JEZUS en de WET jflxelaria ONS LEVEN met GOD De eerste herder. Mooi, teer woordherder. Voor 'n verachte zaak. Want in ons hart, slaan wij, net als de Egyptenaars, die schapenhoeders niet hoog aan. Ten spijt van onze vacantie-interesse voor de herder op de Ginkelse heide, ach ten wij 'n boer, achten wij stadsbewoners ons zelf veel voornamer. Toch bewijst die eerste herder, Abel 'n hoger trap van ontwikkeling dan de landbouwer Kaïn. Met landbouw, met het wilde graan dat voor zijn voet opkwam, is het „be roep" begonnen. Abel, de jongste zoon heeft het geduld en de wijsheid, nodig voor het vangen en het temmen van het dier. Geen dier, allerminst het schaap, is mak van nature. De temmer, de fokker, de hoeder van het vee Abel leeft op hoger plan dan de oudste. Hij zoekt en vindt de weide en het water. Hij toont het ook door wat men met 'n moderne term zou kunnen noemen: innerlijke beschaving. Hij is niet de eerste offeraar. Het staat boven alle twijfel vast dat onze Heiland het hoogste respect had voor de wet van God, zoals die in het oude testament tot Hem kwam. Daarin verschilt Hij niet met de fari- zeërs. Hij is alleen van mening dat de gerechtigheid, waarmee zij de wet menen te eren, volstrekt onvoldoende is tot zalig heid. De wet kan nooit dienen om hen te rechtvaardigen, maar alleen om hen te z/é?roordelen. Aan het „Doe dat en gij zult leven" komen zij niet toe. Voor hen, die in hun zonden en ongerechtigheid het met hun eigen wetsvervulling wagen, zal slechts dat andere woord uit het oude tes tament in al zijn dreiging gelden: „Ver vloekt is een ieder, die niet blijft in al hetgeen geschreven staat in het boek der wet om dat te doen". De wet kan in de gegeven omstandig heden van het afvallige mensenleven al leen maar dienen om de menselijke zonde aan het licht te brengen en om de nood zaak der goddelijke genade, in de zin van schuld vergeving op het hart te binden. Maar naar dat getuigenis der wet willen de farizeërs niet horen. Zij willen er niet van weten, dat hun gerechtigheid of gehoorzaamheid ten op zichte van Gods wet ontoereikend zou zijn. Hoor ze maar biddend roemen in zichzélf op de hoeken van de straten en op de publieke pleinen van de stad* Wat hebben zij het met zichzelf getroffen! En wat is hun bidden één aanbeveling va'n zichzelfWat onderscheiden zij zich gun stig van die tollenaar, die daar loopt en van die juffrouw, die daar gaat, die zij zo juist de toegang tot de synagoge ont zegd hebben. Wat kunnen zij zich opwin den als ze zien dat die Rabbi van Naza reth zich juist met zulke uitgestotenen bezig houdt. Hij ontziet zich zelfs niet met hen de maaltijd te gebruiken. Zoiets zouden zij nooit doen. Neen, zij durven hun gerechtigheid wel presenteren aan God en zij verwachten niet anders of God zal hen móéten rechtvaardigen. Dat de wet ook voor hen de noodzaak der goddelijke genade zou onderstrepen, dat is iets dat geheel en al buiten hun gezichtsveld ligt. Hoe zou men vergeving nodig hebben, als men het examen in ge hoorzaamheid niet vreest? Zij althans hebben daar geen behoefte aan en ook het volk moet niet in die zwak heid worden opgevoed om het van ge nade te verwachten. Zij moeten tot pres taties worden aangezet: Doe dat en gij zult leven", is dat niet een prachtige tekst Zijn het niet Gods eigen woorden? En: „Vervloekt is een ieglijk.inderdaad, natuurlijk! God is een God van gerèch- tigheid Zo werd het volk door de farizeërs de wets weg opgedreven om zalig te worden door de werken-der-wetZo ziet onze Heiland de mensen voortstrompelen op de levensweg, door het wetticisme van de farizeërs voortgedreven, met de zweep van de wetsprediking voortdurend opge jaagd. Hij wordt met ontferming bewogen over deze mensen, beladen en vermoeid als ze zijn. Dan roept Hij hen toe„Komt allen tot Mij, die vermoeid en belast zijt, opgejaagd, afgejakkerde mensen, laat Ik Dat blijft zijn broer, de ruwe Kaïn. Doch hij is de eerste offeraar van zijn hart. Daarom nam God zijn offer aan. Hij, Abel, was zélf in zijn gave. Hij was er niet slechts bij, toen hij van de