GODSDIENST
Gods wil in de mist?
zonder en met geloof
handelen. Het bleek, dat tal van predikan
ten ondanks de aanschrijving van boven
af het catechetisch onderwijs aan de
schoolmeesters overlieten. Deze onwillige
houding had tot gevolg dat enkele pro
vinciale Synoden te dien opzichte strenge
maatregelen gingen nemen. De nalatige
dominees werd aangezegd, dat zij, indien
zij hun gedrag niet wijzigden „van alle
classicale en synodale sessiën en dignitei
ten" verstoken zouden zijn.
Zo lezen wij van een predikant, die
bevonden was „suymachtigh in 't catechi-
seeren" te zijn, dat hij ter verantwoor
ding werd geroepen voor de kerkelijke
overheid. De man voerde ter verdediging
aan „dat het catechizeren maer een deel
luye menschen maeckte ofte een deel neus-
wijse, fijmelachtighe menschen ofte een
deel hooveerdighe menschen, hoogh ge
voelende van haer selven ende pronckende
met haer kennisse".
Hij beriep zich op de vermaarde ds.
Hondius, die in een zijner geschriften had
beweerd, dat door het gedurig catechi
seren de mensen „al te wijs en daerdoor
stout en opgeblasen" werden.
De hoge heren bleken door deze argu
menten verre van overtuigd en spraken
van „lebbige redenen", die slechts werden
aangevoerd om „slappigheydt ende onwil-
ligheydt" goed te praten.
De wet van God speelt niet alleen een
belangrijke rol in het leven van de Hei
land Zelf, die immers kwam om alle „ge
rechtigheid" van Gods wet te vervullen,
en in het onderwijs, dat Hij Zijn disci
pelen gaf, als hoogste Profeet en Leraar
der kerk, waarvan wij in de evangeliën
de documenten bezitten, maar ook in het
overige nieuwe testament keert de wet
Gods telkens terug.
De vervulling der wet door Christus
betekent blijkbaar niet dat de wet voor
ons buiten werking gesteld zou zijn en
haar geldingskracht verloren zou hebben.
Er zijn er wel die dat menen. Zo goed
als er mensen waren en zijn die „door
de wet" willen zalig worden, zijn er ook
anderen die uit het feit dat door de wer
ken der wet niemand gerechtvaardigd
wordt nu ook maar onmiddellijk besluiten
tot de afschaffing van de wet.
Beide stromingen komen duidelijk voor
binnen de grenzen van het eerste christe
lijke tijdperk. En tegen beide hebben de
apostelen positie moeten kiezen.
Natuurlijk is HET grote gebod van
God in het nieuwe testament dit„Geloof
in de Here Jezus Christus en gij zult
zalig worden".
Het zgn. Judaïsme, waartegen vooral
in de brief aan de Galatiërs dringend ge
waarschuwd wordt, wilde aan dit geloof
de besnijdenis en heel de Joodse leefwijze
en wetspraktijk onderschuiven.
Men kon, ook al was men van heidense
afkomst, geen goed christen zijn als men
niet tevens zich in de Joodse gemeen
schap door besnijdenis liet opnemen om
voortaan op de wijze der Joden ernst te
maken met de wet.
Verontwaardigd wijst Paulus die be
schouwing van de hand. Als U zo wilt,
zegt hij, wordt Christus voor U van geen
betekenis. Dwaze Galaten, die gij zijt!
Heb ik U daarvoor Christus zo voor ogen
geschilderd Dat ge U zo spoedig tot een
ander evangelie laat verleiden Als er im
mers gerechtigheid door de wet te verkrij
gen was, zou Christus tevergeefs gestor
ven zijn. Dan was Zijn kruislijden geheel
overbodig. Wilt gij na ontvangen genade
toch nog weer door de wet zalig worden
Het is mij een raadsel. Het heeft mij ten
hoogste verbaasd, dat U naar die Joodse
wetsijveraars luistert. Wie heeft U be
toverd, dat ge dat hebt kunnen doen?
