Het einde in 't zicht?
Doodvijanden
Ontspanning en Inspanning
elfde jaargang x.. Weekb,ad van Gereformeerde Kerken in Zeeland 20 AP'"L
MEDITATIE
ZEEUWSE KERKBODE
Berichten en opgaven Predikbeur- Hoofdredacteur: Dr C. Stam, Westwal 2, Goes, Telefoon 2563. Abonnementsprijs: ƒ3,per half-
ten tot Dinsdagsmorgens te zenden Redacteuren: Ds D. J. Couvée, Ds A. Koning, Ds Y. J. Tiemersma, Drs A. Verschoor. jaar (bij vooruitbetaling).
aan de drukkers Littooij Olthoff, Afzonderlijke nummers 12 cent.
Spanjaardstraat 47, Middelburg. Drukkers: Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280 Advertentiën 10 cent per mm.
Wat waarschijnlijk geen der Synode
leden had verwacht, is gebeurd. Halver
wege de tweede week van de Aprilzittin-
gen kwamen wij met het ontwerp Kerk
orde nagenoeg klaar. Stel U vooreen
ontwerp van 135 artikelen, die stuk voor
stuk aan de orde kwamen, waarvan, zowel
tekst als inhoud bekeken werden.
Een bewijs, dat de Praeses weet van
doorzetten, en dat de vergadering heeft
gewerkt.
Er zal nog wat nagepraat worden over
de redactie van het artikel, dat het be
faamde art. 31 moet vervangen. Stél U
voor, wanneer dat voor elkaar is, en het
ontwerp heeft eenmaal de goedkeuring
der Kerken, dan zal de aanduiding „art.
31" als een verouderd verschijnsel moe
ten worden aangemerkt.
Het is te hopen, dat de nieuwe artike
len 35 en nog een paar, niet die moeilijk
heden ooit veroorzaken, die uit het oude
art. 31 zijn voortgekomen. Maar, dat ligt
niet aan de artikelen, maar wat mensen
er mee doen.
Enkele kleinere zaken werden snel af
gedaan.
Zo was er een vraag, ergens vandaan,
of de Synode ook „richtlijnen" wilde ge
ven voor het „geval", dat een kerkeraad
door een andere kerkeraad werd uitge
nodigd (b.v. van een Chr. Geref. Kerk),
om de intrede van een predikant bij te
wonen. Waar een mens, zelfs een kerke
raad, toch al „moeilijkheden" over heb
ben kan
Weest maar blijde met de blijden, en
vraag van een Synode niet, om zich met
zulke dingen te bemoeien.
Verder kregen de deputaten voor cor
respondentie met de buitenlandse kerken
opdracht, om in hun belangstellingssfeer
op te nemen al die Kerken en groepen,
die krachtens belijdenis daarvoor in aan
merking komen. kunt dit dus zien als
een uitbouw van het oecumenisch contact.
Wij kunnen daarin nog van veel beteke
nis zijn voor allerlei kringen in het bui
tenland, die een soms moeilijk bestaan
leiden. Terwijl het een dankbaar werk is,
om het Gereformeerd belijden te helpen
bevorderen.
Ook de Psalmberijming kwam aan de
orde. Hierbij doen zich moeilijkheden
voor. Er was in 1949 in Den Haag grote
belangstelling voor de Psalmberijming
Hasper. Wij zijn nu zeven jaar verder,
en kunnen er iets van zien, of deze be
rijming er erg ingegaan is. Dit laatste zal
niemand durven beweren. Het heeft wei
nig zin over de oorzaken te praten. De
feiten spreken.
Een ernstig bezwaar is zeker, als een
Kerk een aparte Psalmberijming heeft,
die in andere Kerken niet wordt gevon
den. Deze gedeeldheid moeten wij zeker
niet bevorderen. Er is al genoeg, dat on
nodig splitst.
Daarbij komt ook ditwelke berijming
moeten wij op onze scholen gebruiken
Toch zeker niet een uitgave, die alléén
staat. Op scholen, waar kinderen van ver
schillende gezindte samenkomen (ons ide
aal!), is dit onmogelijk. Daar is de enige
oplossingeen Psalmberijming, die alge
meen geldig is. Zolang er zulk een berij
ming nog niet in vernieuwde uitgave is,
moeten wij bij 1773 blijven, ook al zijn
daarin gebreken aan te wijzen.
Het blijkt nu, dat er aan een interker
kelijke berijming wordt gewerkt. Ter Sy
node was een proeve van 10 Psalmen,
opnieuw berijmd. Het dichterselement
spreekt hierin een woordje mee. Echter
niet in die zin, dat de dichterlijke vrijheid
met de tekst der Psalmen mag „spelen".
Daarvoor werken taalgeleerden mee, ook
van Geref. zijde, om in de eerste plaats
te waken over de tekst. Dan gaat men
vervolgens de Psalm als dichtwerk krij
gen, in een taal, die aanspreekt.
Vanzelf valt uit een proeve van 10
Psalmen niet veel af te leiden. De toe
komst zal leren, of hier iets tot stand
komt, dat algemeen in de Kerken zal wor
den aanvaard.
