Een schrale opmerking over „verschraling" GEEF ANTWOORD jftxelaria Weekblad van de Gereformeerde Kerken in Zeeland MEDITATIE ZEEUWSE KERKBODE TWAALFDE JAARGANG no. 39 Berichten en opgaven Predikbeur ten tot Dinsdagsmorgens te zenden aan de drukkers Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg. Hoofdredacteur: Dr C. Stam, Westwal 2, Goes, Telefoon 2563. RedacteurenDs D. J. Couvée, Ds A. Koning, Ds Y. J. Tiemersma, Drs A. Verschoor. Drukkers: Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280 VRIJDAG 29 MAART 1957 Abonnementsprijs: ƒ3,per half jaar (bij vooruitbetaling). Afzonderlijke nummers 12 cent. Advertentiën 10 cent per mm. Het is bekend, dat de synode van Leeu warden uitvoerig gesproken heeft over het onderwerpverschraling van het geestelijk leven. Uren-lang hield dit ge sprek aan. Zelfs zó lang, dat sommige leden de gedachte voelden opkomen, om er nu maar een punt achter te zetten. Het heeft geleid tot benoeming van deputa- ten, die een diepgaand onderzoek zullen instellen, waarbij het sociologisch insti tuut belangrijke diensten zal bewijzen. Men hoopt op die manier eenmaal een overzicht te krijgen over de stand van het geestelijk leven in onze Kerken, en de oorzaken te ontdekken, waaruit e.v. „verschraling" zal zijn voortgekomen. Het spreekt vanzelf, dat in die tijd dit onderwerp nogal eens wordt aangeroerd. In verschillende kerkbodes was het laat ste jaar te lezen, dat op contact- en ge meente-avonden die „verschraling" aan de orde gesteld is. Ook de kerkelijke pers houdt zich er zo nu en dan mee bezig. In „Centraal Weekblad" van 16 Maart j.l. heeft Ds G. Lugtigheid zijn persoon lijke kijk gegeven op de zich voordoende verschraling in onze kring. Hij maakt een vergelijking tussen onze tijd en het leven van de Kerk in de 2e eeuw. Was er eerst bij de openbaring der Kerk in de eerste eeuw een hartelijke blijdschap en vreugde in God, het accent werd in de 2e eeuw verlegd naar een soort wettisch christendom, waarbij het evangelie als een nieuwe wet werd ge hanteerd. Niet Christus en Zijn werk in ons stond meer in het middelpunt, maar de mens en zijn werk voor Christus. Zo is hij van mening, dat ook in onze tijd het accent is verlegd. Niet meer„de genade alleen" en „het geloof alleen" staan op de voorgrond, maar daarvoor is in de plaats gekomen een zeker mora lisme en intellectualisme. De heiliging van het leven en het kennis-element zijn naar voren gekomen. Wanneer hij dan gaat aanduiden, hoe dat met name is gekomen, dan moet U voorshands niet al te verbaasd opkijken. Hij wijst naar instituten onder ons, die zonder de minste kwade bedoeling tot dit moralisme en intellectualisme hebben bij gedragen. Deze instituten zijnonze jeugdverenigingen, mannen- en vrouwen verenigingen. Deze hebben, zonder dit zelf te bedoe len, er aan meegewerkt, dat de huidige verschraling van ons kerkelijk en geeste lijk leven gekomen is. Als een volgende oorzaak noemt Ds L. de foutieve inrichting van de ge meente. In onze kerkelijke organisatie kan het ambt der gelovigen zich niet naar de eis ontplooien. Het gevolg is, dat de gemeen ten het maar aan de Synode overlaten, aan professoren en dominees. De ge meenten als zodanig zijn heden ten dage veel te weinig missionair gericht. Ds L. heeft er zelf al op gerekend, dat de door hem gestelde „diagnose" niet bij allen in goede aarde zal vallen, en zegt, dat de geschiedenis hierin zal oordelen. Nu zal het wel van grote betekenis zijn, om voorop te stellen, welk ideaal men voor het kerkelijk en geestelijk leven voor ogen heeft. Stel, dat iemand zelf zeer piëtistisch is ingesteld, grote voorliefde heeft voor bevindelijke vroomheid, te oefenen in concentikel of kring, dan zal hij gemakkelijk van verschraling spreken, wanneer hij terecht komt tussen mensen, die deze piëtistische neiging veel minder hebben. Hij begaat dan echter een grote onbillijkheid. Want, de voor het oog nuchter levende mens, die in zijn huise lijk en arbeidsleven trouw is, en in het kerkelijk leven iets heeft van de begeerte om op te gaan tot Gods altaren, die zou op een bepaald ogenblik de meer „vroom redenerende" mens kunnen beschamen. In de ene streek van ons land ligt dit héél anders dan in een andere provincie, dat blijkt wel uit de geschiedenis van de conventikels en gezelschappen. Juist bij het nader leren kennen van de typen en gestalten in het christendom, wordt het eis, elkaar niet te spoedig te belasten. Een