De Liefde Betwijfeld
„Kleine Vossen"
lijke vatten allen. Het lijkt nu zo dood
eenvoudig als Jezus voortgaat: maar
waarom zijt gij dan gegaan Om een pro
feet te zien?.... Ja, dat was het! Dat
was de Doper! Jezus is bij dit zevende
volzinnetje waar hij wézen wil. Waar zijn
hoorders vroeger waren. En op hetzelfde
moment neemt Hij hen verder, hoger,
dieper met zich mee: ja, Ik zeg u, zelfs
méér dan 'n profeet
Welk *'n spanning!
Kan dat?
Méér dan 'n profeet?
Ja, want déze is het van wie geschre
ven staat: zie, Ik zend mijn bode voor
uw aangezicht uit, die uw weg voor U
heen bereiden zal.
En opeens gaat de eeuwenoude Schrift
van Maleachi open. Wijd open! Allen,
kinderen en groten kijken er midden in.
Johannes was dus de Elia van wie de
profeet gesproken had. En terwijl zij me
nen er nu alles van te weten, alles reeds
te hebben gezien, vervolgt de Heiland
„voorwaar, Ik zeg u, onder hen, die uit
vrouwen geboren zijn, is er niemand op
gestaan, groter dan. Johannes de Doper".
En met 'n overrompelende wending, die
'n weerhaak slaat in hun ziel„maar de
kleinste in het koninkrijk der hemelen is
groter dan hij", breekt Jezus onverwacht
af. Eensklaps speurden zij nieuwe, on
vermoede dieptende kleinste in het
Godsrijk groter dan Israëls grootste pro
feet? Hoe kan dat? En met die angel
in de ziel keren zij straks huiswaarts,
houdt Jezus hen op de terugweg, tot op
hun legerstee thuis, vast.
Dat heet preken!
Waar is hier thema en verdeling?
Waar is hier ook maar één enkel droog
redenerend woord?
Ofschoon het aanvankelijk de Doper
alléén scheen te raken, raakte het nog
meer hén, de hoorders
Toen hun blik scheen te stuiten op Jo
hannes, viel deze éénsklaps weg en zagen
zij zich zelf nietig klein tegenover het al
wijder Koninkrijk van God. De schilde
ring van de woestijnprofeet verkeerde
plots in de onuitgesproken, maar des te
ontrustender vraag: indien de voorloper
van Christus nog vlak vóór de poort ste
ken bleef, waar. sta ik zelf dan?.
Dat alles hadden die paar volzinnen
bewerkthen gedrongen tot nadenken, tot
verder zoeken bij het pas ontvangen ant
woord. Begerig gemaakt naar meer.
Verbaast het, dat zulk 'n prediker al
tijd nieuwe scharen rondom zich ziet?
Ik weet wat gij hier opperen wilt, die
nooit veel hoorders hebt en jaloers zijt
op wie „de scharen" heeft en die jaloers
heid misschien uit, door te smalen op de
oppervlakkigheid van andersmans preek
en hoorders.
Ongetwijfeld, de succesvolle college is
niet steeds de diepganger, niet altijd de
man van blijvende zegen.
Maar, zoudt gij, afgunstige, teleurge
stelde, zouden wij niet allen, gevierd of
miskend, niet beter doen eens goed nota
te nemen van wat Jezus deed; hoe Hij de
Schriften èn.de harten opende? En
aldus de „scharen" rondom zich vast
hield
Gij, die niets wilt dan „het Woord",
het Woord alléén en afgeeft op „franje",
wat zegt ge van zulke beeldspraak, van
zo grote duidelijkheid, van zo bij de eer
ste volzin aller aandacht spannend spre
ken en bij het eind allen voeren naar de
stilte van het zelfonderzoek tegenover het
geopend en toch nóg dieper blijkend, nóg
wijder Woord?
Die korte preek van Jezus, zegt ons hoe
ook wij het moeten trachtenhet verstand
van groot en klein wordt mét hun verbeel
dingskracht aan 't werk gezet, de nieuws-
(Maleachi 1: 25.)
Is Gods liefde ongrijpbaar? Ontken
nen, dat God Israël lief heeft, wil het volk
niet. Wie zou dat durven? Daar staat het
getuigenis der eeuwen tegenover. Sprak
de profeet Jeremia niet van een eeuwige
liefde? „De Here is mij verschenen van
verre. Ja, Ik heb u liefgehad, een eeuwige
liefde, daarom heb Ik u getrokken met
goedertierenheid" (31:3).
