"Verbond jTxelaria elfde jaargang No. 49 Weekblad van de Gereformeerde Kerken in Zeeland VRI'nAf; 1 -TTTNT 1956 jfólld en DE GENERALE SYNODE ZEEUWSE KERKBODE Berichten en opgaven Predikbeur- Hoofdredacteur: Dr C. Stam, Westwal 2, Goes, Telefoon 2563. Abonnementsprijs3.per half- ten tot Dinsdagsmorgens te zenden Redacteuren: Ds D. J. Couvée, Ds A. Koning, Ds Y. J. Tiemersma, Drs A. Verschoor. jaar (bij vooruitbetaling). aan de drukkers Littooij Olthoff, Afzonderlijke nummers 12 cent. Spanjaardstraat 47, Middelburg. Drukkers: Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280 Advertentiën 10 cent per mm. II. In ons vorig artikel zagen wij, in de geschiedenis van Israël, vanaf de wetge ving op Sinaï en in het tijdperk van de Richteren, hoe vast de beloften Gods wa ren in de geslachten. Dat houdt niet in, dat allen, zonder on derscheid, onder die beloften Gods, het heil hebben verkregen. In 1 Cor. 10: 1-11 lezen wij, ofschoon allen onder de wolk waren, allen door de zee heengingen, al len hetzelfde geestelijke voedsel aten en dezelfde geestelijke drank dronken, dat God toch in het meerendeel van hen geen welgevallen heeft gehad. Maar toch is God in de historie met het jonger geslacht verder gegaan, en van Zijn beloften heeft Hij niets afgedaan. Ook in het tijdperk der koningen wordt dat niet anders. Het blijkt zowel aan de kant der vorsten als bij het volk, dat te genover de trouw des Heren de nalatig heid en de zonde van de mens staat. Bij David staan wij telkens voor raadsels in zijn leven. Ernstige straffen hebben hem getrof fen. Toch bleef de lamp, aan het huis van David toegezegd, en als het geslacht na eeuwen onaanzienlijk is geworden, dan komt toch de vervulling van de belofte in de geboorte van David's grote Zoon. Bij de scheuring van het rijk, de vrij making van Juda onder Jerobeam, gaat het van kwaad tot erger. Van slechts en kele koningen uit het 10 stammenrijk wordt vermeld, dat zij wandelden naar het gebod des Heren. De godsdienst werd ondergeschikt aan de politiek, en men deed alles, om de broedertwist te laten voortbestaan. De profeten kwamen met de dreiging van het Woord Gods, maar Israël ging verder. Wanneer dan eindelijk het oordeel over het noordelijk rijk is voltrokken, bij de val van Samaria, dan is het opmerkelijk, om in 2 Kron. 31 te lezen, dat zij, die uit het 10 stammenrijk weer tot Juda waren overgekomen, samen met Juda de dienst des Heren onderhielden. Na eeuwen, waarin God getergd was, bleek nog de kracht van Zijn verbond. God keerde Zich niet af van de geslach ten, omdat het voorgeslacht van Hem was afgeweken, maar Hij bleef Dezelfde. God richt tot Zijn volk, als zij tot de Molochdienst overgaan, het scherpe ver wijt, dat zij Zijn kinderen genomen heb ben, om die aan de afgoden prijs te ge ven. Zelfs in zulke uiterst donkere om standigheden spreekt God nog van de kin deren van Israël als Zijn kinderen. In Joël 2 lezen wij van eenzelfde ta fereel als bij de Sinaï. Plet volk moet ver zameld worden. De oudsten en de kinde ren, waaronder óók de zuigelingen. Altijd heeft de Here met grote nadruk Israël willen leren, dat het Zijn volk- moest zijn, en dat de kinderen daar niet minder onder begrepen waren dan de vol wassenen. De lijn van de belofte loopt door, ook al valt een geslacht onder de tuchtigende hand Gods. Daarom komt Juda weer uit de ballingschap terug in het beloofde land. Door de zonde der vaderen waren de kin deren in die ellende gekomen, en voor een deel daarin geboren. Maar, van Zijn kant gaat God in de geslachten verder, en geeft Hij Zijn zegeningen op Zijn tijd. Juist bij een nauwkeurig nagaan van Israëls geschiedenis, treft ons het won derlijke van het verbond. U kunt