J TCinen "Verbond yjxelaria MEDITATIE ZEEUWSE KERKBODE i-.LPDt'. jaargang no. 5o Weekblad van de Gereformeerde Kerken in Zeeland vrij_da_g s ju_ni i9só Berichten en opgaven Predikbeur- Hoofdredacteur: Dr C. Stam, Westwal 2, Goes, Telefoon 2563. Abonnementsprijs: ƒ3,— per half- ten tot Dinsdagsmorgens te zenden Redacteuren: Ds D. J. Couvée, Ds A. Koning, Ds Y. J. Tiemersma, Drs A. Verschoor. jaar (bij vooruitbetaling). aan de drukkers Littooij Olthoff,Afzonderlijke nummers 12 cent. Spanjaardstraat 47, Middelburg. Drukkers: Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280 Advertentiën 10 cent per mm. Nathan. 2 Sam. 12. 'n Moedig man. Ook 'n mensenkenner. Daarbij vroom en teer. Zo durft hij zelfs 'n Oosters koning, sluipmoordenaar en overspeler, aan. En precies op 't moment, steekt hij zijn hand uit en wijst de zondaar aan gij zijt die man Zijn wij even moedig als hij In onze democratische tijd, nu ieder koning is en ook de geringste zich niet meer gezeggen laat? Want al beschikken onze democratische gemeenteleden niet over beul of zwaard, elk hunner beschikt wel over de vilaine middelen om het leven vooral van 'n wankelmoedig vermaner dodelijk te treffen. Al was het slechts door zijn houding onder de preek. Of door het naderend heilig avondmaal te hanteren als chantagemiddel Tegenover de onkreukbare Nathan staan anderen, soms niet weinigen, die met de gevallen zondaar meepraten. Uit allerlei oorzaak. Nu eens kortweg uit lafheid, 'n Ander maal uit medeplichtigheid, misschien op ander gebied, 'n Derde uit betweterigheid. Maar het allerschrikkelijkst zijn deze meepraters, deze goed-praters van de zonde. Zij belemmeren, indien niet beletten, het komen tot berouw. Ze omringden Saul. Ze omringen ook nu menig gevallene. Wee henD. J. C. III. Als de dag der nieuwe bedeling is aan gebroken, dan is het opvallend, hoe sterk, het kind betrokken is bij de beloften, en de vervulling daarvan, in het Koninkrijk van God. De eerste aangrijpende bijzonderheid is wel, dat de gramschap van de draak, in de figuur van Herodes, zich keert tegen „het zaad", de kinderwereld in Bethle hem. Als de schaduw van het kruis valt over Het Kind van Bethlehem, dat dooi de vlucht naar Egypte aan de macht van de draak ontkomt, dan worden de overige kinderen getroffen. Hier is een gemeen schap aan het lijden, wat we zeker zó mogen verstaan, als hiertoe dienende, dat zij ook met Hem zullen verheerlijkt wor den. Het is bekend, welke houding de Hei land aannam ten opzichte van de kinder wereld. De discipelen wilden de moeders met haar kinderen tegenhouden. Zij voel den zich wat „geraakt" in het besef van „volwassen-mens" zijn. Wat moesten die kleintjes, die het tóch niet konden begrij pen, onder de prediking van Jezus wor den gezet! Maar, de Heiland grijpt in, en trekt de kinderen naar Zich toe. Laat ze komen, en houdt ze niet tegen, want voor zodani- gen is het Koninkrijk der hemelen, Matth. 19: 14. De moeders brachten die kinderen met de uitgesproken bedoeling, dat Jezus hun de handen zou opleggen. Onlangs werd ergens deze tekst aldus ongeveer omschrevenals die kinderen in de weg van geloof en gehoorzaamheid de beloften aannemen, dan delen zij in de ze gen van het Koninkrijk. Met zulke omschrijvingen maken wij de zaak niet duidelijker. We komen dan met een bepaalde opinie tot de Bijbel, en laten dan de Schrift zéggen, wat wij zelf denken. Wij mogen niet anders, dan met dank baarheid dit woord des Heren in Matth. 19 lezen. Alzó is de gedachte des Heren. Daaraan verbinden wij geen enkele con clusie over het getal, of over „alle kinde ren tezamen". Maar, wij moeten met een voudig geloof dit woord lezen, onszelf daaronder gevangen geven, ènonze eigen opinie tot zwijgen brengen. „Dat is „léven" uit de belofte. Dat zal ook wel zijn, het worden als de kinderen, gelijk de Heiland daarover gesproken heeft. Wanneer de Heilige Geest is uitgestort, i Op' de man af! Ook Paulus' prediking bleek 'n gebed in de geest van zijn Meester„wij bidden u in naam van Christuslaat u met God verzoenen". Maar Paulus? Is dat nu preektaal in de kerk f Ge houdt toch geen evangelisatie? En in de kerk zijn toch verzoende zon daars, die ge niet als nog ongedoopte hei denen aanspreken moogt? Ja, de apostel wéét, dat hij tot de ge meente van Christus spreekt. Ofschoon er heel wat partijschap, twist en zedeloosheid heel de gemeente bezoe delden, blijft hij haar noemen „gemeente Gods", „geheiligden in Christus Jezus", „geroepen