I„Kleine Vossen"
VERKIEZING en VERWERPING
Nieuws uit de Zeeuwse Kerken
We kennen de geschiedenis van Rebek-
ka en Izaak. Hun huwelijk bleef eerst
kinderloos. Maar God liet zich op het ge
bed van Izaak verbidden. Zij zouden zaad
zien. Maar in hare zwangerschap ervoer
zij al strijd tussen de twee kinderen. „En
de kinderen stieten in haar binnenste te
gen elkander. Toen zeide zij„Indien het
aldus gesteld is, waarom overkomt mij
dat? Daarop ging zij om de Here te vra
gen" (Genesis 25:22).
Toen kwam het goddelijke antwoord.
Een woord van Zijn welbehagen, open
barend Zijn onveranderlijk raadsbesluit.
„Twee volken zijn in uw schoot, en twee
natiën zullen zich scheiden uit uw li
chaam; de ene natie zal sterker zijn dan
de andere, en de oudste zal de jongste
dienstbaar wezen" (vs. 23). Ezau en Ja
kob. De tweelingbroeders. Edom en Is
raël, de tweelingvolken.
„De meerd're zal de mind're dienen;
de een zij meester, d' ander knecht."
Onfeilbaar antwoord van den Ongezienen.
't Orakel sprak, nu is het pleit beslecht."
De moeder, dragend haar twee kind'ren,
in twijfelvragen bang verward,
zij kan de toekomst niet verhind'ren
voor wie nog sluim'ren onder 't hart.
Hoog in de hemel troont almachtig God.
Uit Zijn handen daalt goed en kwaad.
Vrijmachtig is bepaald hun lot:
„Voor Jacob mijn liefde, voor Ezau
mijn haat!"
„Was niet Ezau Jakobs broeder Toch
heb ik Jakob liefgehad, luidt het woord
des Heren, maar Ezau heb Ik gehaat"
(Maleachi 1:2 en 3).
Dit antwoord ontvangt Israël op zijn
twijfelvraag: Waarin hebt Gij ons
uw liefde betoond?"
Een verwijzing naar Gods vrijmachtig
welbehagen, het onveranderlijk besluit van
Zijn verkiezende liefde en van Zijn even
onveranderlijke verwerping.
Ik vermoed, dat het anders was, dit
antwoord, dan Israël in dien tijd ver
wachtte. Dat kan je je zo indenken. Als
een mens twijfel en God in ongeloof ter
verantwoording roept, wil hij meestal niet
vertroost worden met een verwijzing naar
wat in het verleden geschiedde of in de
toekomst gebeuren zal. Nu, in hetzelfde
ogenblik, uitredding, verlossing, openba
ring van macht en majesteit. Wat helpt
het Israël, dat God hen een lijn in de
geschiedenis aanwijst God zal wel gelijk
hebben. Maar, wat hebben zij er nu aan?
Misschien, dat er onder de lezers van
het boek Maleachi of van dit artikel zeg
gen „Wat Israël er aan heeft, wordt toch
duidelijk bepaald in het volgende! Zij
kunnen zich aan het lot van Ezau, van
Edom spiegelen
Is dat het geval? „Ik heb zijn (d.i.
Edoms) bergen tot een woestenij gemaakt
en zijn erfenis aan de jakhalzen der woes
tijn prijsgegeven."
Zo staat het in de nieuwe vertaling.
Maar, ik heb er al op gewezen, hoe het zit
met de vertaling van de werkwoordsvor
men in het Hebreeuws. Het kan evengoed
zijn„Ik maak" en „Ik geef". Ik geloof
niet, dat déze verzen ons het houvast ge
ven, dat wij er van verwachten. Edom
was op dat ogenblik een volk in het bezit
van zijn eigen land en een deel zelfs van
Judaea. Ze zijn wel door andere volk
stammen overspoeld, maar niet zo, dat ze
totaal vernietigd werden en hun land een
woestenij gesteld. Ze blijven een zelfstan
dig karakter houden en dragen hun eigen
naam, Idumaea. Dat is zelfs nog het ge
val in Jezus' dagen. En, onverteerbare
smaad, een Idumaëer, een gehate Edo-
miet is koning over Israël, Herodes
straks zijn nakomelingen. Wat hier staat
kon Israël in Maleachi's tijd niet in het
verleden aanschouwen noch in de toe
komst voorzien. Het moest leven uit ge
loof, en niet in aanschouwing. Het moet
zich vastgrijpen aan de ongeziene ge
openbaarde waarheid van Gods onwankel
baar Woord.
