Dodenherdenking Brief aan een Zeeuwse Ouderling Raad voor Gereformeerde Sociale Arbeid Wij moeten dat niet bij voorkeur in onze spieren zoeken of in onze sexualiteit of waarin ook „speciaal". We moeten dat in ons gehele leven zoeken. Zoals wij ge boren zijn en ons eigen aandrift volgen dus buiten de wedergeboorte door Gods Geest om zijn wij „vlees", zonde voor God, in héél ons bestaan en in héél de openbaring daarvan. Zo spreekt de bijbel van de ongelovi gen, als degenen die léven-in-het „vlees" en zegt van hen, dat zij God niet kunnen behagen. Hoezeer God ook in hun li chaamskracht en uiterlijke charme het werk van Zijn eigen handen ziet, in de zondige samenhang van hun leven in hun afvallige staat voor God, verliest dit alles zijn zin en betekenis. In de dienst van de zonde wordt het tot bedrieglijke schijn en gevaarlijke verblinding. Zó kan een mens het koninkrijk Gods niet binnengaan. „Vlees en bloed" zonder meer beërven het Koninkrijk Gods niet. Omdat de gehele mens in de zondeval betrokken en daardoor voor God verdor ven is, stelt de bijbel de volstrekte eis, dat wij wederom geboren moeten worden. Dan leven we niet meer „in het vlees", maar „in de Geest". Wij hebben dan door Gods Heilige Geest gemeenschap met de opgestane Heiland. Dat wil niet zeggen, dat wij dan ons lichaam moeten afzweren Integendeel Het wordt van mensen-in-het-lichaam gezegd, dat zij niet meer leven „in het vlees". Daaruit blijkt duidelijk dat lichaam en „vlees" twee verschillende werelden aanduiden. God heeft geen bezwaren tegen het feit, dat wij in-het-lichaam leven. Want dat lichaam schiep Hij zelf. Maar God heeft er wél bezwaar tegen, dat wij „in het vlees" leven; want dat „vlees" schiep Hij niet. Het is de „schepping" van onze zonde, dit afvallige, zelfgenoegzame, opstandige mensenleven, dat „vlees" genoemd wordt. Daar moet een mens van verlost wor den. Dat gebeurt nu door de wedergeboorte- uit Gods Geest, waardoor ons leven ook ons lichamelijk leven „geestelijk" wordt. Aan Christus door Gods Geest ge bonden en door diezelfde Geest beheerst en geleid. Zó zijn wij kinderen Gods. Het is die verlossing door Gods Geest, die in de strijd der heiligmaking tégen alle verzoeking inzich manifesteert. Het kind in de wieg is nog geen vol wassene. Zo is de wedergeborene nog niet tegelijk de mens Gods tot alle goed werk volkomen toegerust. Wanneer wij diep in ons hart door de Geest Gods het „vlees" het afvallige leven afzweren, dan wil dat nog niet zeggen, dat wij er over de gehele linie Dodenherdenking is als de gang naar de graven. En de droefste gangen, die een mens maken moet, is de gang naar het graf, waarin geborgen werden zij die ons zo lief zijn geweest, óf zij, die hun leven hebben gegeven, opdat wij zouden vrij zijn. Rondom die graven heerst de stille wee moed, de smartelijke herinneringen. De wind, die door de toppen der bomen op een kerkhof vaart, doet ze ritselen en fluisteren„Voorbij" en „Nooit meer te rug". Daarom weigeren velen een kerkhof te betreden. Daarom zijn er in onze dagen velen, die aan een dodenherdenking niet mee willen doen. Ze willen niet herinnerd wor den aan het tragische: „VoorbijZe wil len niet herinnerd worden aan de offers, die gebracht werden, opdat de levenden zouden kunnen genieten en blij zijn. Ze vergeten de graven, ze willen niet wéten van de onherroepelijke dood. Dat zijn ook de mensen, die beweren, dat we niet steeds tot de graven kunnen terugkeren en te veel tribuut aan de dood zullen betalen, wanneer er steeds herdacht wordt. Het leven eist immers de levenden op en het werk onzer handen, de zintuigen, die het leven willen genieten, het oog om te zien, de oren om te horen, het hart om zich voor te stellen de verbeeldingen on zei- wensen en begeerten. Toch is voor dat alles een onoverko melijke hinderpaal. Het kan geen 5 Mei worden als het geen 4 Mei geweest is. De bevrijdingsdag wordt nooit bereikt dan over de avond der dodenherdenking heen. Niemand kan de bevrijding van ons va derland vieren, niemand kan genieten van de vrijheid, die verkregen werd dan ter- wille van een tocht langs de graven in herinnering van de offers, die gebracht werden. „Opdat wij niet, opdat wij nooit ver van ons leven in