Het is dus duidelijk dat hij, die uit
wetsgehoorzaamheid enige zaligheid ver
wacht, lijnrecht in strijd komt met de
boodschap van het nieuwe testament.
En toch de wet opzijzetten mag ook
niet! Dat deed die andere stroming, die
in het nieuwe testament bestreden wordt
het libertinisme. Deze mensen gingen van
de gedachte uit: Christus heeft alle ge
hoorzaamheid en gerechtigheid van Gods
wet vervuld. De wet heeft dus haar tijd
gehad. Wij hebben met Gods wet niets
meer te maken. Wij geloven in de Here
Jezus en overigens.wij doen wat wij
willen.
Maar deze mensen mogen het nieuwe
testament toch nog wel eens rustig over
lezen. Allereerst het onderwijs van de
Here Jezus. Is dat niet doorspekt met al
lerlei wetten en opdrachten Komt het
leven er niet op aan? Spreekt Hij niet
van een nieuw gebod dat Hij geeft? En
geeft Hij ook niet nadrukkelijk een exem
pel het voor-beeld
De klachten over gebrek aan lust en
ijver bij de predikanten in het onderwijs
aan de jeugd bleven aanhouden, zodat de
overheid er zich mee bemoeide. Zo ge
lasten de Staten van Holland in 1654 de
predikanten, dat zij de jeugd zouden on
derwijzen „in de fondamenteele gronden
van de religie en sich daerin meer als
voor deesen met allen ijver ende naerstig-
heydt te evertueeren".
Een kwarteeuw later beweerde de ver
maarde ds. Koelman, dat het op dit punt
nog lang niet in orde was. De predikan
ten achtten het beneden hun waardigheid
kinderen te onderwijzen en als zij cate
chisatie hielden, dan deden zij er geen
moeite voor het de leerlingen aangenaam
te maken. Volgens bovengenoemde Koel
man „vroegen zij of te hoog of te donker
of te onvriendelijck, niet schikkende zich
na haar begrip, zij catechiseerden zo
zwaar, zijn zoo vremt, haalden de kinde
ren niet aan, zodat de kinderen daerna
niet komen maar achterblijven".
De vermaarde Wilhelmus a Brakel, die
in zijn dagen de onverschilligheid en na
latigheid van zijn collega ten aanzien van
het catechetisch onderwijs fel hekelde,
zeide eens „ick kan niet sien hoe een pre
dikant met een goet gemoet kan leven
ende sterven, die sijn werck niet maekt
van catechiseren". D. J. C.
Waarom zou PI ij dat doen, als ons le
ven er niet toe deed?
En hoe moeten deze wet-afschaf fers
met het óverige nieuwe testament klaar
komen? De brieven met name staan vol
van apostalisch vermaan. In dat vermaan
der apostelen wordt erop aangedrongen,
dat wij ons leven aan Gods wet zullen
her-oriënteren. De genade, in de zin van
vergeving van onze „vorige" zonden, ont
slaat ons niet van de gehoorzaamheids
plicht voor de toekomst. De overgave van
ons hart aan de Heiland brengt geen on
verschilligheid mee ten aanzien van de
vraag wat wij nu verder met ons leven
doen.
Integendeel, juist de genade van God
verplicht ons tot een nieuwe gehoorzaam
heid. Tot een breken met onze ongehoor
zaamheid.
Van gehoorzaamheid en ongehoorzaam
heid kan alleen sprake zijn in betrekking
tot door God in Zijn wet gegeven op
drachten.
Waar geen wet is, kan de kwestie van
gehoorzaamheid geen rol spelen.
Maar het is een waan te menen, dat de
genade God de wet te niet doet.