Wat God immers zegt, moet niet ge
loofd worden, omdat het gezien wordt.
Wat God zegt, moet geloofd worden, om
dat Hij het zegt„Ik heb U lief", want
Gods liefde is een verkiezende en daarom
vaste, onveranderlijke liefde. Dat wil de
Here wel duidelijk maken. „Zie naar Ezau
en JakobGa de lotgevallen van Ezau
en zijn nakomelingen na, de Edomieten."
God zal Zijn Woord volbrengen en ver
vullen: „Voor Jakob mijn liefde, voor
Ezau mijn haat". Israël kan er verzekerd
van zijn, dat hóé het ook in Zijn dagen
mag gesteld zijn met de positie van Edom,
dit volk niet deelt in 's Heren gunst. Het
land is en blijft het gebied der goddeloos
heid, het volk een natie, waarop de Here
voor eeuwig toornt. Als üw ogen het zien
zullen, ja, maar het is niet zeker of déze
ogen het zullen aanschouwen. Zalig ook
hier, die niet zien en nochtans geloven,
want de Here wil op Zijn Woord ver
trouwd worden.
Anders zou er immers van geloof geen
sprake zijn. „Het geloof nu is de zeker
heid der dingen, die men hoopt en het
bewijs der dingen, die men niet ziet."
Ook voor Israël geldt dit.
Toch is het een antwoord! Allereerst,
omdat het indirect het recht van Israëls
vragen ontkend. Israël wil het aan de
concrete dingen zien. „Waarin hebt Gij
ons liefgehad „O, God, dat het in onze
dagen betoond zal worden, in ons lot en
de verbetering daarvan, in ons leven en
zijn verheffing, in de vervulling van alle
heilrijke beloften en toezeggingen."
„Neen, zegt de Here, als het daarom gaat,
moet ge niet naar het heden, maar naar
het verleden, naar het begin van Mijn
werk zien. Aan het begin staat altijd weer
mijn verkiezende liefde: Het onbegrijpe
lijk wonder van souverein welbehagen,
dat Hij verkiest, wien Hij wil en ver
werpt, wien Hij wil. Toen was het Jakob
en Ezau, maar dan is het nu nog Israël
en Edom. En wie Israël zegt mag gewa
gen van die onveranderlijke liefde en wie
Edom zegt moet huiveren over een eeuwi
ge toorn. Onbegrijpelijk voor mensen, die
het willen navorsen, maar gegeven tot
troost, tot wonderbare, altijd nieuwe
troost. Israël is nog altijd Israël. Ook dat
kleine, verdrukte groepje Joden in hun
arme land met de vele vijanden. Het is,
alsof wij Jezus Christus horen zeggen
„Vrees niet gij klein kuddeke, want het
is mijns Vaders welbehagen ulieden het
koninkrijk te gevenIsraël is Israël en
wie Israël zegt, spreekt al van Gods lief
de, spreekt al van onbegrijpelijke genade.
Ook hier gaat de genade voorop, ook
hier wordt het eerst evangelie, blijde
boodschap geopenbaard. Die genade moet
genoeg, moet voldoende zijn. Dan is er
de rechte grond, waarop de Here verder
met Zijn volk spreken kan. Als met de
aanhef van de wet„Ik ben de Here, uw
God, die u uit Egypte, uit het diensthuis
heb uitgeleid". Altijd weer de genade
voorop, maar om plaats te maken voor het
gebod „U leidend uit uw slaafse woning,
dient dan geen goden nevens Mij".