zeggenJa, maar er zijn er zo veel afgevallen, daarom, wees voorzichtig met uit te gaan van de belofte. Als die belofte niet in gehoorzaamheid wordt op gevolgd, dan ziet iemand geen dageraad Ja, maar hoe kón het, dat een jonger geslacht wederkeerde tot de Here, .nadat een oudere generatie hen zo slecht had geleid, en de Kerk ook zo nalatig was in de verzorging van de schare Ligt daar juist niet het wonder van het verbond Toch telkens weer een opleving, waar het, menselijk gesproken, moeilijk meer te verwachten viel. Als één der weldaden van het verbond kwam weer het zoeken van de God van Abraham. Omdat Gods verbond en woorden met dat volk waren gebleven. PToe ontstellend de practijk was aan Is raëls kant, God heeft van' Zijn woorden er niet één laten vallen. Daarom is het minder juist, om, uit gaande van zulk een teleurstellende prac tijk, reserves te gaan maken ten opzichte van de beloften van het verbond. Als dat verbond niet gebleven was, ook in die donkere perioden van de Oud-Testamen- tische Kerk, dan was er geen nageslacht gevonden, dat voor God werd toebereid. Maar, dat dit wonderlijk genoeg tóch kón, dat was te danken aan de belpften des Heren, die niet wankelen. In deze geest leert de Schrift ons, met het verbond te rekenen. Lees maar Jesaia 54. Plet is eerder te begrijpen, wanneer, bij zich voordoende teleurstelling in de practijk, wij met des te meer kracht ons werpen op de beloften Gods en Hem sme ken om de bevestiging van Zijn woorden, dan dat wij gaan redenerenals dat nu maar zo zijn mag. Heel het Oude Testament leert ons, dat God, in de roeping van het verbond, Zich bedient van de ouders, opvoeders, en van de Kerk. Aan de ergerlijke toestanden on der Israël hadden ouders en Kerk grote schuld. Dit zal wel ontstellend zijn, wanneer in het gericht kinderen opstaan als aan klagers van ouders of ambtsdragers, om dat zij hen niet voorgingen in de weg des Heren, of hen daarop niet genoeg zoch ten te bewaren. Er blijven gevallen, waaruit duidelijk spreekt, dat wij in het verbond ook het mysterie hebben. De zonen van Eli, door vader bedorven, waren ernstig afwijkend. Maar ook de zonen van de oprechte Sa- muël waren niet zoals .vader. Davids klacht bij Absalom's dood is aangrijpend. Maar ookJonathan's oprechtheid en godsvrucht, tegenover het gedrag van zijn vader Saul. Maar de lijn, die door het oude ver bond loopt, zegt het, zo stellig als het maar kan, dat Gods belofte over het leven gaat, dat door Hem is geroepen. Daarom komt de vernieuwing weer uit, na tijden van in zinking. En bij elk zoeken van God, in de geslachten, moet dit ons besluit zijn: het is van de Here geschied Een volgende keer gaan wij naar het Nieuwe verbond of Testament. C. St. Plet lokte meer, om door bos en veld te dwalen, dan op te gaan naar de slotzit ting der Synode. Maar, hoe heerlijk de zon ook scheen, wij gingen weer „naar binnen". Voor anderhalve dag publieke zitting, afgewisseld met Comité-vergade- ring, en nog voorafgegaan door Commis sie-arbeid. Plet resultaat was, dat onze Gezangen bundel met een 30-tal gezangen wordt uit gebreid. Toch nog een behoorlijke winst. Wanneer daarbij in aanmerking genomen wordt, dat het werk van de herziening der gezangen in Nederland nog voortgaat, dan mogen wij van gedachte zijn, dat er eens een bundel komt, die in de verschil lende kerken zal worden gebruikt. Eenheid in het Christelijk lied. Nie mand moet de waarde daarvan onder schatten. Het zou wel eens kunnen zijn, dat daardoor meerdere en grotere eenheid kan worden bereikt. Het is te hopen, dat deze 30 gezangen spoedig onder de schare worden verbreid, dan is de keuze bij de eredienst belang rijk beter geworden. Dit is een gelukkig besluit geweest, waarvoor