Het omgekeerde is het gevalde ge
nade Gods bevèstigt de wet. Garandeert
aan de wet haar plaats in het mensenle
ven. Nu eindelijk kan Gods wet in het
leven tot haar recht komen, nu door de
genade ons hart gericht wordt op Gods
wil, herboren door Gods Geest, vernieuwd
door Gods Adem.
De wet zelf kan nooit tot probleem
worden. Want de wet is en blijft er altijd.
Onaantastbaar staat zij boven ons leven
geschreven.
Tot probleem worden kan alleen onze
bereidheid tot onderwerping en onze ge
hoorzaamheid aan de wet.
Zeker kan de wet, door de afval van
ons hart, uit ons gezichtsveld raken.
Hoewel onze verantwoordelijkheid
blijft.
Want het is niet God, die de wet uit
ons gezichtsveld verwijdert, maar het is
óns schuldig-ons-afwenden van God,
waardoor die wet uit onze horizon raakt.
En wat gebeurt er nu door Gods ge
nade?
Wel ditdan wordt ons hart weer naar
God toegewend. Daardoor komt ook Gods
wet weer in ons gezichtsveld en voor onze
aandacht.
Dat moeten we als vanzelfsprekend
aanvaarden.
Hoe kan men God dienen buiten zijn
wet om?
En zou de genade van God juist niet
daarin bestaan, dat ons afvallig leven
weer met Zijn heilige wil in contact ge
bracht wordt?
Neen, de wet is geen probleem. Zij is
heilig en goed.
Onze gehoorzaamheid is een probleem,
juist na ontvangen genade. Dan gaat men
zich daar zorgen over maken, terwijl men
zich voorheen daar beslist niets aan ge
legen liet liggen. Wat maal ik om gehoor
zaamheid aan God, wanneer mijn hart ver
van Hem afgedwaald is?
Maar als mijn hart door Gods Geest
weer op Hem gericht is en ik krijg Zijn
heilige wet weer voor ogen, dan weet ik
met mijzelf geen raad. Ploe moet ik nu
mijn houding bepalen? Komende uit de
afval, terugkomend op mijn zonden en
ongerechtigheid, moet ik geheel opnieuw
beginnen.
Dan is Gods wet tegelijk iets dat zéér
welkom is, als leiddraad naar de toekomst,
maar tegelijkertijd iets dat mij verlegen
maakt in het heden en mij in verwarring
brengt met het oog op mijn levensgeschie
denis, die achter mij ligt.
Dan besef ik pas wat Paulus op het
oog had, toen hij zeiO, afgetobd mens,
die ik benHet goede, dat ik nu eindelijk
wil, doe ik niethet kwade dat ik nu ein
delijk niet meer wil, dat doe ik toch tel
kens weer.
Niet de wet is mijn probleem. Want
diep in mijn hart heb ik plezier in Gods
wet. Maar in mijn leven woedt op alle
fronten de strijd tussen gehoorzaamheid
en ongehoorzaamheid. En dat is zo in
spannend en zo vermoeiend! Wat is er
toch een taai verzet in mij, zo niet meer
tegen Gods genade als zodanig, dan toch
nog altijd tegen de heerschappij van die
genade in mijn léven.
Ik ellendig mensWat zit ik met mijn
practisch leven toch nog in de greep van
de ongehoorzaamheid, die de dood voor
mijn geestelijk leven is. Wie rukt mij daar
uit God zij dankDat zal de Here Jezus
doen. Van Hèm moet ik het verwachten,
ook in de moeizame strijd van de heilig
making
Goddank, dat Gods wet mij blijft boei
en. Ik wéét waar ik voor strijd.
Zo hebben de apostelen steeds zichzelf
en anderen aangespoord in al de brieven,
die zij tot de diverse gemeenten gericht
hebben.
Het vermaan is een wezenlijk bestand
deel van het nieuwe testament.