heiligen". Niettemin moet hij onderstellen, dat er daar ook zijn, die per soonlijk nog onverzoend of niet meer met God verzoend, leven. Die óf zijn verach- terd in de genade, óf nooit werkelijke ge nade hebben gekend. De fout der gemeen te is juist, dat men de boze niet uit haar midden heeft gestoten. Bij héél de ge meente wordt aangedrongen op zelfonder zoek! Of zij wel waarlijk in het geloof, of zij in Christus léven! Niet, om zieke lijk te blijven peuteren. Maar met het toch door Paulus als mogelijk gestelde re sultaat, dat men in meerder of minder dan spreekt Petrus de saamgestroomde menigte toe, en zegt o.a.voor u is de belofte en voor uw kinderen. (Hand. 2: 39). Daaruit blijkt, bij deze grote voor uitgang in de geschiedenis des heils, dat de apostel tegelijk met de volwassenen ook denkt aan de kinderen, en dat de toe zegging des Heren voor beide gelijk geldt. Ook de toepassing van Joël's profetie op het Pinksterwonder leert, dat bij de komst van de Heilige Geest het jonge leven niet in een mindere positie staat ten opzichte van de heilsweldaden Gods, dan de oude ren. In deze zin gaat het Nieuwe Testament verder. De apostelen spreken, met het ge zag, hen door Christus verleend, de ge meenten aan als geheiligden in Christus Jezus, en betrekken daarbij de gemeente, zoals deze bestaat uit ouders en kinderen. Nergens heeft dat de bedoeling om te zeg gen: als je me maar bij de gemeente be hoort, op het register staat ingeschreven, dan is de zaak in orde. Maar, wat er wél uit te leren valt, is, dat wij de gemeente niet anders mogen benaderen dan als ge meente des Heren, en daaronder vallen de kinderen weer zo goed als de volwas senen. In 1 Cor. 7: 14 handhaaft Paulus het kind uit het gemengde gezin als heilig. Hier gaat de Schrift dus wel zover als het maar kan. Op grond van de plaats in het verbond roepen de brieven de kinde ren op, om naar Gods wil gehoorzaam te zijn aan de ouders. Maar, ze waarschuwen de ouders niet minder voor een verkeerde opvoeding. Juist om die plaats in het ver bond is het een verantwoordelijke taak, aan het kinderleven de gewenste leiding te geven. Men kan de afval van het verbond niet zien dan in verband met de schuld en de nalatigheid van kerk en huisgezin. Wan neer de droeve practijk zich voordoet, dat er zijn, die de weg van het verbond ver laten, dan is dit de belangrijke vraagwat deed het gezin, in verantwoordelijkheid tegenover God èn het kind, èn wat deed de kerk? Wanneer er een gedoopte schare komt, die van het voorrecht der genade niet of nauwelijks meer weet, dan heeft God de gemeente geroepen, om te waken over de heiligheid van het verbond Gods. Stel, dat ooit in het Gereformeerde leven de toe stand zó zou worden, dat het gradueel wel beter is dan bij de toestanden der volks kerk, maar dat men toch ook kreeg: een zelfkant, die niet „kerkt", wél „doopt", mate „verwerpelijk" blijkt. Ook daarom: laat u met God verzoenen. Stel daartegenover nu de door menig een nog altijd aanbevolen methode van prediken, waarbij men juist niet wil aan dringen tot zelfonderzoek; niet wil aan tonen, waaraan 'n kind van God gekend kan worden, opdat onbekeerden en hui chelaars uit hun zelfbedrog zouden wor den wakker geschokt. Men blijft de ge meente aanspreken énkel als gelovigen, als rijken, en hoopt, in eigen theorie ver strikt, dat in die weg dan vanzelf wel de hypocriet zich van zijn valse positie be wust zal worden. Indien nu iets bewijst, dat „gerefor meerden" hier en daar ver van de manier van Christus en diens apostelen zijn af geweken, dan dit goed-bedoelde, maar zeer bedenkelijke getheoretiseer langs Schrift en werkelijkheid heen.a) Heeft Kuyper dat in zijn sterk-verbondsmatige prediking geleerd „Men mag", zo lees ik in E Voto II, bl. 103, „over de vraag of men wel waar lijk een kind van God is, niet zo maar heenlopen. Immers deze vraag is de ern stigste vraag die zich denken laat; de vraag die ook over uw lot voor eeuwig beslist; en Hebreën VI toont maar al te ontzettend, hoe rijk de geestelijke bevin ding kan zijn en hoeverre de genieting van het heil kan gaan, en dat toch de trossen, om het verder maar op zijn beloop te la ten. dan zou men niet geholpen zijn, door de gedachte en belofte van het ver bond met enige reserve toe te passen (als dat maar voor hen geldt. maar dan roept God, zo hard als het maar kan, dat de'kerk in liefde zal zvaken over Zijn kin deren. Dan is het belangrijker, om de stichting steun kerkbouw te voorzien van middelen, de