Waar wordt de RUST gevonden „Kleine Vossen" als een stad op een berg moeten zij van alle zijden gezien worden. Het christelijk leven zal in de volle openbaarheid moeten treden en het licht der publiciteit moet er op vallen. De christen die meent dat hij met een of ander dierbaar boekje in een veilig hoekje kruipen kan, verstaat niets van de roeping, waarmee de wil van Zijn Hei land hem roept. Laat Uw licht alzo schijnen voor de mensen, dat zij Uw goede werken zien en Uw Vader in de hemel verheerlijken. Het bederf der zonde mag niet onbe streden blijven en de duisternis der on gerechtigheid moet door het licht worden opgerold. En dat mag niét geschieden „in een hoek". De Heiland heeft altijd op openbaar heid prijs gesteld. Voor zichzelf, in eigen optreden en ook voor Zijn kerk en de arbeid van de jongeren in de wereldwijde roeping die Hij hun toevertrouwt. „In het verborgene heb Ik niets ge sproken", stelt Hij met nadruk vast wan neer Hij zich verantwoordt. Zout licht stad op een berg. Wéér het zonde-bederfVerdrijf het duister der ongerechtigheid. Van U moet het komen. En laat het voor het forum van de hele wereld gebeuren wat er van U uitgaat. Want Uw Vader in de hemel moet daarin verheerlijkt worden. Het is opmerkelijk dat de Heiland ons dit zo klemmend op het hart weet te bin den. Wanneer het nu door ons maar niet verzwakt wordt, zoals wij zo vaak geneigd zijn Gods Woord te verzwakken. Hoevelen zijn er niet die deze teksten over dat zout, dat licht en die stad door een verkeerde uitleg van hun kracht be roven. Zij lezen dan wat er niét staatgij be hóórt het zout der aarde te zijn, gij be hoort het licht der wereld te zijn, gij be hóórt een stad op een berg te zijn. En dan roepen zij Gods clementie in en zeggen: Toegegeven dat het zo hoort, maar wij staan nu eenmaal niet op die hoogte. Het zou zo moeten wezen, maar het kan nu eenmaal niet. Zij gaan daarbij van hun eigen mogelijkheden uit. Maar het staat er toch zo anders. Niet gij behoort, maar gij zijt het zout der aarde, gij zijt het licht der wereld. Het wordt ons niet gevraagd of wij het willen of kunnen zijn naar eigen oordeel. Het wordt ons gezégd dat wij het zijn of wij willen of niet willen, kunnen of niet kunnen. Wij moeten heel die eigenwijze levens houding loslaten, dat wij moeten uitmaken wat kan en niet kan. Dan zouden de dis cipelen voor de eer bedankt hebben om tot de uitersten der aarde Christus ge tuigen te zijn. De roeping berust altijd op de genade die voorafgaat aan de roeping. Christus stelt het eenvoudig zo dat wij dat zijn, wat Hij zegt. En Hij kan zulke wonderlijke dingen zeggen. Dingen waarbij wij verlegen worden met onszelf. Toch mogen wij zijn woorden niet af meten naar onze mogelijkheden, zoals wij die zien. Wij moeten zijn woorden laten staan in het raam van Gods mogelijkhe den, die HIJ ziet en die HIJ ook ver wezenlijkt. Wij moeten het laten staan zoals het er staat. Wij zijn het zout der aarde, het licht der wereld, de stad op een berg. Alleenwij moeten uit Gods genade uithalen wat er uit te halen is. En dat is nu de roeping die mét Gods genade wordt gegeven. Het zout moet nu fungéren als zout, het mag zijn smaak niet verliezen. Dan zou het waardeloos worden en waard zijn weggeworpen en door de mensen in de grond getrapt te worden. Het licht dat wij zijn (door Gods ge nade uiteraardmoet fungéren als licht. Het mag niet onder een inhoudsmaat ge plaatst worden, maar op een kandelaar. Men dóét dat niet; men plaatst licht niet onder een korenmaat, maar natuurlijk op een kandelaar! En die stad moet als stad fungéren! Moet een aantrekkelijk centrum worden van velerlei activiteit! Zo kan Gods Vadernaam verheerlijkt worden door allen die Christus aangeno men hebben en nu de bevoegdheid dragen kinderen Gods te zijn. En dan krijgen die kinderen Gods hun opdrachten. Opdrachten waarmee zij wel eens zeer verlegen zullen staan in een we reld die de bijbel „krom en verdraaid" noemt. Willen zij aan hun roeping trouw blijven, dan zal het conflict met een cor rupte samenleving niet achterwege kunnen blijven. De vervulling der wet zal door de ge- loofsband aan Jezus Christus van dag tot dag de hoogste eisen aan het leven stellen. Het gaat daarbij niet om