Want de genade Gods is niet zonder
pretenties voor ons leven, wanneer het
met vergeving werd bedeeld. Integendeel
Het is juist de goddelijke vergeving die
ons innerlijk van de zonde moet losweken
en ons uiterlijk met de zonde moet leren
breken. En dan grijpen wij wel naar Gods
wet, als naar een welkom koord in het
donkere labyrinth, waarin wij ons bevin
den. Wij komen niet uit de moeilijkheden
uit, als Gods wil ons niet duidelijk ge
openbaard zou wezen.
Nu is daar in het evangelie het ver
maan, dat ons lokt, ons trekt, ons op
schrikt en opjaagt, dat ons altijd weer
stimuleert om de goede wedstrijd van het
geloof te strijden. Zo komen we nooit uit
gestudeerd in de bekering en levensheili
ging. Wij zullen daarin nooit tot zelf
genoegzaamheid komen.
Een man als Paulus zegtIk greep het
Is dat niet een wonderlijk, ja in zich
zelf tegenstrijdig opschrift Kan er gods
dienst bestaan zonder geloof? Komt dat
ooit ergens voor
Ja, dat kan. Maar al te vaak. Je zou
er je uit kunnen redden met het tegen
argument, dat godsdienst zonder geloof
géén godsdienst is, die naam niet waard
is. Maar wat helpt dat Theoretisch heeft
iemand gelijk, die dit beweert, maar in de
praktijk komt er zoveel godsdienst zonder
geloof voor, en dat er dan toch voor dóór
gaat, dat het ondoenlijk is om er zo maar
een streep door te halen. Vooral in de
kerk niet. De kerken zouden gedecimeerd
worden, wanneer één of andere instantie
het procédé volgde en er een streep door
haalde. Een streep door de godsdienst
van de schijngelovigen, de sleur-christe-
nen, de onverschillige en ongeïnteresseer
de meelopers.
Bovendien, wie zou het moeten uitma
ken Over het hart oordeelt de kerk niet.
Kan zij ook niet oordelen. Er moet altijd
afgegaan worden op de uiterlijke levens
houding, op het getuigenis, dat met de
mond wordt afgelegd. Dat er een met de
mond belijden kan wezen zonder met het
hart te geloven ter zaligheid, zal iedereen
toegeven. Wat is het anders dan gods
dienst zonder geloof? 't Mag er voor
doorgaan en het niet zijn, maar dat er
voor dóórgaan is in de meeste gevallen
toch de doorslaggevende factor. Daarnaar
wordt een mens beoordeeld. Meestal naar
zijn godsdienst en niet naar zijn geloof.
Dat begint al met het uitspreken aller
eerst tot welke kerk men behoort. Dat is
immers zo belangrijk. Of je Hervormd
of Gereformeerd of iets anders bent
Tot welke partij je behoort of welke or
ganisatie Dat zijn allemaal bepalende
factoren in het leven. In de samenleving,
waar kleur moet worden bekend, waar
scheidingen worden getrokken: „Jij hoort
daar en ik hier!"
nog steeds niet. Toch wil ik vergeten wat
achter mij ligt en mij uitstrekken naar
wat vóór mij ligt: de roeping van God,
die een ander mens van mij wil maken
dan ik tot nu toe ben.
Ik jaag en grijp daarnaar
Die vaart, dat tempo moet ook in ons
leven komen.
Die owzelfgenoegzaamheid moet ons
uit elk tevreden-zijn met ons zelf opjagen.
Het nieuw testamentisch vermaan moet
ons bewegen tot dagelijkse „oefeningen
der godzaligheid", zoals de ouden dat
uitdrukten.
„Ik weet Uw werken", laat onze Hei
land ons weten, in de zeven brieven, die
Hij Johannes in het openbaringsboek laat
opnemen.
Hij houdt zich van de gang van zaken
in de gemeenten op de hoogte.
Het interesseert Hem hevig wat er ge
beurt en niet gebeurt in Zijn kerk.