„Ik heb u liefgehad" luidt het woord
des Heren door de mond van Maleachi tot
het moedeloze, vertwijfelde volk zijner
dagen. Neen, er is geen reden om te ver
twijfelen, er is geen oorzaak om de Here
verwijten te maken. De Here wil hen aan
het verbond herinneren, het eeuwig ver
bond. Een verbond, dat Isral nooit ver
diend had. Waarom Jakob en niet Ezau
Was niet Ezau Jakobs broeder? Maar.
„O, Israël versta het toch. Uw voorrecht
Die onverdiende gunst. Waar God de
mens tegemoet komt, is het eerste spre
ken altijd weer van genade, waar God
Zich aan de mens openbaart, daar open
baart Hij Zijn evangelie. Niet toorn en
oordeel, ook niet over een vertwijfelend
volk, dat door zijn vertwijfeling tot on
verschilligheid en nalatigheid neigde, dat
op bepaalde punten 's Heren wet schan
dalig overtrad.
„Ik heb U liefgehad en Ik heb U lief."
Vast en betrouwbaar. Maar juist daaraan
herinnerd om nu voort te varen: „Indien
Ik dan een vader ben, waar is de eerbied
voor Mij én indien Ik een heer ben, waar
is de vrees voor Mij zegt de Here der
heerscharen.
Zo wordt alle reden tot misverstand
weggenomen. Dat doet God door Israël
aan zijn plaats, aan zijn positie te herin
neren. Daarom spreekt Hij van verkiezing
en verwerping.
„Jakob-Israël, denk er aan, wie ge zijt
Lankmoedig en groot van goedertieren
heid.
Een God, die zich in gunst tot Zijn
volk wendt. Maar dan ook eist, dat dit
volk Zich in gehoorzaamheid tot Zijn
God wendt. Waar de genade zo groot is,
zal er zeker bereidheid gevonden moeten
worden om tot ontdekking van schuld te
komen. Als het volk alleen maar ver wij1
ten aan het adres van Zijn God heeft, is
het gevaar groot, dat het eigen zonde,
eigen schuld, eigen ongehoorzaamheid niet
meer ziet en in rekening brengt. Waar een
mens in opstand of ongeloof zijn vragen
tot God richt, moet je meestal niet naar
zijn leven zien. Dat wil hij ook niet. Maar,
om tot die noodzakelijke ontdekking te
komen, gaat God altijd dezelfde weg.
Openbaring van genade! Want, waar die
openbaring der genade, uitkomend in de
wondere verkiezing, die doet naad'ren om
Zijn heilstem te horen, ervaren, geloofd
wordt, komt ook altijd weer, dat tegen
over die wondere liefde geen mens zijn
verwijten tegen God handhaaft, maar zich
zelf ontdekt in zijn ondankbaarheid en
ongehoorzaamheid.
God is onveranderlijk. Of Hij Maleachi
tot Israël zend, of Jezus Christus. „Waar
mede hebt Gij ons lief gehad God ant
woordt door het kruisWij zouden het
anders willen en verwachten. Maar zo is
het nodig. Wie in het zenden van Jezus
Christus Gods liefde ontdekt, zal ook weer
in diezelfde God de Vader aanschouwen
en op de vraag„Ben Ik een vader, waar
is dan mijn eer?" willen antwoorden met
liefde en gehoorzaamheid.
W. J. MEISTER.
„De kinderen dezer wereld zijn voor
zichtiger, dan de kinderen des lichts in
hun geslacht", zeide Jezus. De buitenker
kelijke mens gaat met meer overleg, gaat
bedachtzamer, oplettender te werk, dan
de binnen-kerkelijke. Ze zijn er meer bij,
meer mee bezig. Wij, christenen, gaan
vaak zo gedachteloos, zo onoplettend om
met de hoogste en heerlijkste dingen. En
toch laten we de „Paasgemeente", die de
zer dagen weer in allerlei toonaard jube
len van „Jezus, mijn Verlosser leeft".
Ja, de Paasgemeente viel op de dag der
opstanding van de ene verbazing in de
andere, 't Was één verrassing, al verras
sing.
En wij, kinderen, nakroost van die
Paaszangers, wij zijn dikwijls zo vreugde
loos, zo zang-loos, zo lof-loos.
