 3) Vergeet Kuyper niet, dat heel Is- raëls tabernakel- en tempeldienst op Gods bevel was vol symbolen Dat ook de Heiland voor het nieuw Verbond Zijn symbolen gaf Is hij niet veel te apodic tisch als hij beweert dat 't eens zonder enig symbool zal gaan Wat zijn zijn gronden anders dan de evalutisnistische gedachte van de abstracte ideeën-maniak Hegel? Moet men niet juist ook zéér „geestelijk" zijn om symbolen te ver staan Al is de vrijmaking van de kunst juist geweest, kan zij, moet zij daarom niet ook verbonden met de dienst van God en zal de heerlijkheid des Heren niet schit teren in het nieuwe Jeruzalem? Waarin? Eindigt Gods schepping niet steeds met Leiblichkeit en werd het Woord niet vlees en stond het niet onverderfelijk op in dat zelfde vlees om eens met al de Zijnen te drinken van het nieuwe gewas des wijnstok? En er is nog méér te vragen. 4) Calv. en impressionistAesthetiek. Seerp Anema. 1935, blz. 9. Ook Dooye- weerd toont zijn voorkeur voor het klas sieke, evenals J. Woltjer. 5) a.w. blz. 18. 6) In drie etappen. Bosch en Keuning, Baarn. blz. 45, 70, 136 enz. Kunst en gevoel in het werk van Calvijn, vert, van Ds W. F. A. Winckel. Nederbragt Co., Wageningen, blz. 60, 21, 31 enz. 8) „l'Esthétique de Calvin" Paris 1937, p. 371. Men vindt deze brief vertaald in Calvijn in het licht zijner brieven door W. de Zwart. Kok, Kampen, blz. 47 v.v. en ook achterin het mooie boek van Rijnsdorp, blz. 187 v.v. 10) Génie frangais et protestantisme p. 101. s.v. in Protestantisme frangais par Marc Boegner e.a. „Présences" Pion. Paris. 1945. Wegen en Grenzen" Dr. G. van der Leeuw. Paris. A'dam. 2de dr. 1948. blz. 302„Daarom is er ook geen „chris telijke" kunst. Er is alleen maar kunst die dient". naar de H. Schrift, maar naar de H. Kerk. Immers leest men in de R. Cate chismus, als antwoord op de vraag of het lezen van de H. Schrift noodzakelijk is het lezen van de H.S. is niet noodzake lijk, wel nuttig. Plieruit volgt in de praktijk, dat de meeste Roomsen vertrouwen op wat de Kerk geeft, vooral door de sacramenten. Uiteraard ontstaat dan een dom-weg volbrengen van kerkplichten en is er doorgaans geen sprake van een vreugde vol gelovig vertrouwen op Christus. Op m'n verdere tocht diezelfde dag belandde ik op een dorp, waar de oud- Gereformeerden de boventoon voeren. Ook daar wilde ik eens nader weten, welk stempel de veelvuldige kerkgang op de ouden-van-dagen heeft gezet. Zoals ik reeds vertelde, was 't een zomerse dag en stonden enkele bejaarden op de hoek van een huis, dat uitziet op het water, te converseren. Uit een enkele informatie bleek me, dat het trouwe kerkgangers waren en dus was te verwachten, dat ze doortrok ken waren van 't Woord Gods. En op een meer persoonlijke vraag, hoe ze er nu bijstonden en of ze met enige blij moedigheid het einde van hun leven te gemoet zagen, bleken ze zeer huiverig te zijn om hierover enig bescheid te geven. Een stokoude zuster, die ik er over aan sprak, verklaarde me, dat ze trouw „op ging", maar dat er heel wat met een mens moest gebeuren; het was wel een voort durend vragen, maar er kwam geen ant woord van Boven. Natuurlijk trachtte ik haar te troosten en haar te wijzen op Gods beloften van verhoring op 't gebed. Hier bleken de kerkgangers niet te zijn verwezen naar de Kerk, maar ook niet naar de Here Christus, maar naar hun eigen ziel. De voortdurende betuiging van de Heiland, dat alleen het kinderlijk ge loof in Hem rechtvaardigt en zaligt, heeft Jozef en de Catechismus. Ik herinner me nog goed hoe jaren geleden, op een contactdag van predikan ten en hun vrouwen, een dominese haar gal uitgoot over Jozef. Ze vond hem een nare man. De manier waarop hij, in zijn kwaliteit van onderkoning, zijn