met grote zorg eerst gekweekte aan de Here wijdde. Hij was er in. Hij toonde het ook, door het beste van het beste van zijn door hem zelf veredeld ras aan de Gever alles goeds dankbaar af te staan. Daarom is en blijft hij ook de eerste van die lange reeks van voorname her ders: Abraham, Jakob, David. ja de schaduw van Hem, die ten leste zeggen mochtik ben de goede HerderDe énig- goede. En als Abels bloed vloeit, het eerste mensenbloed dat van de aarde roept, dan brengt hij onwetend ook nog hoger offer, het offer voor de oprechtheid, voor de zachtmoedigheid, de waarheid. Door het geloof heeft de allereerste herder 'n oprechter en dies groter offer God geofferd dan Kaïn. Daardoor heeft hij ook 'n goed getuigenis gekregen van God Zelf. En door dat geloof spreekt hij nog, ook tot u, ofschoon hij zó lang reeds gestorven is, van nog beter bloed, dat ons reinigt van alle zonde. D. J. C. U rust geven. Neemt mijn juk op U; het juk, dat Ik opleg, is zacht; de last, die Ik opleg, is licht". De farizeërs hebben de wet uitgehold, doordat ze de ge?iade van God eruit ge licht hebben. Vandaar dat de last, die zij het volk oplegden, zo zwaar was. Zij sloofden de mensen af met gebod op ge bod en regel op regel. Geheel anders onze Here Jezus Chris tus. Hij neemt de last van de wet voor zich- zelf. Hij is gekomen om „alle gerechtig heid der goddelijke wet" te vervullen in onze plaats. Dat is het grote van het leven van onze Heiland. Er is niet alleen het boeiende van Zijn verzoenend sterven voor de schuld van ónze wetsovertreding; maar er is óók het fascinerende van Zijn positieve wets ver vulling gedurende de gehele tijd van Zijn léven. In de prediking staat het eerste vaak vooropZijn zgn. lijdelijke gehoorzaam heid. Vaak ten koste van dat andere, de dade-lijke gehoorzaamheid van onze Hei land. In de daad van Zijn zondeloos le ven, dat alle verzoekingen gekend heeft waar mee wij verzocht worden en veel meerdere en fellere, heeft Hij zich vor stelijk gedragen met God en de mensen. Onnavolgbaar, uniek! Vandaar ook dat God al Zijn welbeha gen in Hem had en hield! Het geheim, dat Hij bleef in de liefde van Zijn Vader, verklaart Hij aldus: Ik bewaar Zijn gebóden. En hoe serieus heeft Hij die geboden genomen. Het ging Hem niet om een ge hoorzaamheid, die de volmaaktheid bena derde, maar het ging Hem om de vol maaktheid zelf. Als wij het onderricht van de Heiland over Gods wet in het evangelie nagaan, komen wij onder de indruk van de ernst, waarmee Hij Gods wet beschouwt en op Zich laat inwerken. Hij radicaliseert Gods geboden, dat wil zeggenHij legt de wortel, de diepere be doeling ervan bloot. Hij laat zien waar het in al die geboden uiteindelijk om gaat. Zo geeft Hij Zijn meesterlijke samenvat ting van de wet naar oud-testamentisch voorbeeld. Daar heeft Hij niet overheen gelezen, dat het in de wet om de liefde gaat. De liefde tot God, die héél het men senhart vervullen moet en alle krachten van de mens opeist èn de liefde tot de naaste, die in het eigen leven een norm ontvangt. Hij formuleert de gulden regel„Al wat gij wilt dat U de mensen zouden doen, doe gij hun desgelijks". Zo ziet Hij de eenheid en de samen hang, de diepe bedoeling, de geestelijke zin van alle voorschriften van God. Het „Mijn zoon, geef MIJ Uw hart" heeft in het Zijne volle weerklank gevon den. En als Hij anderen in Gods wet on derricht geeft, maakt Hij daarmee volle ernst. Het gaat God om het hart van Zijn volk. Niet om daarmee te zeggen, dat het leven en de levenspraktijk er voor de Here niet toe doen. Integendeel, juist omdat wie het hart heeft, het léven heeft. Zijn niet uit het hart de uitgangen des levens Wij kunnen er helaas in dit verband niet toe overgaan héél het wets-onderricht van de Heiland op de voet te volgen, maar onwillekeurig denken wij aan wat wij le zen in Mattheüs 5 en volgende hoofdstuk ken. Daar, in de zgn. bergrede, wordt Je zus' verhouding tot de wet en Zijn onder richt inzake de wil Gods prachtig belicht. Het zou de moeite lonen in een serie artikelen die bergrede te gaan beschrijven, al