kerken van goed toegeruste ambtsdragers, dan dat wij critisch bezig zijn over een „vervangingsformule". Alle tijd, aan actie hiervoor besteed, alle ver gadertijd, daardoor in beslag genomen, alle tijd, verbruikt in het schrijven van brochures hierover, zou zeker beter zijn besteed, door met de ongeregelden te spre ken en héél de gemeente wakker te schud den, om, in een leven naar Gods wil, een verloving en huwelijk, voor Hem verant woord, en zó verder, te tonen, dat er op rechte dank is voor de onuitsprekelijke ge nade, die God ons heeft bewezen. Daarom ga men niet vanuit de practijk redeneren, en klagend achter de feiten aanlopen, maar men beginne met ernst te maken van de toezegging des Heren. Wil len wij onze God. daaraan houden, dan zullen wij in het leven, ook als kerk, moe ten bewijzen, dat die belofte ons boven die ge in uw beker uitdrukt, niet geplukt waren van den waren Wijnstok. Wie over deze ontzettende vraag heenloopt, heeft zoel te overwegen of hij in deze slordig heid niet eer een merkteeken van zijn on- bekeerlijkheid heeft te zien. Bedenk wel, ook een Judas heeft jaren lang als Jezus' discipel te boek gestaan, zonder dat een der andere discipelen kwaad vermoeden haddenAmbt en eerepost verleidt er zoo licht toe, om te wanen, dat er bij ons van geen valsche genade sprake kan zijn Daarom kan er nooit genoeg op Judas gewezen!" (Tussen twee haakjes: wat schrijft de geleerde doctor ook hier weer voor ieder begrijpelijk en aanschouwe lijk!) Wat is dat heel anders, dan sommiger hedendaagse verbondsprediking. Heeft Kuyper ze voelen aankomen, dat hij even verder waarschuwt„Wee den bloot voorwerpelijken prediker, die voor dit bevindelijk werk van den Heiligen Geest geen oog noch oor heeft" (bl. 106). Onder ettelijke Kuyper-citeerders mochten vooral zulke woorden wel eens meer naar voren gekeerd en tegen déze gevaren gewaarschuwd, eer dan tegen Bunyan's Christenreis naar de eeuwig heid, hoe onvolmaakt dit neerdrukkend en toch ook weer bemoedigend boek mag zijn. En niet Kuyper zij hier allereerst ons alles gaat. Dan wordt de prediking een nodiging tot het heil, èn een waarschu wing, om dit niet te verachten. En de be arbeiding der gemeente sluit zich daarbij aan. In dit alles zijn wij maar onnutte dienstknechten, die zich zetten tot wat zij schuldig zijn te doen. Er wordt véél, véél te veel, tegenwoor dig geschreven over preken en derzelver ontvangst'. Laten we er mee ophouden, en met al onze energie worstelen, om uit het rijke Woord de gemeente de boodschap des heils te brengen. Iedere gemeente leve daar met mee. Ieder vertelle in de ziels zorg zijn of haar vragen, waarop de pre diking dan een onderwijzend antwoord kan zijn. Tracht de kinderen te leren, hoe God hen bij de gemeente wil betrekken. En, in een geestelijke sfeer, die aan God gewijd is, zal ook het wonder uitkomen, dat God verder gaat in de geslachten, naar Zijn beloften. Bederf hier niet door eindeloos getheo retiseer, maar werk, bid, geloof, en laat onze ijver zich verdubbelen, naarmate de moeilijkheden in het leven toenemen. Waakzaam, ook over het kind, omdat Christus Zelf aan het kind, niet minder dan aan de volwassenen toezegde de ge nade van de Heilige Geest. C. St. voorbeeld. Doch de Heer Jezus zelf, die ook na zijn hemelvaart niet slechts de onbekeerde Paulus in gelijkenis toespreekt (het valt u zwaar als 'n ploegende os tegen de prik kels te slaan), maar ook heel zijn ge meente: „Omdat gij zegt: ik ben rijk en ik heb mij verrijkt en heb aan niets ge brek, en gij wéét niet, dat gij zijt de el lendige en jammerlijke en arme en blinde en naakte, raad Ik u aan van mij te ko pen gouden witte klederenen ogenzalfZie, Ik sta aan de deur en Ik klop...." Is dit aandringen op zelfonderzoek, of niet? En zijn velen in onze dagen binnen de gemeente geen openbare Laödiceërs, koud noch heet? God haat niet enkel „de leer der Nico- laïeten", maar ook het gedrag, het zondig leven van de vrouw Izébel in Thyatira en de werken van Sardes, „dat de naam heeft, dat het leeft en is dood!" Op de man af spreekt de verhoogde Heiland als de getrouwe Getuige steeds nog in dezelfde klare, beeldrijke taal, op dat niemand ongewaarschuwd de Eeuwige tegemoet ga. Zoals steeds zijn prediking recht op de man af is geweest, ook bij zijn rondgang door Palestina, hetzij hij zich weer af zonderlijk richt tot de rijke jongeling of Nicodemus, of nog worstelt om de ziel

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1956 | | pagina 1