De Here heeft Zijn volk lief. Maar,
waaraan ontdekt het volk dit? Waar zijn
de tekenen van die eeuwige, onverander
lijke liefde?
„Waarmede hebt Gij ons liefgehad?"
Dat is de vraag, die het volk Israël
stelt in Maleachi's tijd. En, waartoe het
recht meende te hebben.
Sla eens even een blik op de toestand
van dit volk na de ballingschap. De pro
feten Haggai en Zephanja hadden het
aanbreken van de heilstijd aangekondigd
in afzienbare tijd. Als voorwaarde hadden
zij de herbouw van de tempel aangewezen.
De tempel werd in het jaar 515 voor
gierigheid geprikkeld en de „toepassing"
-grijpt in aller hartwie ben ik wie is Hij,
Jezus? Ben ik met Hem dat koninkrijk
der hemelen reeds ingegaan
Niet anders, is het om dit enkele
voorbeeld uit de talloze nog te geven
niet anders is het bij Christus' wonder
schone rede over het wispelturig volk
zelfWaarmede zal Ik dit geslacht ver
gelijken
Wéér terstond 'n vraagwaarmee Je
zus ieder tot Zich trekt reeds door het
allereerste woord
Vergelijk daarmee eens veler eerste
volzinnen.
Wat 'n getob soms om „op dreef" te
komen.
Wat 'n omhaal om te zeggen, wat ze
zeggen gaan, waarbij de hoorders weten
het eigenlijke komt straks pas; óf: we'
hebben alles al gehad. De rest wordt re
petitie. O, die „inleidingen" soms, waarbij
reeds alle pover kruit verschoten is. Of
nodeloos gewichtig doen: dat hebben jul
lie allemaal gedacht. Misnou zal ik van
daag voor 't eerst het jullie es zeggen. En
dan komt er soms 'n stuk steenkool in
plaats van 'n diamant uit de surprise.
De kunst van het ongekunsteld aan:
dacht-spannen moet geleerd! Ze moet
iedere keer zelf eerst zijn doorleefd. Het
is die van de eigen eerlijke verwondering
over, eigen geboeidheid door die bepaalde
tekst en tegelijk daaronderdoor het na
tuurlijk contact, onmiddellijk, met de op
de studeerkamer, maar vooral op de kan
sel geen ogenblik uit het oog verloren
hoorders.
Jezus had altijd het oog op de scharen
die Hij nooit heeft veracht, gevreesd of
gevleidals Hij sprak. Zelfs als Paulus
brieven schrijft ik wees er reeds op
spréékt hijzijn lezers toeOok hij
zag ze! Vond ze en hield ze vast tot 't
eind, net als Jezus.
„Het is gelijk aan kinderen, die op de
markten zitten en de anderen toeroepen
wij hebben voor u op de fluit gespeeld en
gij hebt niet gedanst; wij hebben klaag
liederen gezongen en gij hebt geen mis
baar gemaakt."
Dat is niet uit boeken.
Maar onmiddellijk uit het zelf-waar-
genomen leven
Als Jezus wandelt, heeft Elij zijn ogen
en zijn hart wijd open, precies als Paulus
in de straten van Athene ziet wat geen
ander ziet: zij tasten naar de onbekende
God.
Ook de wandeling werkt mee.
Ook op de wandeling wérkt de spreker,
de dichter, de schrijver, de schilder, ook
de echte preker.
Hij zet zich niet pas aan 't eind van
de week zenuwachtig neer om 'n tekst te
zoeken en 'n preek te maken. Ze wordt
geborenomdat zijn altijd ontvankelijke
geest bevrucht wordt en nu heel de week
van voorbereiding daarvan zwanger gaat.
Kan het eenvoudiger: die beurtelings
springende en klagende kinderen, die elk
ogenblik veranderend, de hele markt naar
hun pijpen willen laten dansen of wenen
Kan het dieper? Want Johannes is
gekomen, niet etend en niet drinkend, en
zij zeggen: hij heeft 'n boze geest. De
Zoon des mensen is gekomen, wél etend
en drinkend, en zij zeggenzie, 'n vraat
zuchtig mens en 'n wijndrinker, 'n vriend
van tollenaars en zondaars.
