Nieuwe problemen
„Kleine Vossen"
Zending
wezen. Niet, omdat ik mij zó eenzaam
gevoelde als de Spiegeldominee. Maar
omdat ik hierin, in dat „mondje toe" één
onzer Protestantse kwalen zag, die door
het altijd wat oppervlakkiger huisbezoek
worden gecamoufleerd.
Wij Protestanten van allerlei gading
lijden veelal aan gebrek aan vertrouwen,
niet tegenover de kwakzalver, de nooit
eerder ontmpete chirurg die zijn mes zet
in ons lijf, tegenover de anonyme raad
gever in 'n willekeurig blad, doch wél
tegenover de van God ons toegezuezen
ambtsdrager. Ten diepste lijden wij aan
gebrek aan vertrouwen in de Here Zelf
„En Hij heeft zowel apostelen als
herders en leraars gegeven, om de heili
gen toe te rusten tot dienstbetoon, tot op
bouw van het lichaam van Qiristus
En omdat wij daaraan zelf niet meer ge
loven onder al onze conferenties en dis
cussies, daarom bereiken we ook niet „al
len de eenheid des geloofs".
Want ten spijt van al onze psychologi
sche en streekkundige studiën negeren
wij steeds meer de eenvoud van Gods
raad: „Gehoorzaamt uw voorgangers en
onderwerpt u aan hen, want zij zijn het,
die waken over uzv zielen, daar zij reken
schap zullen moeten afleggen. Laten zij
het met vreugde kunnen doen en niet al
zuchtende, want dat zou u geen nut doen"
En dan verbaast het ons nog dat bij
alle geharrewar en gebrek aan openheid
de gemeenten schade lijden en één der
nog het meest vertrouwden, zolang hij
zich in zijn anonymiteit verbergt, luidkeels
zucht!!
Geen verplichte biecht bij 'n soort al
machtig tovenaar, zoals Rome eist. Wél
'n vrijwillig, maar op tijd gaan van het
schaap in groter of kleiner moeilijkheid
naar de van God gewezen herder en niet
hoogmoedig zitten wachten in eigen kas
teel, totdat de dominee of ouderling eens
langs komt en dan nóg veelal kiekeboe
spelen.
De redenen voor onze geslotenheid zijn
vele.
Wij raken nooit uitgestudeerd in de
Bijbel. Op het alleronverwachtste sta je
voor problemen en vragen. Soms wordt
het je moeilijk gemaakt door iets, waar
je op zichzelf toch zo blij mee bent.
Daar heb je de nieuwe bijbelvertaling.
Wat kunnen we er niet blij mee zijn!
Vele teksten, die in eens een nieuw licht
werpen, dikwijls door een eenvoudige ver
betering in de vertaling.
Ik wil het er vandaag niet over hebben,
dat er ook teksten zijn in" de nieuwe ver
taling, die niet zo als verbetering kunnen
worden aangenomen. Soms vraag je je
zelf wel eens af, wat de vertalers bezield
heeft om bepaalde woorden, die nog altijd
duidelijk en héél gangbaar zijn in het ge
wone spraakgebruik te vervangen door
weinig bekende en vreemd aandoende
woorden. Dat is weer een vraagstuk apart.
Nu stel ik iets geheel anders aan de orde,
waarvan ik zelf op het eerste gezicht de
oplossing zo maar niet zie.
Ieder die iets weet van de vertaling
vanuit het Hebreeuws van het O.T. is op
de hoogte van de moeilijkheid, die de tij
den van de werkwoorden opleveren. Een
zelfde werkwoordsvorm kan als verleden
tijd worden vertaald, bijv.hij kwam,
maar ook: hij zal komen.
In de tegenwoordige tijd is het al pre
cies hetzelfde gesteld. Daar kan je kiezen
tussen: ik heb lief en ik heb liefgehad.
Daar zijn natuurlijk allerlei spraakkunsti
ge regels voor, maar daar is geen absolute
maatstaf voor te geven.
Soms geeft dat weinig moeite.
Maar vooral in de profetische boeken
is dat geheel anders. Daar hangt het vaak
af van de kijk, die een vertaler op de
profetie heeft, waardoor hij zich laat lei
den tussen de verschillende mogelijkhe
den.
Daar wil ik vandaag eens een voorbeeld
van geven en wijzen op de merkwaardige
consequenties, die het een en ander met
zich mee brengt.
De laatste dagen hield ik mij voor een
bepaald doel bezig met het boek Maleachi,
de laatste onder Israëls profeten. Een
merkwaardig boek toch al, dat best eens
wat meer onder de aandacht geplaatst kan
worden.
In het begin worden onheilige offeraars
door de profeet vermaand, bestraft en hen
't oordeel aangezegd (Maleachi 1614).
Het geschiedt op de aan deze profeet
eigenaardige manier.
Er wordt een tweegesprek gevoerd.
Woord en wederwoord wisselen. Aan
klacht en verdediging worden tegenover
elkaar gesteld.
Scherp stelt de profeet dat de Here
geen welgevallen heeft in de offers van
het volk (vs 10). En dan komt een merk
waardig woord. Ik geef het eerst in de
De aard allereerst van 't Hollands
beestje.