luisterend naar de stem van onze hoog ste Profeet en Leraar. Als daar belang stelling voor is, hoop ik er mogelijk later nog wel eens toe te kunnen komen. Nu is het slechts ons doel te laten zien hoe de bergrede duidelijk illustreert wat wij over Jezus' verhouding tot en onder wijs over de wet hebben gesteld. Wij zien Hem daar, omringd door de Zijnen en in gezelschap van de grote schare belangstel lenden, vrienden èn vijanden, de berghel ling beklimmen. Wanneer Hij zich op een geschikte plaats neerzet, komen Zijn discipelen na derbij, terwijl de anderen op zekere af stand blijven staan of gaan zitten. Het is duidelijk, dat daar tweeërlei publiek is, tweeërlei kring. Vlak rondom de Heiland hurken de discipelen neer en de vertrouwde kring van hen die werkelijk in Hem gelóven. En dan is daar verder die wijdere kring van de schare, die Hem om welke reden dan ook volgt, waaronder zich ook ver klaarde tegenstanders bevinden. Dan lezen wij het plechtige„Hij open- (Slot) Leven met God? Waar wordt het ge vonden en hóé wordt het beoefend? Een dringende vraag, een vraag, die noodza kelijk antwoord moet ontvangen. Ieder, die zijn tijd, deze tijd kent en de overal te ontwaren verschijnselen niet over. het hoofd ziet, wéét, dat aan de ene kant op te merken valt, dat het gewone leven steeds meer verwereldlijktDe mens maakt er zich hoe langer hoe meer mééster van, eist het op voor zijn belan gen en interessen, beschouwt het absoluut als zijn terrein, waar zonder vragen, zon der ernst, zonder verantwoordelijkheid geleefd kan worden naar eigen inzicht, naar eigen behoefte, naar de ingevingen van eigen hart en begeerten. Dat betekent niet, dat alle mensen verschrikkelijk slecht leven, maar wel door en door materialis tisch, een leven zonder méér, een leven zonder God. Leven naar de behoeften van het lichaam, leven naar de behoeften van het hart en de gedachten, leven en vaak géén andere woorden kennen dan eten, drinken, werken, genieten, vermaak en ontspanning. Aan de andere kant wordt geklaagd over de achteruitgang van het geestelijke leven. Weinig geloof, weinig diepgang in het geloof, niet het echte zoeken van God, niet het hongeren en dorsten naar Zijn gerechtigheid, een slechts weinig verbon den zijn met Jezus Christus, de Heiland van zondaren. Het is in dat opzicht geen mooie tijd, geen diepe tijd, geen aantrekkelijke tijd. Hoe moet de verwereldlijking bestreden worden? Hoe valt de achteruitgang van het geestelijk leven te remmen? Hebben deze twee vragen iets met elkander te ma ken? Staan zij soms met elkander in ver band? Ik wil die laatste vraag bevestigend be antwoorden en leg een direct verband. De achteruitgang, ook in ons eigen gees telijk leven hangt onlosmakelijk samen met de in ons leven gevonden verwereld lijking. De oorzaak is de vreemde schei ding, die wij hebben aangebracht, het niet meer begrijpen, dat ons gehele leven een leven met God moet zijn, tot in de klein ste dingen, tot in die dingen, waarvan wij zo gemakkelijk menen, dat de Here er niets mee te maken heeft. Er zijn mensen, ook ernstige christe nen, die zeggen: „We moeten meer bid den, trouwer naar de kerk komen, meer Gods Woord onderzoeken, meer ons be kommeren over de nood van ons hart, ons eeuwig heil moet ons niet loslaten". Ik geef het allemaal toe en ik wilde wel, dat velen er meer ernst mee maakten, zich sterker verantwoordelijk gevoelden, echt zich bezig hielden met het zoeken van God, van Zijn genade in Jezus Christus. De tijd is niet verloren, die we besteden aan vragen als: „Hoe krijg ik vergeving der zonden, hóé moet ik zalig worden, waar vind ik onwankelbare rust en diepe vrede Dat zijn vragen, die ons, bewegen moe de Zijn mond en leerde hen Nu stromen de woorden van het eeuwi ge leven Hem van de lippen„Zalig zijn de armen van geestHoren zij het goed tot hun vertroosting? Allen, die vlak bij Hem zitten, die met heel hun hart al hun hoop op Hem stellen. Men hoeft niet rijk van geest te zijn om het koninkrijk der hemelen te bezitten. Zalig zijn de armen van geest Horen zij het goed daar