En dan lezen wij in die zeven brieven
hoe ook Hij vanuit de hemel prijst en
berispt. Het vermaan in de apostolische
prediking krijgt daardoor de hoogste
goedkeuring en sanctie.
Wij zullen het in deze bedeling wel
nooit kunnen missen.
Het zal ook in de prediking altijd moe
ten klinken. Maar dan niet op de „auto
ritaire" wijze van mensen, die ook wat
zeggen willen; maar op de wettige wijze
van de bediening des Woords, die het
bijbels vermaan vertolken wil.
Dan is de hoge autoriteit van de ge
nade Gods aan het woord, die op héél
het leven van Gods volk volkomen beslag
wil leggen.
Gelijk Hij, die U geroepen heeft, heilig
is, zo wordt ook gij zelf heilig in al Uw
wandel, schrijft Petrus.
En veelbetekenend is het woord van
JohannesEen ieder, die uit God geboren
is, doet geen zonde. Het zaad van God
blijft in hem en hij kan niet zondigen.
Wij hebben geen andere mogelijkheid,
als kinderen Gods, dan déze, dat wij van
al wat zondig is radicaal afstand doen;
om ernst te maken met dat alarmerende
schriftwoord, dat zegt, dat zónder heilig
making niemand de Here zien zal.
Gelukkig maar dat God ons in het nieu
we testament zo ernstig en dringend ver
maant, zodat wij duidelijk weten hoe het
niét moet en hoe het wèl moet. Niemand
kan zeggen dat het rondom Gods wil mis
tig is. Wie een oor heeft, hore wat de
Geest tot de gemeenten zegt. A. V.
Een christen is een mens, die bij Jezus
Christus behoort. Die zijn eigendom is.
Wat een kostelijke uitdrukking is deze
definitie van de Catechismus. Zo eenvou
dig en klaar, zo direct en onontkoombaar.
Ik kan Gereformeerd zijn en Jezus
Christus niet toebehoren. Strijden in een
partij en niet het eigendom zijn van de
Heiland, geen schaap der kudde, geen ge
roepene ten eeuwigen leven geen gerecht
vaardigde, die óók verheerlijkt zal wor
den. Maar ik kan Jezus Christus niet toe
behoren, zonder lid te zijn van een kerk,
welke dan ook. Hij kan niet Zijn hand
op mij gelegd hebben, zonder, dat ik te
vens ervaar, dat Hij Zijn hand op héél
mijn leven gelegd heeft, waardoor ik ner
gens en op geen ogenblik meer vrij ben
om te doen, wat ik wil. Steeds staan in af
hankelijkheid, bij alles vragend: „Here,
wat wilt Gij, dat ik doen zal? In mijn
gezin, in mijn werk, in de maatschappij,
op alle terreinen van de samenleving?"
Dat is toch de openbaring van geloof?
Niet een bepaald soort godsdienstigheid.
Wat dat kan ik ook zijn zonder geloof.
Zonder te zijn, wat ik alleen door een
waar en levend geloof ben, het eigendom
van Jezus Christus te zijn. Wie Jezus
Christus toebehoort, ervaart voor zich
zelf de volle rijkdom van Zijn genade,
zijn gerechtigheid en heiligheid, maar
straalt ook die rijkdom uit. Waar licht is,
kan het niet verborgen blijven! Waar de
zon schijnt, wordt het warm. Dat kan je
van de godsdienst niet zeggen, van die
houding, die in het algemeen voor gods
dienst dóór gaat. Naar de kerk gaan, je
een christen noemen en in het maatschap
pelijke leven bepaalde, vóórgeschreven
wegen gaan. Vele mensen zijn alleszins
godsdienstig, maar ze blijven er koud on
der en ze laten anderen in de kou. Het
is godsdienst zonder geloof, een bepaald
levensschema, zonder dat diepe op de
achtergrond, het eigendom zijn van Jezus
Christus.
De mode schrijft een bepaalde jas of