slagen dit feit te doen uitkomen. Paulus heeft in Romeinen 7 daar een instructieve bladzijde aan gewijd. Hij zegt: diep in mijn hart is de be slissende keus gevallen ik héb het „vlees" afgezworen, maar in mijn „leden", aan de omtrekken van mijn leven, woedt de strijd nog hevig. Nog telkens blijken mijn „le den" (op zichzelf schone schepping van God) in de ongerechtigheid verstrikt: mijn handen, mijn voeten, mijn ogen, mijn oren het lijkt wel alsof de verdorven heid zich daarin nog handhaaft. Naar de zwwendige mens heb ik een „vermaak" in Gods wet, maar ik slaag er nog maar zeer ten dele in om de w^wendige mens, mijn publieke gedragingen en mijn feitelijk op treden daaraan te doen beantwoorden. Ik weet dat ik er nog steeds niet in ben geslaagd om de zonde geheel en al uit mijn leven te verdrijven. Nog altijd moet ik waakzaam zijn tegen mijzelf, dat ik niet door mijzelf op sleep touw genomen word. Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods. Wie doet mij er in slagen om het volledige instrumen tarium van mijn leven in handen te krij gen om het Gode ter beschikking te stel len Ik dank God, dat ik door de Here Je zus Christus toch dé overwinning in het vooruitzicht heb De tijd komt, dat de zonde zich ook aan de omtrekken van mijn leven, in mijn „leden", niet meer zal kunnen handhaven. Eenmaal zullen niet alleen mijn hart, maar ook al mijn zinnen en zintuigen met- elke vezel van mijn bestaan volkomen de Here geheiligd zijn. Maar nü o mijn rebelse „vlees". Met een hart, dat voor de Here koos, door Zijn genade voor Hem gewonnen, een zó opstandig leven te moeten in toom houden. Het goede dat ik wil, dat doe ik niet en het kwade dat ik God zij dank niet wil, dat doe ik. Wanneer Paulus daarover klaagt, zou den wij daar dan niet mee te kampen heb ben Was hij niet een kampioen voor het koninkrijk Gods Hoezeer we ook met onszelf in twee strijd zullen raken, we mogen in die af mattende worsteling toch de genadige bemoeiing van Gods Geest begroeten. In het „vlees" levende hebben wij vrede met onszelf, maar zonder de vreze en de vrede Gods te kennen. In Gods Geest levende, zal de onvrede met het „vlees" ons in een levenslang con flict met onszelf brengen. Maar wij heb ben dan door het geloof volle vrede met God door onze Here Jezus Christus. Is dat geen troost genoeg? A. V. geten." In de graven daar liggen geborgen de lichamen van hen, die gevallen zijn in het verzet, in de strijd voor vrijheid en recht, slachtoffers van wrede tyrannie en god deloze terreur. We kunnen niet wegwis sen de talloze oorlogkerkhoven met hun ontelbare kruizen. Wie die niet herinnerd wordt aan wat de Engelse dichter Cole- rigde zo saamvatte „The many men-, so beautiful And they all dead did lie: And a thousand, thousand slimy things Lived onand so did I." (De duizenden, zo schoon en krachtig, Zij liggen allen dood. En zovele onbetekenende wezens leven voort: ook ik.) Zij gaven hun leven als offer in de strijd tegen de vijand. Zij hebben niet ge aarzeld, maar hun leven ingezet. Als wij daaraan denken, moeten wij danken, ge denken met eerbied hun nagedachtenis, met weemoed hun nagelaten betrekkingen, voor wie de gang naar de graven in deze dagen zo smartelijk is. Offers zijn gebracht voor de vrijheid: van volk en vaderland, voor recht en ge rechtigheid. De een is meer bewust ge vallen in het gevoel van een offer te bren-1 gen dan de ander. Velen zijn nameloos ten onder gegaan in de golven van wee dom en ellende, van mensonterende ver woestingen en afgrijselijke afslachtingen. Velen hebben het hoogste gezien. Niet alleen een offer gebracht in de overtui ging, dat zij vielen voor volk en vader land, maar dat zij een offer brachten, dat gezien werd door God, die volk en vader land het aanzijn gaf en die als hoogste Rechter en Gezaggever recht en gerech tigheid handhaaft tegenover Zijne en onze vijanden. Daaraan te geloven geeft alleen het ge denken de hoogste zin en betekenis. Want als wij alleen spreken over of fers gebracht voor vrijheid, voor volk eh vaderland, dan mengt zich in het geden ken de bittere gedachte, dat volk en va derland zich dat offer niet waardig heb ben betoond in het vergeten der doden niet alleen, maar ook van hen, die de