Het leven genieten Jtfxalaria M „Kleine Vossen" VARIA twaalfde jaargang no. 38 Weekblad van de Gereformeerde Kerken in Zeeland vrijnag 22 maart ,957 ZEEUWSE KERKBODE Berichten en opgaven Predikbeur- Hoofdredacteur: Dr C. Stam, Westwal 2, Goes, Telefoon 2563. Abonnementsprijs: ƒ3,—per half- ten tot Dinsdagsmorgens te zenden Redacteuren: Ds D. J. Couvée, Ds A. Koning, Ds Y. J. Tiemersma, Drs A. Verschoor. jaar (bij vooruitbetaling). aan de drukkers Littooij Olthoff, Afzonderlijke nummers 12 cent. Spanjaardstraat 47, Middelburg. Drukkers: Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280 Advertentiën 10 cent per mm. II. In ons eerste artikel kwamen wij over het onderwerp„het leven genieten", ten slotte bij de tegenstellingonthouding of deelname Wat nu de onthouding aangaat, daarin zit op zichzelf helemaal niets christelijks. Wie menen mocht, dat hierbij een bij uit stek christelijke practijk in geding is, die vergist zich deerlijk. Ditzelfde beginsel van onthouding was te vinden bij het oude heidendom. Wanneer Paulus het heeft over de deel nemers aan de wedloop in het stadion, dan vertelt hij van hun lichamelijke training, waaronder ook viel: het zich onthouden van bepaalde spijzen en dranken. Wie eens de moeite neemt om na te gaan, welke „onthouding" wordt opgelegd aan de deelnemers bij een roeiwedstrijd, komt tot de overtuiging, dat de onthou ding daar wordt beoefend met een be paald doel, n.l. zich met een gezond en getraind lichaam in de strijd te werpen. Trouwens, over het algemeen doen de echte liefhebbers van lichamelijke oefe ningen op sommige punten meer aan ont houding dan Calvinisten. Deze gymnasten lopen weinig gevaar voor een nicotine-vergiftiging, aangezien zij zich veelal van roken onthouden. Tot dit laatste zal de Calvinistische wereld niet zo gauw gebracht worden, alle onrustba rende rapporten over roken en longkan ker ten spijt. Zo heeft bepaalde onthouding waarde, wanneer hierbij een positief doel voor ogen staat: b.v. een gezonde lichamelijke toestand scheppen, bewaring van longen en ademhalingsorganen. Dan is de ont houding dienstbaar aan de bevordering van gezonde kracht. In hoever de waar dering voor zulke onthouding in christe lijke kring is gevorderd, valt moeilijk na te gaan. Want, sterk is nog altijd de ca tegorie, die aan het lichamelijke en wat daarmee verband houdt, liefst zo weinig mogelijk aandacht ziet besteed. Dat onthouding plicht kan zijn, in gees telijke zin, om de wille van de geestelijke volksgezondheid, moet dadelijk worden erkend. Wanneer zich bedorven cultuur uitingen voordoen, dan is het nodig, om daaraan niet mee te doen. Dat is dan: een tijdelijk geen gebruik maken van het recht, om uw plaats in het volle leven in te nemen, als een waar dig protest tegen misbruik en verkwisting van gaven. In deze zin kan onthouding een beroep zijn op het geweten van an deren. Iets heel anders wordt het, wanneer de onthouding op zichzelf weer een cultuur, zelfs een zekere verdienste wordt. Daarin lag de fout, spoedig ingeslopen bij de ont wikkeling van het christendom. Kunst. Gods eigen werk verrukt ieder. Zelfs de atheïst, die zijn Schepper niet erkent. Ménselijk kunstwerk bevredigt immer slechts 'n deel der mensheid. Hen, wier aanleg, visie, temperament zijn afgestemd op die bepaalde kunstenaar. Wat de één prijst, laakt de ander, om dat hij zelf, evenals de musicus of schil der, bouwmeester of auteur, anders is. Over steeds beperkte