bepaalde omschrijving van de kwaal van de verschraling geeft Ds L. niet. Of het moet zijn de aanduiding van moralisme en intellectualisme. Nu vraag ik mij in genioede af, welk moralisme hij bedoelt. Van andere kanten lees ik klachten over wereldgelijkvormig heid, en „dat alles er tegenwoordig maai bij door" kan. Welke „werkheiligheid" ziet hij dan Endie verheerlijking van het verstand Overal zegt mendo minee, vooral „warm" preken, zodat wij in ons hart worden getroffen. En, wat de „kennis" aangaat, ik meende van ver schillende instanties gehoord te hebben, dat de kennis er onder ons niet op voor uit gaat. De kennis van het Woord Gods, van het leven der Kerk, van de actie dei- Kerk, en van het beginsel van het gere formeerde leven. 't Is maar „in het algemeen" gehou den, zegt de schrijver in Centraal Week blad. Inderdaad. Maar, dan mag een al gemene aanduiding toch wel „de kern" van de zaak goed raken. Anders stichten wij verwarring en dat leidt tot „verschra ling". Dan worden de onder ons bekende in stituten genoemd. Jeugdverenigingen, mannen- en vrouwenverenigingen. Heeft Ds L. zich er van op de hoogte gesteld, welk een gering percentage van alle kerk leden maar aan dié verenigingen deel neemt De vrouwenverenigingen komen hierbij het beste uit de bus. De vrouwen bezoeken over 't algemeen graag de ver gaderingen, en vinden daar dan toch blijkbaar iets, dat haar „ligt". De mannen laten grotendeels verstek gaan in onder scheiden gemeenten. Enbij de jeugd is het ook worstelen. Komt dat nu, omdat de niet-meedoen- den het in de verenigingskringen te „schraal" vinden Is het de zucht naar meer „warmte", die hen doet achterblijven, of zijn er an dere oorzaken Ik durf hier geen be schuldigingen te uiten, daar 'ben ik af kerig van. Voor sommigen zijn er bepaal de bezigheden, cursussen e.d., voor an deren is het gebrek aan belangstelling. Maarhoe die verenigingen nu de verschraling op hun geweten hebben, dat is mij in het geheel niet duidelijk. Gelukkig brengt het leven mij nogal eens met „ringen" en „kringen" in aan raking. En, daar blijkt dan belangstelling- voor kerkelijke en geestelijke vragen, terwijl de lachlust niet is verdwenen en zij niet voor hun tijd „topzwaar" voor de dag komen. Zelf bewaar ik nog enige herinneringen aan de „jongelingsleeftijd", waarin ik ook het „instituut der verschra ling" heb bezocht. En dan valt het mij erg moeilijk, om daar de oorzaak van verschraling te constateren. Het is be kend, hoe men tegenwoordig in vereni gingskring zoekt naar methoden, om de activiteit der leden te bevorderen. Meer malen komen jongeren bij mij met vra gen, naar aanleiding van ter vergadering- gevoerde gesprekken. Tegenover de opmerking van Ds L., die toch min of meer een aanklacht is, zou ik iets meer waardering willen vra gen voor de worsteling der verenigingen, om enige belangstelling vóór en inzicht in de grote geestelijke vragen te helpen bevorderen. Daarover een volgende keer nog enkele opmerkingen. C. St. Calvinistisch e k u nst Kuyper acht het dus zelfs 'n winst punt voor het calvinisme, dat het géén eigen kunststijl schiep. Eerlijk gezegd vond ik de beredene ring altijd al wat gedwongen. Nu ik zijn verspreide essays hierover nogeens lees, gevoel ik duidelijker: hier is theorie, min of meer opgesteld met het oog op de onmacht in de bouwkunde en de betrekkelijke armoede, behalve dan in de wereld van klank en kleur, planmatig trekt de grote strateeg zich terug op bol- „Waarom vraagt gij Mij?" Johannes 18: 21a. Er is bij Annas en Kajafas een toneelstuk opgevoerd. De hoofdrol wordt eerst gespeeld door de oude Annas, de emeritus-Hogepriester, die met pensioen is gegaan. Hij is een knap speler, geoefend in het vak. Hij weet vooruit wat het eind zal wezen van het toneelstuk. Het is immers nuttig, dat één mens sterft ten behoeve van het gehele volk De Heiland staat voor de oude Annas. Kan die dan recht spreken? Neen. Hij is uitgediend. Toch ook weer niet geheel, want rondom zijn eerbiedwaardig hoofd zweeft nog altijd het aureool van de Hogepries terlijke waardigheid. Annas heeft zich met zijn sluwe kuiperijen een positie veroverd in Israël, maar hij weet al jaren, dat die positie bedreigd wordt door Jezus van Nazareth. Nu heeft hij dan toch eindelijk de Rabbi van Nazareth voor zich staan. Eindelijk Wat een ontmoeting: Annas Jezus. De lengte van zijn gebedsriemen, de diepte van zijn geldzucht, de hoogte van zijn hoogmoed, de