Kan het duidelijker?
Kan het meer recht op de man af
Meer draadrecht tegen zijn Farizees ge
hoor in
Meer de kinderen des verbonds opwek
kend tot bekering?
En opnieuw eindigt Jezus zijn simpel
woord met 'n nieuwe verten openend slot
En de wijsheid is gerechtvaardigd op
grond van haar werken. D. J. C.
Christus hersteld, maar de vervulling van
de rijke beloften bleef uit. De uitwendige
toestand van het volk ontwikkelt zich on
gunstig. De Perzische regering liet regel
matig terugkeer toe, maar bekommerde
zich weinig over de inburgering van deze
teruggekeerde ballingen in hun land.
Meestal liet zij het over aan plaatselijke
instanties, hier de Samaritaanse stadhou
der, die natuurlijk met tegenzin de in hun
ogen als indringers beschouwde Joden
weer zagen terugkeren in hun eigen land.
Zo kwam het tot allerlei wrijvingen op
maatschappelijk en politiek gebied, waar
bij de teruggekeerden aan het kortste eind
trokken. Sommigen wisten de kring naar
de nering te zetten en knoopten betrekkin
gen aan met de toen in het land machtige
partij. Vermoedelijk door huwelijk met
Samaritaanse vrouwen, waarbij dikwijls
de eigen vrouw verstoten werd (Maleachi
2: 1(J16). Anderen hielden daarentegen
vast aan voorvaderlijke zeden en bovenal
de godsdienst, maar werden daarin weinig
gesteund door hen, die bovenal een rich
tinggevende onderwijzing van zich moes
ten geven, n.l. de priesters. „Gij hebt dóór
het onderricht in de wet velen doen strui
kelen gij hebt het verbond met Levi ver
dorven, zegt de Here der heerscharen"
(Maleachi 2:8). Inwendig werd de in
zich zelf reeds arme bevolking getroffen
door allerlei ontmoedigende tegenslagen,
waarvan misgewas en insectenplagen wel
het diep ingrijpendste waren. En wat mis
schien nog het moeilijkste was, de nu in
gezeten bevolking maakte het hen niet al
leen moeilijk, maar Israël zag zijn bestaan
ook nog van buiten bedreigd, en wel van
de aloude vijanden, de Edomieten.
Daar moet nog wel iets bijzonders van
verteld worden. Het zou belangrijk zijn
om uit het O.T. de gehele geschiedenis
van dit volk te reconstrueren. Plet broe
dervolk. Want zo wordt het in het O.T.
met name genoemd. Hoewel bijv. Moab
en Amnion ook in zekere zin met Israël
verwant was, krijgt Edom toch alleen de
naam van broedervolk. Dat was het ook
wel in bijzondere mate. Beider stamvaders
waren broeders. De tweeling van Izaak
en Rebekka. Maar eeuwig vijandig. Deze
vijandschap is door het gehele O.T. te
vervolgen en waar wij deze geschiede
nis hier niet kunnen nagaan schijnt
zijn hoogtepunt wel gevonden te hebben
bij de verwoesting van Jerusalem door
koning Nebudcadnezar van Babel. Toen
hebben de Edomieten al een heel unfaire
rol gespeeld. We lezen daarvan in de psal
men en de profeten. Een buitengewoon
leedvermaak aan de dag te hebben gelegd,
de vijanden van Israël ondersteund te
hebben, we weten niet precies, wat het
geweest is, maar je kunt je voorstellen,
dat je na die tijd in Israël de naam Edo-
miet maar liever niet noemen moest.
En nu, uitgerekend kregen zij weer last
met Edom, toen de Israëlieten na de bal
lingschap in hun land waren teruggekeerd.
Daar konden de Edomieten zelf niet véél
aan doen. Er hadden in die tijd nogal wat
volksverschuivingen plaats en uit het Zui
den drongen de Nabataëers, een soort
Arabieren op. Toen Israël terugkeerde
vonden zij niet alleen de Samaritanen in
hun land, maar het Zuiden van Judaea
was in beslag genomen door de Edomie
ten, die op hun beurt opgeschoven waren
door de bovengenoemde Nabataëers. Zo
hadden ze zich in die landstreek genes
teld, dat deze op de duur zelfs een naam
aan de nieuwe bewoners ontleende, Idu-
maea. Ge hoort er de naam Edom in.