smaak valt moei lijk te twisten. Omdat in de onmetelijk rijke God nog zoveel groter overvloed is dan in het ver mogen aller mensen saam, overweldigt Zijn werk ons, werpt ons tot aanbidding neer. Omdat zelfs de allergrootste kunste naars in hun kunnen beperkt zijn en blij ven, zijn zij eveneens begrensd in invloed en bekoring op de nog meer beperkte kunstgenieters. Vinden daardoor allen slechts in ruimer of kleiner tijd en kring Goed gezien, is onthouding „een ge mis". Men ontzegt zich iets, met het doel, 0111 daarmee een hoger belang te dienen. Zo kan het voorkomen in een bepaalde periode, dat de christen aan bepaalde „kunstuitingen" niet meedoet, wanneer n.l. die kunstuitingen een ideeënwereld voor staan, die Bijbels te verwerpen is. Echter, zulke onthouding als „protest" roept tegelijk om meer zuivere kunstuitin gen. Voor enige jaren werd de gedachte nog al eens verdedigd, dat een christen, met het oog op de komende heerlijkheid, zich in dit leven gemakkelijk kan onthouden van deelname. Deze stelling gaat niet in allen dele op. De Rembrandtentoonstelling vorig jaar heeft ons weer verrast door een kunst, waarin de erkenning van hogere waarden aanwezig was. Er zijn tijden geweest, waarin Neder land in dit opzicht rijker bedeeld was dan thans. Als er jongeren zijn met aanleg voor dichtkunst of schilderkunst of wat dan ook, laten wij hen dan aanmoedigen om een positieve bijdrage te leveren, die het bederf van de smaak in deze tijd kan tegengaan. Juist in de deelname aan het leven ligt een bijzondere roeping. Onthouding be tekent terugtocht, met gevolghet terrein overlaten aan anderen. De Bijbel, zelf ook: Boek van de schoonheid, kan inspireren, om op meer dan één terrein te komen tot schoonheids genieting. De christen, die bij dat Woord leeft, heeft juist een sterke drang om te leven, niet als een uitzonderlijk mens, die op alles: nee, neezegt, maar als iemand, die zijn jeugd en zijn arbeid, zijn huwelijk en de gemeenschap, waarvan hij deel uitmaakt, wil genieten als geschonken gaven. Wanneer wij daarbij elkaar ter zijde staan, dan zijn wij bezig als erfge namen van de toekomstige vreugde. Dan moet de negatieve houding worden gezien als op de duur leidend tot verar ming. Daardoor wordt nooit een jonger geslacht geïnspireerd. Wij hebben ons, veel meer dan tot nu toe, af te vragenhoe kan ik juichend in Gods schepping wonen en werken, die immers is ontworsteld aan de vloek, door de verzoenende kracht van Christus? Als wij deze stellige roeping voor ogen hebben, dan valt er nog véél te doen. Véél na te denken, veel te overleggen met el kaar. Maar, zulke arbeid zal de onderlinge vrede bevorderen, onze gezichtskring uit breiden, en ons straks met een meer ge oefend oog doen zien op de rijkdom in Gods wereldAls de christenheid zich beijvert, om door deze arbeid ook anderen te trekken, dan zal ook steeds meer dui delijk worden, dat deelname aan het le ven moeilijker is dan onthouding, maar rijker wordt beloond. C. St. waardering. Doch onverbiddelijk be grensd. Alleen de geniaalsten, „hun tijd voor uit", winnen op den duur gestuwd, gedragen ook door 'n andere tijdgeest, door zich nieuw vormende smaak en mode, door volhardende traditie straks, door reklame en koopmanschap der kunst handelaars en ijdelheid der rijken, aan er kenning. Naarmate hun persoonlijkheid en ga ven markanter, veelomvattender zijn, naar diezelfde mate wint hun invloed ook aan omvang. Want grote kunst is