velen waardering zullen hebben. Verder valt er uit de publieke zittingen niet veel meer te vermelden, dan de slot rede van de Praeses. Het was bijna een vergadertijd van 13 volle weken, op een enkele dag na. Net als in Rotterdam. Maar, als men bedenkt, hoeveel grote din gen er zijn behandeld, als b.v. de Kerk orde, dan moet er gezegd worden, dat de Synode hard heeft gewerkt. Er stond ergens in een blad, dat ze het in Leeuwarden zo goed met elkaar ge troffen hadden. Alles was er even voor treffelijk. Och.het is erg goedkoop, om dergelijk geschrijf beneden peil" weg te geven. Zeker is, dat alle Synodeleden dank baar waren voor de goede leiding van de Praeses. Vastheid en welwillendheid gaan niet altijd samen. In de persoon van deze Praeses waren ze op uiterst gelukkige wijze verenigd. De respectievelijke gastvrouwen en gastheren hebben het de Synodeleden erg aangenaam gemaakt. Zodat, nu de ver gaderingen definitief gesloten zijn, er dankbare herinneringen zullen blijven. C. St. Paulus' methode. Hoe preekte Paulus over 'n moeilijk onderwerp als verkiezing en verwerping? Ja dat hebben we niet gehoord. Doch, wanneer hij er zó weinig geleerd, abstract, zo helder, zo levendig, zo plas tisch, zo bewogen over schrijft in 'n brief, hoe zal hij er dan wel over hebben gespro ken? Soms als in die „verhandeling", dat „betoog", dat ik eens als preekmodel kreeg toegezonden. Om te bewijzen, hoe eenzijdig-redene- rend, hoe angstvallig-objectief, hoe har teloos, met volstrekt vergeten van kinde ren en onbekeerden, er blijkbaar ook in onze kerken soms nog wordt gepreekt? De apostel is niet zo angstig voorwer- pelijk. Zelfs niet bij het doorgeven van het woord Gods, het volstrekt-onfeilbare Lees neen hóór, zie! hoe Paulus nu niet in de hartstochtelijke brief aan uit zinnige Galaten, maar in de rustigste, aan hem onbekende Romeinen, 'n leerstellig thema aan de orde stelt: „Ik spreek de waarheid in Christus, ik lieg niet Stel je voor dat iemand zó zijn preek begon Hadden wij gereformeerden niet sedert lang uitgemaakt, dat men op de „kansel" nooit over zich zelf mag spreken? Dat elke wending naar het persoonlijke predi ker en prediking slechts schaadt? Dat op de kansel niets past dan het Woord van God? Zo, dat we zelfs bij 'n afscheid na vele jaren liefst zo koud en onmenselijk mogelijk uit elkander vallen, al zongen we nog zo dikwijls als broeders saam te wonen? Het hart mocht eens gaan sprekenEn daaromgeen toespra ken, vermelden de couranten dan onze getrouwigheid. Paulus zet in, om van het machtigste te getuigen, dat er isGods welbehagen Maar hij spreekt eerst zijn eigen hart uit, nu hij gaat spreken over het hart der kerk Men versta mij wel: ik besluit aller minst uit Romeinen 9:1, dat we over ons zelf móéten praten op de preekstoel. Niet alleen dreigen hier gevaren. In het alge meen genomen is dat de plaats ook niet. Daarom echter is het niet volstrekt ver boden. Kunnen er ogenblikken, onderwer pen komen, dat het zelfs gewenst, mis schien gebóden wordt. De Here verbiedt zoveel minder dan wij elkander. Gód, die het zijn apostel blijkbaar juist liet doen om Zijn woord dichter te dringen aan het hart van het weerbarstig Jodenvolk. En als het daarom gaat, dan is deze zeer persoonlijke vorm, van God geliefd en dus „voorbeeldig". Waarbij dan echter ook óns geweten mede betuige door de heilige Geest, dat het ons niet om ons zelf te doen is, doch om de Here De apostel vangt dus aan te gewagen van zijn grote, persoonlijke „smart en voortdurend hartzeer", zó echt en diep, dat hij durft verklaren, zelf liever ver bannen te zijn van zijn Zaligmaker, in dien dit zijn verwanten naar het vlees, behouden kon. Dit is geen getuigenis a la Buchman. Evenwel