Het was aan alle kant ellende! Geen
wonder dat in zulk een situatie een dode
lijke moedeloosheid het volk beving. Zo
heel anders alles dan verwacht mocht wor
den. Geen heerlijk uitzicht, eigenlijk mis
schien wel de verwachting, dat de terug
keer van Israël in het land der vaderen
op een totale mislukking zou uitlopen.
Bedreigd aan alle kant, inwendig aange
grepen door twijfel en bewust van gees
telijk en zedelijke achteruitgang. Dat
moest immers mis lopen. Dat kon nooit
goed gaan.
Ja, dan mocht de profeet verzekeren:
„Ik heb u lief, zegt de Here der heerscha
ren", maar de reactie daarop valt te be
grijpen. Niet een totale ontkenning, geen
brutale spot of een cynisch lachen, maar
een vertwijfeld vragen: „Als dat zo is,
waaraan merken wij dat dan Waarmede
hebt Gij ons lief?"
Wat is dat begrijpelijk. Het volk, waar
toe Maleachi zich wendde, heeft zelf die
vraag gesteld of, zoals wij een vorig maal
stelden, de profeet komt hen voor en
brengt onder woorden, wat er, zoals hij
zelf ook weet, in het hart van het volk
leeft. De Here zegt dit, en gij zegt dat!
Daarmee is het aanrakingspunt gegeven,
het contact gelegd. Dat is op zich zelf al
zo héél belangrijk. Ook een profeet kan
wel woorden spreken, die, hoe ook van
God komend, zijn hoorders niet raken.
Hun het idee geven, dat de tot hen ge
richte woorden niet in rekening brengen
de situatie, waarin zij leven, de omstan
digheden, waaronder zij verkeren, de ge
moedsgesteldheid, die hen beheerst. Soms
kan het nodig zijn om inderdaad dit alles
niet in rekening te brengen. Elia op Ho-
reb stelt het volk Israël alléén maar voor
de vraag: „Hoe lang hinkt gij op twee
gedachten. Is Jahweh God, volg Hem na,
is het Baal, dien dan hem
Maar het kan ook geheel anders zijn.
In bepaalde omstandigheden doet de di
recte veroordeling, doet de directe toezeg
ging of belofte het niet. Dan wil God la
ten gevoelen, dat Hij wel terdege rekening
houdt met de gezindheid, de mentaliteit
van het volk, waartoe Zijn profeten ge
zonden worden. Dan mag uit het Gods
Woord blijken, dat de Here acht op hen
geeft, zich a.h.w. de moeite getroost om
hun moeilijkheden te begrijpen, in te ko
men in hun geestelijke situatie en daar
aan te knopen. Zo is het hier. Israël hoeft
niet te zwijgen op die heilige en plechtige
verzekering van Gods liefde. Het volk
mag zelf of bij monde van de profeet een
tegenwerping maken, een vraag stellen,
het woord Gods in twijfel trekken. Zo
buigt God zich ter neer. Alsof een moe
der tegen haar kind zegt„Zeg nu maar,
wat je te zeggen hebt. Praat het maar uit.
Laat mij maar eens horen, waar je het
moeilijk mee hebt!"
Ik wil er nogmaals op wijzen, hpe dicht
niet alleen God door Maleachi het volk
Israël benadert, maar ook hoe dicht door
deze wijze van doen dit Woord nog altijd
het moedeloze, vertwijfelde, in vragen
verstrikte mensenhart nabij komt.
En eigenaardig, juist in dit centrale
punt. Israël betwijfelt 'niet een onderdeel
tje van Gods leiding, een bijkomende
zaak, die het niet begrijpt, een gedeelte
van Gods plan, maar het meest fundamen
tele. Zijn liefde. Een zaak, die toch boven
alles moest vast liggen. Gegarandeerd zijn.