het ophouden van een schijn van gehoorzaamheid. Zo was het in het farizeïsme, dat door Jezus als een maskerade wordt aan de kaak ge steld. Je moet niet achter de gevels kijken, zegt de Heiland. Het gaat al evenmin om een compromis tussen wetsgehoorzaamheid en wetteloos heid. Maar het gaat om het zoeken naar de diepste grond van de geboden van God. Het zal een opzienbarend gebeuren zijn als de christenen zich aan de radicaal- verstaane wet-der-liefde houden. Dan laten ze zeker ook achter zich de vele uit de nood geboren verordeningen van Mozes. Denk eens aan de kwestie van de scheidbrief en het teruggrijpen van Jezus op de oorspronkelijke ordening van God inzake de heiligheid van het huwe lijk Telkens weer lezen we in de bergrede: Gij hebt gehoord dat tot de ouden gezegd isEn dan veroordeelt de Heiland Mozes niet. Maar Hij daalt dieper af. Hij legt de achtergronden bloot. Hij ver volgt Gods voorschriften tot op de wor tel. Hij boort maar niet wat in Gods wet aan de oppervlakte, maar het wordt, om in de termen van de tandarts te spreken, een hele zenuwbehandeling. Het is niet zo eenvoudig als de mensen denken met die gehoorzaamheid die God van ons eist. Ze zijn daar veel te gauw mee klaar. Ik kan het ook zo zeggen: het is veel en veel eenvoudiger dan de meeste men sen denken. Maar aan die grote eenvoud van de liefde, die altijd wegen vindt, rei ken zij niet. De eenvoud ligt niet aan de oppervlakte. Maar de eenvoud ligt daar, waar wij aan alle vertakkingen en com plicaties voorbij zijn, nl. in de wortel, waar Gods wet Zijn uiteindelijke bedoe ling in één woord zegt. En dat éne woord is het weergaloos nieuwe, in een wereld die door haat tegen God en de naaste uit eengeslagen is. Dat éne woord is dit: de liefde is de vervulling der wet. Tot die eenvoud der liefde heeft geen heidense wijsheid kunnen opvoeren. Tot die eenvoud der liefde heeft geen paganistische afgoderij kunnen leiden. Die eenvoud der liefde is het exclusieve kenmerk van het christelijk geloof, dat Zijn mogelijkheden dankt aan de in Chris tus toegevoerde genade van God, waarin het de startbaan van zijn roeping heeft. Zo krijgt het gebod van God in de mond van de Heiland een wereldwijde betekenis. De wereld zal van nu aan met de christelijke liefde gezegend worden, die haar uitgangspunt neemt in de zalig spreking over de armen van geest, de niet-hebbers, maar de alles-ontvangenden. Hun geloof en hun hoop en hun liefde zullen de wereld uit naam van Christus, uit Góds naam, tot rijke zegen zijn. En daarbij zal aan de liefde de leiding gegeven worden. A. V. In de vacantie zoekt de mens rust en ontspanning. Los van het ingespannen, afmattende of vaak geestdodende werk van de alle dag. Rust van het eeuwig ge jaagd worden door verantwoordelijkheid, de zorg om het klaar moeten zijn, de angst om achterop te raken en anderen door hun behendigheid of nog nauwgezet ter volharding te zien vooruit komen meer dan je zelf. Hoe heerlijk als alles kan neergelegd worden, als de veer ontspanning krijgt, als er voor een dwingend verantwoorde lijkheid zijn van uur tot uur komt het zorgeloos mogen wezen, het niet meer te hoeven denken, wat het volgend ogenblik gebeuren moet, maar een overgave aan onbezorgd mogen zijn, een wel zien, wat er gebeuren zal. Rust en ontspanning! Maar, waar wordt het gevonden. Als je in deze dagen terecht komt op de grote verkeerswegen, in de toeristencentra zie je duizenden mensen op weg. In afgela den treinen, volgepropte bussen, in auto na auto, files fietsen en natuurlijk de on telbare bromfietsen, die het beeld van het verkeer op bepaalde tijden beheersen, in een mate, dat het gelijkt, of de fiets ach teruit gedrongen wordt en de mensen, die zich op dit voertuig bewegen, tot een hoe langer hoe meer uitstervend ras gaan be horen. Allen op weg. Haastig. Jachtig, in ijl tempo. Ieder heeft haast. Angstaanja gend en adembenemend. Van 's morgens vroeg tot 's avonds laat en diep in de nacht. Op weg zijn al die mensen en ze bewegen zich met grote snelheid voort. Het verkeer op de grote autowegen raast voorbij. De gewone bussen, die de ver bindingen onderhouden tussen dorpen en steden denderen met hun afgeladen vrach ten roekeloos voort. Met een bromfiets