Nu kan dit in de kerkdienst zijn oor
zaak hebben in de manier van preken,
't Kan zijn, dat de tekst is: „waak en
bid" en de preek: „val in slaap". Soms
zou ik wel willen, dat een broeder of zus
ter onder de preek in heilige onbedacht
zaamheid „Halleluja" riep. Wat zou dat
een opschudding gevenvelen zouden op
eens uit de dut zijn en verontwaardigd
kijken naar die „heilssoldaat". Bijna zou
't een spreekwoord worden: ,,'t Was er
zoi vervelend als in de kerk", maar als
iemand wat buiten 't liturgische gareel
springt, enkel uit bewogenheid, uit in
stemming, dan is 't een onruststoker of
iemand, die wil opvallen.
Eens in m'n leven heb ik 't meege
maakt in m'n jeugd, dat een broeder hard
op z'n afkeuring uitsprak over de preek.
De schrik zit me nog in de benen, 'k Weet
wel, dat dit alle perken te buiten gaaf;
maar dat er eens een hoorder op een of
andere wijze blijk gaf van vreugde, van
verwondering dat zou me een Paas-
blijdschap geven, zoals ik nimmer smaak
te.
Nu is 't vaak zo, dat de dominé alleen
in actie is, in spanning, in vervoering,
tenminste, dat moet hij zijn!
'k Was een paar maal op de Rotter
damse Beurs, 't Jonge, wat zit daar een
actie ineen en al leven in die kooplieden-
kerk.
Er was er niet één, die er dromend,
onoplettend bij stond, 't Gaat daar op hun
eigen zaak, ieder past daar op z'n tellen
Ze discussieren, gesticuleren, redeneren,
alsof het leven er van afhangt. Maar, wie
loopt er nu gesticulerend, opgetogen de
kerk uit, laat dan maar staan in de kerk?
We zullen weer preken over de Em
maüsgangers wat liepen die Paasgangers
druk met elkander te spreken; ze waren
er gewoon vol van van al 't geen ze ge
zien en gehoord hadden.
't Gaat immers in de kerk, in de dienst
des Woords om enorm-grote dingen. En
bijzonder op Paasdag! We moeten er al
len met geheel ons hart en met geheel ons
verstand bij zijn.
De vos der onbedachtzaamheid, onop
lettendheid moet uit de kerkdienst verwij
derd worden, opdat niet van ons gelde,
dat de Beurs-broeders voorzichtiger, be
dachtzamer zijn dan de kerkbank-broe
ders.
Schudden we de loomheid, luiheid,
laksheid van 't lijf en kome er lof en lied
in het land van de kinderen der opstan
dingen.
Christenen dragen zulke hoge, verheven
namen in de Schriftze worden genoemd
erfgenamen Gods, levend gemaakten, he
melingen die in Christus gezet zijn in
de hemel verlosten, kinderen Gods;
zouden we dan nooit eens uit onze trage
kerktred vallen en uit onze lauwe loom
heid opspringen tot echt Paasverheuge-
nis, waarbij er eens iemand uit zijn kerk-
rol valt en „Halleluja" roept, midden on
der de dienst. Maar wacht U voor
Leger-namaak en daarom zullen we 't
Zondag wel weer gemeenschappelijk doen
en juichen: „Halleluja, lof zij 't Lam!"
Uit het oude Vossenland.
OOSTERLAND.
Zo hebben we dan onze eerste contact
vergadering gehouden en wel op Dinsdag
6 Maart j.l.
De gehele gemeente was uitgenodigd.
Aanwezig waren 29 personen.
De praeses, br. C. J. Zoeter, opent deze
vergadering, laat zingen Ps. 98 vs. 1 en
2, leest Openbaring 1 en gaat voor in
gebed.
Hij heet de aanwezige broeders en zus
ters en jongens en meisjes hartelijk wel
kom en spreekt zijn blijdschap er over
uit, dat de gemeente in zo grote getale is
opgekomen. Moge deze avond medewer
ken, aldus de praeses, dat de onderlinge
band wordt versterkt en het een vrucht
bare avond mag zijn.
De scriba leest vervolgens de notulen
der vorige ledenvergadering, die onver
anderd wordt goedgekeurd.