offers gebracht hebben en de vrijheid niet hebben kunnen en willen gebruiken om waarlijk vrij te worden. Als wij al leen spreken over recht en gerechtigheid, is er dadelijk het bittere feit, dat velen schouderophalend vragen, welk recht en welke gerechtigheid en met daden bewij zen, dat zij zeer vreemde gedachten om trent deze hoge goederen met zich om dragen. Dan komt de smartelijke vraag boven, of de offërs tevergeefs werden gebracht en alles inderdaad voorgoed voorbij en vergeten is. Maar, wat gedaan werd voor volk en vaderland, voor recht en vrijheid kan door mensen vergeten en verguisd wor den, maar niet door God. God leeft en zoals er geen schijn of schaduw van verandering of omkeer in Hem te ontdekken valt, zo is er bij Hem geen schijn van vergeten of een moment, dat uit Zijn gedachtenis wegvalt. Daar om bereikt de dodenherdenking bij de graven hogere zin en betekenis, wanneer wij wars van zelfzucht en materialisme, van platvloersheid en kleinzieligheid ons bewust maken, dat wij daar ook treden voor het aangezicht van Hem, Die in on begrijpelijke goedheid en niet te door gronden lankmoedigheid ons volk nog een plaats geeft, ons land bestaan schenkt, maar tevens Zijn recht en gerechtigheid die ook door niet-ouderlingen gelezen mag worden. VLISSINGEN, 18 april 1956. Amice Collega Je was dus verhinderd om naar Vlis- singen te komen. Nu vroeg je of ik direct een indruk wilde schrijven van onze kon- ferentie. Graag wil ik daaraan voldoen. We hebben een fijne dag gehad vandaag. Ik schrijf maar direct vanuit Vlissingen, want ik woon in een andere plaats. Al dadelijk moet ik zeggen, dat de ontvangst in Vlissingen prima was. De verzorging liet nu net niets te wensen over. Als we een volgend keer bij jullie komen, hoop ik dat ook alles in orde is. En wat een belangstelling. Ik heb al veel konferenties meegemaakt, maar zo grote opkomst heb ik nog niet gezien. Ik denk dat het lag aan het onderwerp. Er waren ook heel wat predikanten. Vooral de jongere wa ren goed vertegenwoordigd. Slechts twee hebben in de diskussies het woord ge voerd. Er werd met grote belangstelling geluisterd naar wat ze te zeggen of te vragen hadden. Het onderwerp van 's morgens door Br. H. Verschuure uit Rilland-Bath in geleid over „Het brengen van Huisbe zoek" had aller aandacht. Dat was nu iets waar iedereen mee te maken had. Br. Verschuure plaatste de noodzakelijkheid en de mogelijkheid van dit huisbezoek in het middelpunt van zijn betoog en wees ook aan hoe het kan gebracht, al ont veinsde hij de moeilijkheden niet. Al is er veel kritiek op, tóch doorgaan. Luiste ren naar wat men op het bezoek te zeggen heeft. Heenwijzen naar de Grote Herder der schapen. Vooral belangrijk was bij de bespreking, dat een tweetal moeders van grote gezinnen, Mevrouw Laport (Goes) en Mevrouw Fraanje (Lewedorp) iets kwamen zeggen over „Het ontvangen van Huisbezoek". Ook deden dat nog een paar dames, waaronder Mej. de Bruijne (Schoondijke) als vertegenwoordigster van de gereformeerde meisjes en dhr. Balkenende (Kapelle) als woordvoerder van de gereformeerde jongens. Uit al het gesprokene bleek, dat het huisbezoek in allerlei kring op prijs wordt gesteld. Wel heeft men kritiek. Vooral de raad van br. Verschuure om op de vergaderingen van M.V. en J.V. een ouderling te vragen eens te komen spreken over het huisbe zoek, vond algemeen bijval. Een brede gedachtenwisseling ontwikkelde zich over allerlei zaken. Alléén of met twee op be zoek? Beginnen met Schriftlezing en/of gebed? Luisteren, ook al krijgt men de indruk, dat door veel praten de aandacht van de hoofdzaak wordt afgeleid Ik noem maar enkele vragen. De ervaringen bleken heel verschillend. Men meende veel van elkander te kunnen leren. Enkele konklusies konden wel getrokken. Elke ouderling een wijk (liefst niet te groot) waarvoor hij verantwoordelijk is en waar mede hij geregeld kontakt heeft. Niet breed rapporteren, een indruk in enkele zinnen. Methode naar tijd en omstandig heden. 