toch ook heel wat anders dan door de „objectieven" zeer „principiëel" wordt voorgestaan. In volkomen begrijpelijke taal doet Paulus dan, niet in 'n schools betoog, doch in 'n bloedwarme rede, zijn lezers beseffen Gods souverein recht om met Zijn schepselen te handelen, gelijk Hij wil. Niet gelijk 'n grillig tyran, die uit machtswellust met zijn machteloze onder danen speelt. Doch als almachtig, heilig, rechtvaardig en ontfermend God en Va der Uit de historie van Jacob en Ezau, van Mozes en Farao toont hij, dat de wil van God de al-bepalende is. Niet enig doen of zijn of streven van de mens. Hij stelt daardoor de feitelijkheid van verkiezing en verwerping-door-verharding, vast. Maar, geeft nu ook goed acht, hoe de apostel de opkomende bezwaren tracht. te weerleggen? Wel te redeneren? Ach, dat is het nu juist niet. Zo min als in 1 Korinthe 15 over de opstanding uit de doden betoogt hij. Maar hij grijpt, gelijk daar, zo ook hier in Ro meinen naar hetzelfde middel, dat zijn grote Meester altijd bezigde: het beeld. Paulus weet natuurlijk ook wel, dat 'n beeld niets bezvijst. Hij wil ook niets bewijzen van de on bewijsbare zaken des geloofs. Doch als profeet getuigen. En door het eenvoudig beeld beter dan door afgetrok ken redenering zelfs de kleine verstanden doen beseffen iets van Gods mateloze grootheid tegenover onze schuld en klein heid. Paulus' gebezigd beeld is anders, meer „verstandelijk" dan die, welke Jezus ge woonlijk hanteerde. Doch het is niet min der juist gezien of gevoeld en even on gezocht. Als kleine jongen heeft hij, met zijn neus er bovenop, bij de wentelend,e draai schijf van de pottenbakker toegekeken. Verwonderd hoe die vlugge vingers de ene dag 'n siervaas draaiden, zó slank, dat ook hij 'm mooi vond en de andere och tend een plomp vuilnisvat. Met open mond heeft hij naar de zwijgende boetseerder opgekeken, wanneer deze het resultaat van zijn werk onder zich neerzette of zon der 'n woord van verklaring soms één of ander vat stuk wierp op de schervenhoop. Als man heeft hij zich eens voelen om hoog getrokken tot in de hemel en daar onuitsprekelijke dingen gezien en gehoord. Doch hoe diep ingewijd in Gods ge heimen, dit kan ook hij niet verklaren waarom de Almachtige de éne mens ver werpt en de ander doet naderen uit het gedruis dezer wereld om voor altijd te wonen in Zijn huis. PI ij siddert bij de gedachte, wat er van hem zelf, de moordenaar, de grootste Christuslasteraar had moeten worden Indien de Here hem volkomen naar recht voor eeuwig terzijde geschoven hadDe scherven kletteren weer in zijn oorMaar het hangt niet daarvan af, of iemand wil, dan wel of iemand loopt hij had ge draafd! doch van de ontfermende God En daarom, o ménswie zijt gij, die tegen de Almachtige in praatLeg de hand op uw mond en hart. Belijd uw schuld en nietigheid en hoop op Zijn ont ferming. Hij is van nature Óntfermer Ge hoopt niet tevergeefs. Want al kennen wij de diepste grond voor verkiezing en verwerping niet, de Hére kent die. Hij hééft redenen, niet in óns, maar in Zich- zelvt en houdt, als de zwijgend wegwer pende pottenbakker naast het tot hem op kijkend kind, voor Zich Zelve. Saulus' ogen vroegen. Maar hij dorst de oude niets te vragen. Dat ie het zó maar deed, dat geloofde hij niet. Zó staart Paulus aanbiddend op naar de hemel, waar hij de Ondoorgrondelijke tóch rechtvaardig weetHij werpt zéker niemand zó maar aan scherven. Géén Judas gaat verloren los van eigen zonde en schuld. Geen Fa rao en geen heel volk Israël, dat zich, schoon duizendmaal gespaard en gewaar schuwd, stiet aan de steen des aanstoots, die juist als rots behouden kwam.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1956 | | pagina 1