broers treiterde, vond zij ver beneden peil en werkelijk waar, zo fel was zij in haar veroordeling, dat er geen draad van de man over bleef. Deze dominese woont niet meer in Zee land, zodat ik niet weet of zij dit stukje onder ogen krijgt. Ik wil namelijk een exemplarisch preek- je maken. En als voorbeeld dient Jozef. Toegegeven, het gaat niet over zijn onderkoningschap. Mogelijk is dat ook niet zo voorbeeldig, ik laat me daarover nu niet uit. Op het oog heb ik een vroegere periode, en wel de overgang van het rijkeluiszoon tje naar het slavenbestaan. Ik heb namelijk een grote bewondering voor Jozef, indien ik in aanmerking neem de sociale buiteling die hij maken moet, nadat hij door zijn broers gegrepen is en verkocht. Tegenwoordig wordt veel geschreven en gesproken over de begeleiding van men sen, die temidden van de sociale schom melingen, niet in staat geacht worden hun weg alleen te vinden. Dit soort begeleiding moest Jozef in ieder geval missen. Er werd hem niet naar zijn wensen gevraagd, hij, de min of meer verwende zoon van zijn vader, moest zich op korte termijn omschakelen en zich laten wel gevallen dat hij op de slavenmarkt be oordeeld werd naar de capaciteit van zijn spieren. Belangstelling voor zijn geest was er niet bij. Opvallend is nu, dat Jozef zich aan de veranderde levensomstandigheden zo weet aan te passen, dat hij in het huishouden van Potifar zich thuis gaat gevoelen, zijn uiterste best doet als slaaf en de waar dering en het vertrouwen wint van zijn meester. Ik kan deze gedragsbepaling van Jozef niet anders zien dan als een duidelijk blijk van geestelijke evenwichtigheid. Hij weet zichzelf te zijn en te blijven. Hij laat zich niet door de omstandig heden overrompelen en verpletteren, hij moet nu slaaf zijn en hij verzet er zich niet tegen, maar is een goede slaaf. Die evenwichtigheid komt zeer sterk uit in de scène met de vrouw des huizes. Op deze verleiding reageert hij bijzon der sterk, door de aandacht van deze vrouw te richten op haar man en op God. Hij doet niet hooghartig, maar integen deel, tussen de regels door geeft hij de indruk alsof hij in deze verleiding ook overweegt dat ingaan op het dringend verzoek van deze vrouw, niet bepaald dienstig zou zijn voor haar. Het gaat hier niet om een bepaalde vorm van degelijkheid, deugdzaamheid of braafheid, we krijgen veel meer de in druk dat Jozef de situatie meester is door aan God te denken, aan zijn meester, aan deze vrouw en haar welzijn en aan zich zelf. Wanneer hij dan onschuldig in de ge vangenis verzeild raakt, treft ons weer de superioriteit van zijn geest boven deze toch wel zeer teleurstellende ervaringen. Ik acht Jozef een zeer geslaagd voor beeld van een mens, die zich, op een zeer natuurlijke, ongedwongen wijze, in de onmogelijkste situaties weet te presente ren als een persoonlijkheid. Wanneer het gaat over de begrippen welstand en welzijn, dan blijkt uit deze illustratie wel zonneklaar, dat hier niet de welstand waarin Jozef bij zijn vader thuis verkeerde, zijn gevoel voor welzijn had overwoekerd. Het is bij hem zeer bepaald de verhou ding of beter gezegd het verbond met God, dat de doorslag geeft, indien we zijn niet 't minste vertrouwen bij hen gewekt. Ze komen nooit tot geloofsvreugde, tenzij dat ze een bijzondere belevenis krij gen, een droom, een gezicht of iets der gelijks. En dan, dan bouwen ze hun zekerheid op deze losse zandgrond. De chrisf<m staat hier in 't middelpunt en niet de Christ. Arme oude mensen, die soms gemak kelijk voortleven onder de verontschul diging, dat 't je gegeven moet worden, maar anderen, die voortdurend worstelen om licht, maar aan wie het blijde Evan gelie van Christus' volbracht