groter, naarmate zij èn sterk en persoonlijk èn tegelijk so ciaal is gericht. Aarzelend slechts spreek ik van „ge- meenschaps"-kunst. Het woord is mij te veel belast en ge devalueerd. Schoonheid evenwel kan nooit zijn 'n zaak van puur „eigenbelang", zoals Fokke Sierksma ons heeft trachten wijs te ma ken. 1) Omdat het der Scheppers Schoonheid is, zijn er mét de kunstenaar-her-schepper ook altijd anderen bij betrokken. De „ivoren toren" is niet slechts uit de tijd. Dat trotse bouwsel had ook destijds poort en vensters. Indien kunst in wezen wederliefde tot de Liefde Gods is voor het Schone, dan is zij ook, bewust of onbewust, naasten liefde. Bewust óf onbewust. Hoe klaar blijkt dit bij het genie, dat, méér dan alle andere zwoegers „vindt" wie het „in-valt"wie God het als Zijn beminde gééft in de slaap; de geïnspi reerde; hij weet zelf vaak niet hoe of vanwaar. Is er nu tweeërlei kunst? Christelijke en niet-Christelijke Voor mij heel zeker. Al is de scheidslijn niet steeds scherp te trekken. Zo min als bij al wat waarlijk lééft. Op papier, in theorie reeds niet precies. Hoeveel te minder in praktijk en wer kelijkheid. Het kontrast wordt duidelijker naar gelang uitersten worden nagestreefd of bereikt. Opzettelijk gewaag ik van Christelijke, niet van calvinistische, ook niet van Pro testantse kunst. Dit laatste is mij te vaag, te negatief. Het dreigt zelfs in te sluiten het werk van hen, die nauwelijks zouden weten, waartegen hun „protest" gaat of het moest zijn tegen de historische Christus en Zijn zeer onvolkomen, doch ware dis cipelen. Als iemand z'n leven lang schipper is geweest, kan je dat aan hem zien; ook al trekt hij een colbertje aan en zet hij een pikmuts op, je haalt er doorgaans de schipper uit. Als iemand tientallen jaren op de kan toorkruk heeft gezeten, dan heeft hij be paalde manieren en gestes, waardoor je zegt: kijk, daar heb je het kantoorheertje. Niet minder is dat 't geval met een school meester of een dominé; er zijn momen ten, waarop de eigenaardige kenmerken van de ambtsbeoefening duidelijk waar neembaar zijn en er wordt gefluisterd: daar heb je dominé of dat is weer de meester. Zo wilde ik eens zien welk stempel een jarenlange kerkgang op ouden-van-dagen heeft gedrukt, zij, die een groot gedeelte van hun leven op de kerkbank hebben doorgebracht. Ik had daartoe de gelegenheid, toen ik op één dag twee soorten oude kerkmen sen ontmoette. De ene groep behoorde tot de R.K. en de andere tot de oud-Geref. De eerste oudjes zag ik zitten op een bank, die kennelijk op de hoek van een verkeersweg wa£ gezet om oudelieden een veilig rustplekje te bieden en tegelijk hun enig vertier te geven door het kijken naar 't aldoor aan- en afrijden van allerlei soort verkeersmiddelen. Ik moest wachten op een bus en maakte nu de wachttijd nuttig om een praatje te maken met rustende mannen, die op de klapbank gezeten waren. Ik informeerde naar hun leeftijd en met een zekere zelf genoegzaamheid lieten ze mij er naar ra den. Nu, ik raadde niet te hoog en schatte zo rond de 70. En de een na de ander vertelde trots, dat ze die leeftijd al lang gepasseerd waren 70 jaren dan kwam je pas kijken, ze telden 80, 81, 83 jaar. „Zo", zei ik, „dan zijn jullie al ver op reis en hebben jullie al een veilige haven in zicht „Een veilige haven en ze keken me met hun verbleekt, bijna uitge bluste ogen, troosteloos aan en dachten zeker: wat een raar mannetje is dat! „Ja, een veilige haven, jullie