De gedachte van het „volksrijm", die
in het verleden meesprak, raakt nu wat
op de achtergrond. We moeten maar rus
tig afwachten, of dit interkerkelijk over
leg eindelijk de begeerde vrucht zal bren
gen.
Voorlopig moet U er nog maar niet op
rekenen. Hier gaan zeker vele jaren over
heen. Eén ding kwam in de bespreking
naar vorenbreng deze zaken nu niet
eerder ter Synode, vóór er een nieuwe
Psalmbundel compleet of vrijwel compleet
voorhanden is. Dit werk moet in de stilte
gebeuren. Bovendiendichters moet
je niet „pressen", daar zijn ze dichters
voor.
Plet was wel duidelijk, dat de Synode
voor een interkerkelijke Psalmbundel het
meeste voelde. Dat ligt toch voor de hand
Zelfs al zou een andere bundel nog betere
kwaliteiten hebben, dan verdient nog een
Psalmbundel de voorkeur, die in de ver
schillende kerkelijke kringen wordt ge
bruikt.
Daarmee is niets gezegd ten ongunste
van de „Psalter 1949". Deze speelt ook
mee in het interkerkelijk overleg. Maar,
een bundel, waarmee wij alléén blijven
staan, stelt ons voor de vraag, of zulk een
isolement noodzakelijk of gewenst is.
Daar kunnen wij het gauw over „eens"
worden. Verder biedt de historie van een
Psalmberijming wonderlijke dingen. Mar-
nix' berijming ging er niet „in", die zeker
hoger stond dan van Datheen. En het
heeft heel wat voeten in de aarde gehad,
éér dat de berijming 1773 door het volk
aanvaard werd.
gij hebt volharding nodig, om de wil Gods
doende, te verkrijgen hetgeen beloofd is.
Hebr. 10:36.
Staan onze vacanties, wat tijdsvolgorde betreft, aan het eind van een
arbeidsperiode of aan het begin
Voor degenen, die dweepen met de spreuk „Na gedane arbeid is het
goed rusten", is dit geen vraag en rekening houdend met de algemene
ervaring dat vlak voor een vacantie met verdubbelde energie gewerkt
wordt, vanwege het plezierige gevoel daarna, en bovendien met de
eveneens algemene ervaring dat het moeite kost na een rustperiode
weer op toeren te komen, zouden we geneigd zijn onvoorwaardelijk
deze spreuk als een juiste aanduiding van volgorde te ijken.
Dit komt ook geheel overeen met onze specifiek Nederlandse volks
aard waarbij de woorden ernst en verantwoordelijkheid kenmerkend
zijn.
Het deed me daarom goed in een Paasopstel te lezen »of het niet
eens tijd werd deze begrippen te ruilen voor de woorden blijdschap
en moed.
Plet hanteren van deze Paaswoorden opent inderdaad perspectieven.
Welbewust wordt dan ook de aanvang van de arbeid gezien in de sfeer
van de blijdschap, of om onze titelwoorden te gebruikende ontspan
ning nadrukkelijk plaatsen vóór de inspanning.
Sterker nog: het kenmerkende van de inspanning zien als het be
waren en laten gelden van de ontspanning. De moed tot het leven laten
beheersen door de blijdschap.
Ik meen dat onze tekst er aanleiding toegeeft, daar toch de volhar
ding in één adem met het doen van de wil Gods genoemd wordt, en
het is toch de wil van God dat wij de blijdschap van Pasen en Hemel
vaart en Wederkomst laten gelden.
„Gij hebt", zo zouden we kunnen omschrijven, „inspanning nodig
„om de ontspanning, die gelegen is in de overwinning van Christus,
„te laten gelden, want zodoende verkrijgt ge de beloofde ontspanning."
Ernst en verantwoordelijkheid kunnen zo licht levensvormen worden
van eigen menselijke signatuur, los van de overwinning van Christus.
Met het risico van overspanning, die tot niets leidt.
Blijdschap en moed wijzen zeer nadrukkelijk naar een oorsprong
van bovenmenselijke aardgejaagd worden uit het graf, gedreven wor
den uit de benauwdheid, uit de duisternis het licht in. En nu vanuit
dat Licht verder met een voortdurende volhardende inspanning om de
ontspanning te laten gelden.
Z.
T.
Eens heeft een „voorzanger" zich ér-
gens over de daken in veiligheid moeten
stellen, omdat hij het volk verbitterd had
met zijn berijming. Lustig zong de ene
partij „Datheen", terwijl de andere de
nieuwe Psalmen aanhief. Sommige domi
nees peinsden zich moe over de vraag,
welke berijming er in de hemel gebruikt
zou worden
Er gingen opstootjes mee gepaard.
Het heeft bloedneuzen gekost. Ja, het
Calvinistische volk was nooit „van giste
ren", en durfde wel wat aan.
Zo'n vaart zal het in onze tijd wel niet
lopen. Welke ondeugden men ons geslacht
ook moge aanwrijven, in een Psalmen
kwestie zullen we zeker niet „handge
meen" geworden, gelijk dat in de goede
oude tijd is voorgekomen.