kan je een behoorlijke snelheid ontwikke len en de gewone fietsers, die er toch ook nog zijn, bewegen zich met behoorlijke gang. Allen op weg naar rust en ontspanning Dat moest het doel zijn. Dat hebben de mensen tegenwoordig zo nodig. Daarover wordt het meeste geklaagd. Het leven zo moeilijk en ingewikkeld, zo verterend ge jaagd en onrustig, zo gespannen. Rust is er niet bij, géén ogenblik, ontspanning kan er niet af. Maar dan de vacantie toch. En je ziet ze. Duizenden mensen op weg. Zoekers? Maar zullen het ook vinders worden Want dat is het merkwaardige in het beeld van vacantiehoudend Nederland. Je ziet overal mensen op weg. Waar je ook komt! Nergens schijnt een eind punt te wezen. Overal is het slechts door trekken. Even halt houden, een beziens waardigheid vluchtig in ogenschouw ne men of een ijsje genieten en een biertje drinken, maar dan toch weer voort. Ner gens een plaats, waar de rust gevonden wordt, nergens een gelegenheid, waar de ontspanning begint. Ergens moest het toch zijn, waar de mensen het vinden „Hier wordt de rust gesmaakt!" Maar het is zeker een fata-morgana, die achter na gejaagd wordt, altijd wijkt de horizon, steeds verder moet de tocht worden uit gestrekt, steeds harder gereden om op de bestemde plaats te komen, waar, als men eenmaal aangeland is, een nieuwe bestem ming opduikt en de tocht weer verder on dernomen wordt. Altijd door, nooit op houdend De grote verkeersaders spoelen een stroom door een onafgebroken stroom van mensen, die op weg zijn. Waar landen ze toch aan, waar vinden ze de rust. Wijk je van de grote wegen, zoek jé het buiten de bekende plaatsen en de als bezienswaardigheden aangegeven centra, dan is het stil. Je zou verwachten, dat je daar de mensen zou vinden, die immers allemaal op weg zijn naar rust en ont spanning. Maar daar is het merkwaardig rustig. Rijdt eens langs de grote rivierdijken. Op m'n tocht met m'n jongens naar ons va- cantieverblijf reden we lange tijd langs de Waal, de machtig-brede rivier tussen de hoge dijken en brede uiterwaarden, met dorpjes aan de voet van die hoge dijken verscholen. Typisch afgesloten van de wereld. Aan de andere zijde van de dijk, er tegen aan gebouwd, zo dicht, dat het dak op de dijk schijnt te rusten en je een gevoel geeft, dat je in een miniatuurwe reld bent terecht gekomen. Wat is het er wijd en heerlijk. En imponerend. Het wis selend water en de wisselende lucht daar boven, de adem van de wind verfrissend, zo onbezwangerd met verontreinigde lucht. Je wordt zo stil, zo rustig. Maar je bent de enige, die er van ge niet. Op onze kilometerslange tocht geen andere toeristen tegen gekomen en uit ervaring weet ik ook wel, dat deze wegen niet gezocht worden. Je zou andere voor beelden kunnen nemen. Altijd weer ver sterkt in de gedachte, dat de mensen de rust en ontspanning niet zoeken, waar die te vinden zijn, in hun gebonden jacht toch nog weer niet loskomen van zich zelf, daar willen wezen, waar veel mensen zijn, waar ze, ook in de mooiste natuur bezig gehou den worden, waar ze niet tot zich zelf be hoeven inkeren, waar ze niet geconfron teerd worden met hun eigen ik en niet bang behoeven te zijn dat zulk een con frontatie niet anders zou opleveren dan angstige leegte en verwarrende vertwij feling. Er is ook geloof nodig om rust en ontspanning te vinden. Er is eerst nodig om rustig te worden in je zelf, te rusten in God, om dan uit te gaan en rust te vinden buiten. Met alle ernst zou je een bijbelwoord willen toepassen op deze si tuatie „Er is een rust, die (alleen) over blijft voor het volk van God". Ik meen dat in alle ernst. Je moet het zien, die dui zenden mensen in hun op weg zijn, in hun onrust om rust te vinden, die ze zich niet verwerven, in hun gejaagdheid om weer ergens anders te komen, waar het vast nog mooier, nog beter, nog aantrekkelijker en onderhoudender zal zijn. Maar alles schijn, alles illusie, het brengt hen niet, wat ze er van verwachtten, ze kunnen er zo weinig van meenemen en later van terug vertellen, omdat ze, nauwelijks aan gekomen al ongeduldig branden om weer op weg te gaan naar het volgende doel, dat nimmer einddoel wordt, maar steeds weer een nieuwe aanvang voor het voort zetten van de reis. De laatste