Gezongen wordt Psalm 19 vs. 65 en 67.
Als boekhouder der kerk verkrijgt de
praeses het woord en brengt financiëel
verslag uit over 1955. Hieruit blijkt, dat
de totale inkomsten der kerk hebben be
dragen de som van 2841,98, de uitgaven
2777,26, alzo een batig saldo van ƒ64,72.
Ook de diaconie geeft een voordelig
saldo.
Afzonderlijk wordt mededeling gedaan
van de rampschade, van de mooie mede
werking hier van diverse instanties werd
ontvangen en voor de verblijdende afre
kening die nog verwacht mag worden.
Br. Laurense spreekt namens de verga
dering een woord van hartelijke dank voor
de arbeid, die de kerkeraad in zijn onder
scheiden werkzaamheden heeft verricht
en wenst de broeders Gods zegen toe op
hun verdere arbeid.
Na het zingen van Psalm 118 vs. 1 en
14 wordt pauze gegeven, waarin men een
kwartiertje gezellig met elkaar kan pra
ten, onder het genot van een kopje koffie
of thee.
Daarna brengt de scriba verslag uit
over 1955. Daaruit blijkt o.m., dat op 1
januari 1956 de gemeente bestond uit 26
doop- en 33 belijdende leden, totaal dus
59.
Over de arbeid in de gemeente wordt
medegedeeld, dat Ds Bremmer door ver
trek werd opgevolgd als consulent door
Dr Becker van Nieuwerkerk. Zijn Eerw.
verricht huis- en ziekenbezoek en catechi
satie en al deze arbeid vindt grote waar
dering.
Niemand werd in het afgelopen jaar
door de dood weggenomen.
De voorziening des Woords was zeer
bevredigend en dankbaar wordt gewaagd
van de offerzin der gemeente, die door
haar gaven wekelijks voorziening moge
lijk maakte.
Daarna wordt verkiezing gehouden we
gens aftreden van een ouderling en dia
ken. De zusters der gemeente mogen, ge
heel vrijwillig, aan deze verkiezing deel
nemen. Herkozen worden de brs. de Waal
en Zoeter, respectievelijk als ouderling en
diaken.
Vervolgens houdt br. K. Wieringa een
leerrijke inleiding naar aanleiding van het
boek „Brieven uit de hemel". Op vlotte,
prettige en duidelijke wijze wordt speciaal
op de brief van Efeze gewezen. Er volgt
een bespreking, waaraan enkele broeders
deelnemen en die door deze broeder uit
voerig worden beantwoord.
Na de tweede pauze, waarin wederom
consumptie wordt aangeboden, geeft br.
Rotte een uitvoerig overzicht over de ge
schiedenis der kerk vanaf 1847 en staat
voornamelijk stil bij de jarenlange en ze
genrijke arbeid van Ds P. Siemense, die
de kerk van Oosterland heeft gediend van
1858 tot 1897.
Met aandacht wordt vooral gevolgd de
moeilijkheden die er voor kwamen in de
loop der jaren, de droeve scheuring, die
op zo'n vreselijke wijze plaats vond en
waardoor het merendeel der gemeente
overging naar de Geref. Gemeente.
Aan het einde der vergadering dankt de
praeses allen voor hun opkomst, niet het
minst zij, die de kerk zo gezellig hadden
ingericht met tafels enbloemen,
waardoor een echt aardige sfeer werd ge
schapen, ook de jongens en meisjes die
voor afwisseling enige mooie liederen ten
gehore brachten onder leiding van zuster
CapelleBei je.
Wel mogen we zeggen, zei de praeses,
dat deze avond goed geslaagd mag heten
en dit ongetwijfeld navolging zal vinden.
Het zal bij deze keer niet blijven.
Hij dankt ook de sprekers voor hun ar
beid en wat zij de vergadering boden.
Tenslotte wordt nog gezongen ,,'k Wil
U, o God, mijn dank betalen" en „Ik weet
aan wie ik mij betrouwe", waarna br.
Rotte voorgaat in dankgebed en de prae
ses de vergadering sluit.
Namens de kerkeraad,
J. M. de Waal, scriba.
<v