moeten straks toch heengaan en wat dan?" „Och", schokschouderden ze, „Als je dood gaat, is 't afgelopen, je wordt onder de grond gestopt en 't is uit!" Ik rilde er van. Ook vermijd ik dus de kenschets: cal vinistische kunst, die toch zelfs Busken Huet, ondanks zijn afschuw voor de „kalvinistische denkwijs", die „onbe kwaam is kunstwerken het aanzijn te ge ven"2), van Rembrand's bijbelse schilde rijen en etsen enthousiast getuigt„Indien kalvinistische kunst denkbaar is of bestaan kan, dan is dit kalvinistische kunst".3) Dat was in 1886. Slechts twee jaar later betoogt Dr A. Kuyper, „dat juist in de onthouding van zulk een (calvinistische) stijlvinding eer verdienste dan verzuim school". 4) Kuyper meende, dat „het religieus Cal vinisme geen eigen kunststijl uit zijn re ligieus beginsel ontwikkelen kon noch mocht",5) omdat „de kunst bij hooger ontwikkeling kunststijl een zelfstandig le ven vraagt" en tóch 'n eigen kunststijl te ontwikkelen „een terugzinken ware op la ger standpunt geweest". Merkwaardigerwijs bepleit hij dit met redenen ontleend aan de pantheïsten He- gel en von Hartmann. D. j. C. Schoonheid als eigen belang door Fokke SierksmaStols, 's Gravenhage. 1948, blz. 10 v.v. 2) Het land van Rembrand door Cd Busken Huet, 2de dr. II. 2., blz. 380, Haarlem. 3) a.w. blz. 385. 4) Het Calvinisme en de Kunst door dr A. Kuyper. Amsterdam 1888 blz. 9. 5) Het Calvinisme. Zes Stone-lezin- gen Höveker en Wormser. blz. 142. 'k Zeg: „maar mensen nog es toe, gaan jullie dan niet naar de kerk?" „Bel na tuurlijk, we moeten wel." „Ja maar, dan heb je toch wel eens van de Bijbel ge hoord en van de naam van Jezus?" „De Bijbel", antwoordden ze, „die mogen wij niet lezen, daar weten we niks van." „Maar weten jullie dan niet, dat er een weg der verlossing is, en dat Christus in de wereld gekomen is om zondaren zalig te maken. Jullie moeten de Bijbel gaan lezen, want de R.K. geeft daar tegenwoor dig meer vrijheid toe. Geloof me, er is ook voor jullie, oude mensen, behoudenis en wat is 't heerlijk te kunnen sterven in het geloof in JezusZe mompelden nog wat en ik moest opstappen, de bus kwam. 't Speet me, dat ik geen evangeli satieblaadje bij me had. Intussen ik was ontroerd, dat het resultaat van tien tallen jaren kerkgang niets anders was dan een triestig-hopeloos waggelen aan de rand van het graf. Deze arme luiden waren dood-arm aan geestelijk leven, volslagen leeg aan kennis van de weg ter zaligheid, ijskoud tegen over het warme Evangelie. Het was een Maartse zomerdag, maar het zonnetje bo ven de klapbank verwarmde mij nietik was inderdaad ontzet en bedroefd, dat de hemel voor hen potdicht zit en er niemand is, die de deur op een kiertje zet. In die luttele minuten heb ik het getracht God zegene dit Uit het oude-Vossenland. Componisten gevraagd. „Een romanschrijver bekommert zich „meer om de compositie van zijn boek „dan dat wij ons bekommeren om de com positie van ons leven." In onze overwegingen over Welstand en Welzijn kunnen we deze uitspraak van Okke Jager in „Interview met de tijd geest" goed gebruiken. Het typerende van ons welzijn ligt im mers juist hierin, dat wij bewust en per soonlijk leven of tot leven komen, en er kan geen sprake van wèlzijn zijn, indien we voortvegeteren op een of andere basis van materiële welvaart. Het heeft te maken met ons persoon lijk geluk. Het staat in het nauwste verband met

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1957 | | pagina 1