middelaars- werk onthouden wordt. Hier, zowel als op de eerste pleisterplaats, zijn geen „vos jes" aan 't werk! Uit het oude-Vossenland. evenwichtigheid zoeken te verklaren. Dit wijst, naar mijn gedachten, ook de weg aan, indien we tegenwoordig zoeken naar een mogelijkheid om in dit verwarde bestaan ons welzijn te bevorderen. Negatief zal het moeten zijn: zich niet onder de ban van het materialisme laten brengen. Positiefopnieuw oog krijgen voor het Verbond der genade, waardoor de Here God ons Zijn beloften waarborgt tot eeuwig welzijn, waarin het materiële een plaats heeft. Ik meen deze gedachte ook te vinden in de Catechismus Zondag 45 (vandaar de titel van dit stukje)dat God Zijn genade en de Heilige Geest alleen aan diegenen geven wil, die Hem met hartelijk zuchten zonder ophouden, daar om bidden en daarvoor danken". Een treffende omschrijving van het kenmerkende van menselijke welzijnde levende relatie met God. Bijzondere aandacht vraagt toch zeker dat woordje „alleen" in deze passage, waardoor wel zeer nadrukkelijk geen an dere weg mogelijk blijkt naar welzijn of geluk, dan de weg van de herstelde be trekking met God. En dan hier vooral op letten, dat het maar niet gaat om een vol tooide tijd, een verworvenheid in het ver leden, doch zeer nadrukkelijk om een blijven verwerven, een blijven zoeken, een zonder ophouden in gesprek zijn met God of willen spreken met God. Mogelijk kun nen we zo tot een betere omschrijving ko men zowel van het materialisme als van welzijn. Welzijn is het gebruik maken van de geestelijke en stoffelijke mogelijkheden, welke God in de Schepping ons biedt, ter wijl we zonder ophouden overleg plegen met onze Vader in de hemel, Die Zelf tot ons het Woord richt. Materialisme is opgaan in welstand of in verlangen naar welstand, nadat we het gesprek met God hebben afgebroken. Ge bruik maken van geestelijke en stoffelijke gaven welke van God komen, zonder le vende verbinding met Hem te zoeken. Het gesprek, de levende verbinding, het verbond met God blijkt in het heftig bewogen leven van Jozef van doorslag gevende betekenis. De Catechismus wijst in dezelfde rich ting. Wil maatschappelijk werk, als begelei ding van de mens in nood tot zijn recht komen, dan zal het niet buiten dit Evan gelie om mogen gaan. Y. J. T. In en vlak na de oorlog, toen het nor male verkeer ontredderd was, hebben wij allemaal meer dan eens van de vriende lijkheid van een automobilist moeten pro fiteren. Tegenwoordig gaat het echter niet zo vlot meer om een lift te krijgen. De autobestuurders denken„Reis maar per spoor, dat is veilig, vlug en voorde lig". O neen, dat voordelig kan er tegen woordig wel af, dat is al weer verleden tijd. Bovenal komt het nog al eens voor, dat iemand met een kwade bedoeling een lift vraagt en onder de rit zijn rijdende gastheer een lelijke slag op het achter hoofd verkoopt. Daarbij komt de wette lijke aansprakelijkheid van de automobi list voor zijn passagier bij een eventueel ongeluk. Deze maakt, dat de man achter het stuur niet zo gauw meer stopt voor een uitgestoken hand. Toch wordt er nog meer dan genoeg gelift. Vroeger had ik uit mijn huiskamer het uitzicht op een rijksweg en vaak sloeg ik gade hoelang sommigen langs de weg stonden éér zij een lift hadden. Iedere week verscheen een heer-aan-lager-wal, die bij het nade ren van een auto zijn flambard diep af nam en een zwierige buiging maakte, die aan het hof van Frans Jozef niet mis staan zou hebben. Hij slaagde er altijd in een plaatsje in een auto te krijgen en zal vast een onderhoudend reisgezel ge weest zijn. Anderen waren te schuchter, ze staken een slap handje op en zagen

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1957 | | pagina 2