Eer aan alles twijfelen dan juist aan die
eeuwige, onveranderlijke goddelijke lief
de. Eer over al anders het vertrouwen van
aftrekken dan juist van die zekere toege
negenheid van God tot Zijn volk. Hoe
ver is het dan niet gekomen als het enige
antwoord op de heilige verzekering van
die liefde slechts kan zijn de twijfelvraag
„Waarin dan? Hoe is dat dan uitgeko
men". Ik denk aan een man en vrouw,
die om welke reden dan ook op een ogen
blik elkander niet begrijpen. Er is ver
wijdering, vervreemding. Ondanks jaren
van samen verbondenheid in het huwe
lijk, ondanks het steeds gedeeld hebben
van veel vreugde en smart. Dan op een
ogenblik zegt één der partijen: „Maar ik
heb je toch altijd lief gehad" of „Ik heb
je toch lief?" De ander antwoordt: „En
waarin bestaat dan die liefde van je?"
Dan voelt elke toeschouwer het wel, hpe
ver het gekomen is, hoe diep de twijfel
heeft ingevreten, hóé moeilijk het zal zijn
om met woorden of daden toch te over
tuigen, die twijfel weg te nemen, alle ber
gen van misverstand te slechten en alle
kloven van niet begrijpen te vullen! „Ik
heb U liefgehadzegt God tot Israël.
„Maar, waarin hebt gij ons dan liefge
had?" antwoordt Israël. Wat zal daarop
nu het antwoord kunnen zijn
W. J. MEISTER.
Door het rustig, kalm, stelselmatig ver
loop van het kerkelijk leven, sluipt allicht
de vos der onbedachtzaamheid binnen zijn
muren.
Dat is immers ook in 't huiselijke- en
gezinsleven zo als alles gezond is. We
schuiven aan tafel, omdat 't nu eenmaal
12 uur iswe werken de lekkerste en kost
baarste voedingsmiddelen naar binnen en
weten achteraf soms niet eens, wat er op
tafel stond alleen als de zaak aange
brand was, herinneren we ons dat wel
14-daag lang; we leggen ons 's avonds
rustig neer en slapen een gat in de dag,
als die vervelende wekker maar niet af
liep; we doen onze dagelijkse bezigheden
met een routine, als de oude hangklok
nee, dat is geen goede vergelijking, want
die herinnert aan het statige, bedachtzame
leven onzer voorouders. O, ja, ik vergat
er bij te zeggen, dat bij de maaltijden
stereotiep gebeden en gelezen wordt, ten
minste, als de tijd zulks toelaat.
Onbedachtzaam glijdt, nu, vliegt het le
ven van de onrustige stadsmens henen.
En -waar is de dorpsmens gebleven?
We zijn hedendaags allemaal stadsdomi-
né's geworden, of we dreigen 't althans
te worden, als je tenminste fabrieksleven
en stadsleven over één kam scheert, 'k Ge
loof, dat er voorheen meer na-denken,
meer over-denken, meer be-denken was
onder 't kerkpubliek. Zeker, zeker, de jon
ge mensen weten veel meer, althans, ze
hebben veel meer geleerd; maar of ze nu
bepaald meer „weten", dat wil zeggen
parate kennis hebben is zeer de vraag.
Over heel veel weten ze een hap en een
snap en ze kunnen meedoen met hersen
gymnastiek, maar als je even doorpraat
is 't met die kennis net als met bom-ijs,
't zakt opeens in elkaar.
Bezonkenheid, bedachtzaamheid wordt
ons vreemd, 't Is alles even luchtig en
vluchtig. Op de catechisatie is 't al gauw
te zwaar, de Catechismus ligt als een steen
in veler kerkelijk denken; de preek moet
een licht getimmerte zijn, want al spoedig
raakt men van de aan-dacht. 'k Weet wer
kelijk niet, hoe de preken er over 10 jaar
moeten uitzien. Weinigen overwegen, dat
een preek-beluisteren geestelijk zwaar-
werken is, om althans als een beladen bij
weer uit of liever naar de korf te vliegen.
Onbedachtzaam gaan we dikwijls ter
kerk. Hoevelen zullen er zijn, die voor de
dominé en voor de kerkgangers gebeden
hebben? Hoevelen zullen er zijn, die we
ten, waarvoor de derde collecte is? Het
is een klein kunstje om te voren te zeg
gen, hoeveel een derde collecte opbrengen
zal. 'k Hoor Moeder 's Zondagsmorgens
al roepen aan de trap „Piet, je moet
naar kerrrekde centen liggen in de ven
sterbank" drie stuivers elke Zondag,
wel te verstaan 'k Zou wel eens een
onderzoek willen instellen, in hoeveel ge
zinnen overwogen wordt, wat we zullen