Voorlopig blijft de zaak „in studie".
Ga zoveel mogelijk „geruisloos" de
studeerkamer der interkerkelijke commis
sie voorbij. Gerucht van buiten-af mocht
de dichters eens in de war brengen. Het
zou de berijming maar schade doen
Intussen mag ieder, die wil, ook „Psal
ter 1949" beproeven. Is dat geen begeer
lijke vrijheid? Maar, waar christenen sa
menkomen van verschillende huize, daar
is 1773 het meest gewenst.
Onlangs mocht ik ergens „spreken".
Daar stelde mij een broeder de vraag
gebruikt U de nieuwe berijming De
goede man bedoelde 1773. O, Petrus Da-
thenus
Maar we hopen inderdaad „op weg"
te zijn naar een interkerkelijke nieuwe be
rijming. Geduld, lezer, dat is alles. En,
het einde der Synode hopen we ook spoe
dig te beleven. C. St.
I.
Het kan niet zijn, dat een christen geen
vijanden heeft. Heeft hij ze niet, dan is
er iets niet in orde met zijn christen-zijn.
Dan is dat christen-zijn blijkbaar een zo
erbarmelijk zwak zaakje, dat het geen se
rieuze bestrijding waard is.
Dan laat de duivel ons met rust: en
de wereld laat ons met rust; en dat ook
ons eigen vlees onze vijand is, hebben we
in dat geval hoegenaamd niet ondervon
den.
Maar wanneer er werkelijk enig merg
in ons christelijk gebeente is en er een ge
zonde strijdbaarheid en weerbaarheid aan
ons geloof eigen is, dan zullen we merken
dat we vijanden hebben.
Dan wordt ons geloof aangevochten.
Geloof prikkelt tot tegenspraak, tot
verzet, tot vijandschap.
Daarop wijst ook ons bidden, zoals de
Heiland het ons leert.
Daarin is sprake van „verzoeking" en
wordt de duistere figuur van de „boze"
genoemd.
De catechismus vindt daarin aanleiding
om te spreken van onze doodvijanden, die
het op ons geestelijk leven gemunt heb
ben: de duivel, de wereld en ons eigen
vlees.
Zij vechten ons aan. En ze houden niet
op ons aan te vechten.
Dat is een afmattende strijd!
Maar het is een teken van leven, als die
strijd rondom ons geloof is ontbrand.
Het christelijk leven is een worsteling.
Die worsteling is onze zaligheid.
Dat wij met de duivel overhoop liggen.
Dat wij met de afvallige mensenwereld
overhoop liggen.
En dat wij geen vrede hebben met de
zonde, die nog altijd in ons woont.
Wij zijn te feliciteren als het zo met
ons is.
Als we ze maar goed in het vizier heb
ben onze vijanden, onze doodvijanden.
Als wij maar waakzaam en nuchter zijn.
En vooral ook ons niet laten bang
maken.
Want deze doodvijanden kunnen ons
als het er op aan komt niets makenmits
wij onder commando van Christus bid
dend blijven strijden.
Ja, als wij deserteren en de overste
Leidsman ontrouw zijn, als wij de strijd
op eigen gezag of met eigen middelen of
om eigen eer of hoe dan ook buiten Chris
tus om willen voeren, dan zijn we gemak
kelijk te overwinnen en is onze nederlaag
niet ver meer.
Wie op eigenzinnige manier strijdt zon
der te bidden of bidt zonder te strijden
of zijn eigen krachten in de verzoeking
eens wil demonstreren, die is gestrikt
voordat hij het weet.
Maar onder aanvoering van Christus
biddend strijdend en strijdend biddend,
moeten wij vooral niet menen dat deze
vijanden ons zullen overmeesteren.
Daar is geen sprake van.
Neem bijv. de duivel. Laat zijn macht-
groot zijn, maar almachtig is hij niet..
Laat hij zeer beweeglijk zijn, maar
alomtegenwoordig is hij niet.
Laat hij uitermate schrander zijn, maar
alwetend is hij niet.
Plij is, ook in zijn rebellie tegen God,
niet meer dan een schèpsel, als het er op
aan komt als was in Gods hand. Zijn gro
te nederlaag heeft hij op Golgotha gele
den. Toen werd het slangenzaad de kop
vermorzeld.
Wij hebben dus met een overwonnen
vijand te maken. Eém die óns wel veel
te machtig is; maar niét, als wij onder
aanvoering van Christus hem bestrijden.
Als wij het over de duivel hebben, moe
ten wij voor twee dingen oppassen. We
mogen hem niet overschatten. Dat aller
eerst. We mogen van hem niet een soort
afgod maken, die we dan wel niet ver
eren, maar indirect toch wel, doordat we
hem veel te veel eer geven en hem veel
te hoog aanslaan.
Sommige mensen schijnen daarop be
lust te zijn. Zij hebben het woord duivel
voor in de mond. Deze sinistere afvallige
wordt overal bij gehaald en in betrokken.
Dat is bepaald te véél eer!
Men bedoelt dat natuurlijk niet zo,