's Middags hebben we met grote be langstelling geluisterd naar wat Ds. G. Brinkman te Schiedam ons te zeggen had handhaaft en proclameert, zoals het ge zien is door hen, die het offer brachten, dat gevraagd werd, omdat zij begrepen, dat het gevraagd werd door Hem, Die geen onrecht kan gedogen en gerechtig heid wil gehandhaafd zien. Nu wordt er zoveel vergeten. De do den worden vergeten, hun daden tot het verleden gerekend, geen offers meer ge teld. Dat alles kan. In vreemde ondank baarheid, in zelfzuchtige roekeloosheid ondanks alles, wat ook onze tijd nog al tijd bedreigt. Maar God kan niet verge ten worden. God kan nooit tot het ver leden gerekend worden. Hij leeft en zal leven. Wij kunnen het willen aanvaarden of niet maar de offers, die gebracht zijn en die wij heden gedenken, wijzen altijd weer heen naar God. Anders heeft niets geen zin meer. Noch de strijd, die gevoerd werd, noch het bestaan, dat heden weer door duizenden en millioenen genoten wordt. Hij regeert. Hij zal de wereld richten in gerechtigheid en de volken in Zijne waarheid. Dit te weten geeft in onze tijd, nu alles vergeten of gebagga- telliseerd dreigt te worden, houvast en troost, kracht en bezieling. Want dan ge loven we ook, dat, als mensen vergeten en van hun vrijheid geen vruchtbaar ge bruik maken, Hij zorgt, dat elk verdrukte Zijn bijstand eens erlang, dat de nood druftige niet van recht zal verschoond blijven en de verwachting der ellendigen niet in eeuwigheid zal beschaamd worden. W. J. MEISTER. over „de adviezen van de generale synode ten opzichte van het eigen kerkelijk leven en de verhouding tot andere kerken". Bij het eigen kerkelijk leven werden heel wat kleine zaken gereleveerd en de aandacht op de grote zaken vooral gevestigdvoor namelijk de zorg voor de gemeente en de toestand van het geestelijk leven in onze kerken. De kleine zaken waren belang rijk. Zorg voor gevangenen, zieken, eme riti- en dienstdoende predikanten, maai de verantwoordelijkheid voor de gemeente en haar behoeften werd sterk geaksen- tueerd. Bij de adviezen ten opzichte van de houding tegenover andere kerken, werd sterk benadrukt en leggen van plaatselijke kontakten waar dat maar mo gelijk is met de bedoeling elkander beter te leren kennen en ieders bedoelingen te leren verstaan, met handhaving van de zuiverheid van leer. Wat was het jammer, dat je dat prach tige betoog niet hebt kunnen horen. Ieder was er van onder de indruk. Veel vragen kwamen los. Vooral over dat elkander zoeken, waar men nog gescheiden leeft. Men was bang voor verkeerde gevolg trekkingen in de eigen gemeenten. Ds. Brinkman wees met kracht op de eis van Gods Woord: we mogen als Christenen niet naast elkaar heenleven. Wel moeten we altijd vasthouden aan de zuivere be leving ook in het kerkelijk leven van dat gene wat God van ons vraagt. De vlissingse konferentie, amice, is uit stekend geslaagd. We gingën verrijkt weer aan ons werk. Wil je proberen een volgend maal ook present te zijn? Met collegiale groeten, Je vriend Jan. Dezer dagen kwam het bestuur van de Raad voor Gereformeerde Sociale Arbeid weer in vergadering bijeen. Bij de aan vang der vergadering sprak de voorzitter, Prof. Dr. R. Schippers, allereerst een kort woord naar aanleiding van het over lijden van Dr. P. Prins te Amsterdam. In het bijzonder memoreerde Prof. Schip pers de intensieve medewerking van Dr. Prins bij het totstandkomen van de Raad. Daarna werd begonnen met het afwer ken van de agenda, die onder meer bevatte de jaarverslagen van de secretaris, de Heer A. Hofman te Utrecht, en de pen ningmeester, de Heer J. de Boer te Rot terdam. Uit het jaarverslag van de secre taris bleek, dat niet alleen de organisato rische opbouw in dit eerste jaar de aan dacht van de Raad had, maar dat ook verschillende beleidsvragen aan de orde kwamen zoals het dorps- en buurthuis werk, de verhouding van maatschappelijk werk en jeugdzorg, het werk in de ont wikkelingsgebieden, de bejaardenzorg en de kinderbescherming. Een organisatorische vraag, welke op deze vergadering ter sprake kwam, was die van de samenwerking met de Christe lijke Boeren- en Tuindersbond en met de organisatie voor de nazorg van het B.L.O. De Raad bleek een samenwerking met- deze organisatie zeer op prijs te stellen en van veel nut te achten. Een belangrijk punt van bespreking vormde ook het vraagstuk van de organisatie van de ge-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1956 | | pagina 2