op een afstand? De vijanden van Zijn boodschap, die me nen met een volgeladen kiel aan goede werken naar de hemel te kunnen varen? Zij, die zichzelf aanprijzen bij God, die niet weten wat het is te treuren over hun zonden; die hoogmoedig zich verheffen op de prestaties, waardoor zij menen recht te hebben op de zaligheid; die, verzadigd als zij zijn van hun eigen gerechtigheid, naar Christus' gerechtigheid niet zullen hongeren en dorsten? Straks zullen deze geestelijke zelfver- zorgers de gemeente Gods vervolgen, om dat het kruis hun een ergernis zal zijn, omdat de genade Gods hen tot het uiterste zal irriteren. Zalig zijt gij mijn discipelen, en dan richt de Heiland zich tot de kring van vertrouwden vlak rondom, wanneer men U smaadt en vervolgt en liegende allerlei kwaad van u spreekt om Mijnent wil. Verblijdt en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen; want alzo hebben zij de profeten vóór u vervolgd. Zo weet de Here Jezus de Zijnen ook met het oog op hun toekomst te troosten, wanneer zij als schapen te midden van de wolven zullen worden gezonden. (Wordt vervolgd) A. V. ten, verontrusten, we moeten het ant woord daarop vinden, als het nodig is met God er om strijden en worstelen. „Ik laat U niet gaan, tenzij dan dat Gij mij zegentMaar niet als een aparte aangelegenheid, die verder los van ons le ven staat, los van de vraag, hoe ge voor uw kinderen zorgt, hoe ge uw werk ziet, waar ge uw blijdschap en vreugde vindt. Bij de vragen, die we wel eens de noden der ziel noemen, maar geheel ten onrech te, komt heel het leven te pas, héél het staan in het volle, drukke, moeilijke en zorgvolle leven. Dat gaat er géén ogen blik om. Ge zijt niet een ander mens, voor God, een ander mens, als ge de was doet, of dat ge in de binnenkamer in het gebed worstelt; uw Zondagse kerkgang onder de bediening des Woords, uw gang naar het H. Avondmaal staan niet als aparte levensmomenten naast elkaar. Dat apart stellen heeft al onnoemelijk véél schade berokkend. Ik zou durven zeggen: „Om dat we God niet zoeken en vinden in ons dagelijks leven, vinden wij Hem óók niet, als wij ons terugtrekkend uit dat leven in de stilte der afzondering Hem zoeken Dan delen wij ons leven, dan scheiden wij uit elkaar, wat onlosmakelijk verbonden moet blijven. Verhoging van het geestelijk leven wordt daarom ook niet gevonden door je zelf meer en meer terug te trekken uit het gewone leven en je als het ware met opzet te concentreren op geestelijke noden en behoeften. Verwereldlijking van het leven wordt niet bestreden door bijv. vrij willkeurig meer tijd te besteden om te bidden, maar door te zoeken die vreemde gescheidenheid in ons leven op te heffen, te overwinnen, God overal bij toe te laten, van héél ons leven, van de morgen tot de avond, overdag en 's nachts te maken een leven met God. Als wij spreken over ons leven met God, wat bedoelen wij daar dan mede? Inderdaad ons leven, zoals het zich open baart, van het kleinste tot het grootste in Gods handen gesteld, óf ogenblikken, waarin wij ons uit het dagelijks bestaan terug trekken en speciaal trachten in ver binding te komen met God in de hemel Als we het laatste bedoelen, zullen wij er nooit in slagen om een werkelijk leven met God te hebben. Dan blijft het geloof en alles, wat daarbij behoort als een vreemd deel geïsoleerd staan. Dat is niet Gods bedoeling. Het grote en wonderlijke in Zijn verlossingswerk is het feit, dat Onze Here Jezus Christus aan ons is gelijk ge worden, mens onder de mensen werd, deelde in ons bestaan, héél ons leven heeft aangenomen, om geheel ons leven te ver anderen, om weer van ons gehele leven te maken, een leven met God. In een huwelijk is het dikwijls zo, dat man en vrouw een apart leven leiden, ieder zo hun eigen bestaan voeren en dan af en toe elkander zoeken en ineens weer beleven, dat zij man èn vrouw zijn. Maar, in die ogenblikken voelen wij ons gebrek, we zeggen dan vaak: „Zo moest het al tijd zijn. Héél ons leven een samenleven,

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1956 | | pagina 2