tijd was ik een beetje neer slachtig gestemd; ik voelde me ontgoo cheld en teleurgesteld in veel. Er zat wei nig fut meer in me; ik dreigde alles bij m'n koude kleren te laten aflopen. Dat was niet bestvooral niet voor een dominéNaarstig ben ik toen gaan on derzoeken, welke vos de hof mijns harten bedorven had. Ik kreeg hem niet onder schot, zelfs niet in 't vizier. Totdat ik terecht kwam bij die kapper, die op een min-parlementaire toon verklaarde, dat je tegenwoordig van alles je geen „flikker" moest aantrekken. Toen, daar in die sa lon, kreeg ik de lucht van de vos, die mijn eigen geestelijk leven besloop. Het was de vos „wat heb ik er aan". Aha, dacht ik, die kapper, die zoveel ondergronds werk had verricht en gemeend, dat, als die Duitser maar weg was, het leven in ons vaderland zou staan in 't teken van naastenliefde, van saamhorigheid, van eendracht en nu danig was teleurgesteld, die kapper bleek een broertje van mij. Maar, of we nu beiden broers zijn van Elia onder de Jeneverboom, dat betwijfel ik toch. Deze man Gods kan zeggen: ik heb zeer geijverd voor de Here de God der heir schar en, dus voor Zijn Naam en eer, voor gerechtigheid en heiligheid Konden wij dat ook zeggen? Zeker, zeker, ik heb gepreekt, ik heb zieken bezocht en trachten te troosten, ik heb vermaand en gewaarschuwd, maar sloop daar niet onder-door de vaak niet- bewuste begeerte om invloed te krijgen, om indruk te maken, om een troontje te timmeren en een kroontje te vlechten: wat heb ik 't in de gemeente toch maar ver gestuurd? Stond inderdaad eigen eer en eigen invloed, ongemerkt dikwijls, niet Wat is er buiten, in de natuur, wat is er in tal van cultuur voortbrengselen veel te vinden, dat een mens tot zichzelf en daardoor tot rust brengt. Als het ook ge zocht wordt met een hart dat al reeds rus tig geworden is. Niet van buiten naar binnen tot rust moet komen, maar in zich zelf de rust vindt en die nu ook buiten te rug vindt. Het voorrecht van de gelovige, het privilege van het kind van God, ge gevoelt, hoe dat bijbelwoord hier toege past kan worden over die rust, die er over blijft, gereserveerd is voor hen, die hun grote rust en uiteindelijke ontspanning hebben gevonden in de overgave des har ten aan God en in dat geloof overal kun nen genieten en overal kunnen blij zijn ook kunnen rusten van hun boze werken door de overwinning, die Jezus Christus geeft aan allen, die onder Zijne heer schappij willen zalig en vrij wezen. W. J. MEISTER. meer in 't middelpunt, dat het ijveren voor de Here de God der heirscharen, de glorie van Jezus Christus, het heil en de redding van zondaren? En dan moet wel een zekere bitterheid in ons hart opkomen, wanneer we be merken, dat ons woord en werk schijn baar weinig of niets uithaalt. Dan komt het wrange en verbetene: „je van alles geen „flikker" meer aantrekken ja, zo bar en hard mogen we ons dan niet uit drukken, maar die stemming is er toch, die kappersstemming, die in de buurt komt van de misnoegdheid van Elia onder de Jeneverboom in de woestijn. Dat is de vos van het „wat heb ik er aan", „wat koop je er voor", waarbij 't toch eigen lijk cirkelt om zelfvoldoening, om bevre diging van eigen eerzucht en 't kloppen op de borstdat heb ik toch maar gepres teerd In elke ambtsbediening, of je nu do- miné bent of kapper, gaat 't om volstrekte zelfverloochening. Hoevelen weigeren dan ook om zich te geven aan allerlei taken in Gods Ko ninkrijk met 't, zij het onhoorbaar, zeg gen: wat koop je er voor, 't helpt toch allemaal niemendal, 't geeft maar verdriet en teleurstelling. Dan hoor je: „ik ben lid geweest van de Commissie van Be heer, maar ik heb er dik genoeg van" of „ik ben collectant geweest voor een be paalde Stichting, maar ze hebben mij niet meer gezien, 't is niks dan narigheid". Die lelijke vos ben ik in eigen levens- tuin te lijf gegaan en heb met schaamte gedacht, dat 't niet gaat om mij, maar om de Here, niet om mijn invloed, maar om de invloed van Gods WoordEn dan zegt de Here: of ze 't horen willen of niet, predik 't Woord. Dank U, mij overigens onbekende kap per, U hebt me weer op m'n plaats ge bracht en ik hoop, dat U ook weer op

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1956 | | pagina 2