schijnheiligheid van zijn huichelen, zij kunnen niet verhinderen dat Christus zijn innerlijk leven peilt als geen ander. Jezus peilt Annas tot op cle bodem van zijn drassige ziel. Waarom vraagt gij Mij Heb Ik niet vrijuit tot de wereld gesproken Heb Ik niet voort durend in synagoge en tempel geleerd? Heb Ik ooit in het verborgen gesproken Waarom vraagt gij Mij Is Annas niet in de tempel geweest, toen de twaalfjarige Jezus de theologen en grootwaardigheidsbekleders van Israël verstomd deed staan door Zijn vragen en antwoorden? Waarom vraagt Annas de discipelen niet? Er valt niets te ondervragen. Laat hij Lazarus eens opzoeken, die uit de doden is opgewekt. Zou hij de blinde te Jericho of de jongeling te Nain niet eens vragen naar hun wedervaren? Wal vraagt gij Mij? Vraag het de kreupelen, de stommen, de bezetenen, de melaatsen, de tollenaars, de zondaars. Er is genoeg te vragen, Annas Het spel moet toch voortgang vinden. Annas moet voort. Hij kan geen kant meer heen. De regie is toch uitstekend, het décor indruk wekkend een paleis in de nacht. Het publiek is opgewonden. De duivel is de soufleur. Waarom vraagt gij Mij Hier staat voor Annas de lijdende Heiland. Hij lijdt, bitter en zwaar. Hem wordt immers gevraagd 'naar Zijn leer, het Woord dat Hij bracht. Dat Woord zal nu middel worden tot beschuldiging en veroordeling. Om 't Woord zal Hij uitgeworpen worden, door officiéél Israël naai de dood verwezen. Het is het Woord van God, dat de vloek predikt aan alle zondaren, maar tegelijk genade en verlossing aan allen, die hun zonde belijden. Het is het Woord van het Koninkrijk der hemelen. Maar Annas en met hem Israël wijzen het Woord van God van de hand, wensen Zijn profetie niet, verwerpen het Woord van verlossing en genade. Christus is gekomen tot het Zijne, maar de Zijnen hebben Hem niet aangenomen. Hoe heeft uw Heiland hier voor Annas geleden voor ons, wier christenleven ook vaak toneelspel is. Ik ben de mens die het Woord niet aanvaardt. Ik durf het Woord in zijn konsekwenties niet aan. Ik handhaaf mijzelf tegenover het Woord Gods. Ziet uw Heiland voor Annas. Door Zijn verlossende genade komen zondaren tot Woordaanvaarding èn worden zij geroepen om van dat Woord te getuigen. Aanvaarden èn getuigen. Ruim tien jaar geleden zat een jonge christen opgesloten in zijn cel van drie meter lang en twee meter breed. Zijn z.g. rechters hadden hem gevraagd naar zijn belijdenis en hij had geantwoord dat hij, getrouw aan het Woord, nooit de leer van de onderdrukker zou aanvaarden. Nu was hij ter dood veroordeeld en kon ieder ogenblik voor het execu- tiepeleton staan. Toen schreef hij op de wand van zijn cel: Hij heeft de dood overwonnen. Waarom vraagt gij Mij Zullen wij, christenen, in de toekomst die vraag moeten herhalen? Zullen wij geroepen worden tot getuigenis' geven van onze trouw aan het Woord God weet het. Dit staat wel vast, dat wij nu antwoord moeten geven in woord èn daad. Een christen kan zwijgen, maar hij moet óók sprekenin het open bare leven, in het bedrijfsleven, in het maatschappelijk leven, in het politieke leven. De Christus voor Annas i£ de Christus van de toekomst. Hij staat voor ons. Allen zullen Hem ontmoeten. Hij is komende. In Christus' komst ligt de zin van ons christendom. Wie Christus aanvaardt zal daarom een duidelijk en beslist antwoord moeten geven. Laat ons zó Christus hulde brengen voor Zijn bitter lijden. P. H. werken, sterker dan die van Rome en Islam saam. Wel meent de geniale her schepper van Calvijns leer, dat deze „feitelijk en in concreten zin de ontwikkeling van de kunsten bevorderd heeft",doch dan toch weer „uitsluitend in de meer sub jectieve kunsten", zoals schilder- en toon kunst. Het calvinisme maakte de kunst even als de wetenschap vrij van de kerk, richt te de blik realistisch op het gewone, da gelijkse leven in heel zijn diepte en om vang, opende door het dogma der ver kiezing het oog ook voor het verachte en nietige. „Onder den invloed van het Calvinisme" zijn schilder- en toonkunst, vroeger hoog boven het volksleven zwe vend „tot het rijke volksleven afge daald." 2) S. J. Ridderbos noemt het te recht ,,'n anomalie". Hoeveel waars hierin ook schuilt, men proeft in zijn nooit aarzelend betoog de propagandist, die de min-gunstige plek ken in zijn portret retoucheert en de gun stige het voordeligst doet uitkomen. 3)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1957 | | pagina 1