We zijn nu eenmaal niet zo open als
de Zuidelijke Europeaan.
Maar fataler is en daarop wees ik
reeds meermalen onze verkeerde op
voeding in de richting van geslotenheid.
Het Protestantisme ieert de mensen veel
te veel voorwerpelijk heel „schriftuurlijk"
over hèt geloof spreken, doch niet van
uit htm geloof ófongeloofof
twijfel. De geestelijke dokter moet maar
raden enals hij mis raadt, helpt hij
niet. Wat 'n wonder!
Uit reactie tegen Rome's dwang zijn
wij recalcitrant, vervallen in 's soms stijf
hoofdig, in elk geval, onbijbels, schadelijk-
zwijgen.
Vandaar dat wie 't dan niet weer hou
den kan, zich liever richt tot de onbeken
de Spiegeldominee, dan tot zijn van God
Zelf hen gegeven herdertot de onbe
kende. wijze man, die zelf klagen moet,
hoe eenzaam zijn eigen schapen hem la
ten, die hem wél kennen!
Verbetering hoogmoedig zal eerst
komen, wanneer de kinderen reeds van
jongsaf ook bij de Hervormden catechi
seren en door het voorbeeld van alle
ouders met hun eigen predikant vertrou
welijk leren omgaan. Men merkt het aan
de kinderen, hoe men thuis over ambt en
predikant spreekt.
Dat is niet allereerst het belang van de
predikant, doch het belang van de ge
meente.
Zelf de medicijnmeester opzoeken als
er nood is en hem vollédig, open inlich
ten, in de wetenschap dat hij véél zeker
der dan de zelfgekozen arts, van de Here
ons tot hulp is toebeschikt.
Tienmaal, honderdmaal efficiënter dan
het schoonste rhythmisch zingen, dan de
meest gewenste uitbreiding der gezangen
of wat andere, goedkope, lapmiddelen ook.
Maar dit zélf gaan, dit open zijn, kost-
ons te veel.
De hoge, maar afdoende prijs is: het
opgeven van ons zelfD. J. C.
oude vertaling: „Maar van den opgang
der zon tot haren ondergang zal mijn
naam groot zijn onder de heidenen, en
aan alle plaats zal mijn naam reukwerk-
toegebracht worden en 'n rein spijsoffer;
want mijn naam zal groot zijn onder de
heidenen, zegt de Here der heirscharen."
Zoals het hier staat in de oude vertaling-
levert het niets geen moeite op. Wat ik
nu maar zal noemen de traditionele, gang
bare bijbelverklaring leest hier een profe
tie, geheel in de lijn van de bijbel over
de toekomstige afschaffing van alle tem
pel- en offerdienst. Daar wijst God op.
Ook het noemen van reukwerk en rein
spijsoffer baart geen zorg. Dat kan im
mers geestelijk opgevat worden. „Versta",
zo zegt de Kanttekening, „den innerlijken
en waren godsdienst en de geestelijke of
feranden, die door de ceremoniën van
het Oude Testment, welke hier genoemd
staan, afgebeeld werden".
God is, zo wil de profeet zeggen niet
afhankelijk van Israëls godsdienst.
„Maar waarlijk, laat hen niet meenen, dat
God van hunnen dienst afhankelijk zou
zijn.-Dat zal de toekomst leeren! Eens
zal zijn hier zoo ontwijde naam in den
vreemde eer ontvangen, en de hulde, wel
ke de heiden Hem brengt, zal deze pries
ters beschamen." (J. van Andel. De klei
ne profeten.)
Maar nu de nieuWe vertaling. Daar
luidt deze tekst aldus„Want van waai
de zon opkomt tot waar zij ondergaat, lis
mijn naam groot onder de volken, aller-
wege wordt mijn naam reukwerk gebracht
en een rein spijsoffer, want groot is mijn
naam onder de volken, zegt de Here der
heerscharen".
De zin is letterlijk geheel gelijk geble
ven. Ook de bedoeling. Ook hier lees je
een tegenstelling. Laat Israël niet menen
alleen te staan, God is een Here van alle
volken. Maar nu het grote verschilZiet
de profeet volgens de oude vertaling dit
in het toekomstige verschiet, in de nieuwe
vertaling is die toestand al aanwezig. Wat
er veranderd is zijn de werkwoordstijden.
O.a. „aan alle plaats zal mijn naam reuk
werk worden toegebracht" (St. Vert.) en
„allerwege wordt mijn naam reukwerk ge
bracht".
Nu zit je met zo'n nieuwe vertaling Vol
op in allerlei moeilijkheden. Heeft de pro
feet het over de toekomst, ja, dan kan je
op de gebruikelijke manier vergeestelijken.
Dan is dit profetisch woord met Christus'
komst vervuld en op de Pinksterdag en
daarna gerealiseerd. Maar, als de profeet
het over de tijd heeft, waarin hij leeft en
dat lees je toch nadrukkelijk in de nieu
we vertaling, dan heeft hij het letterlijk
over het toebrengen van offers, echte of
fers allerwege, onder de volken, van Oos
ten naar Westen. Hoe zit dat dan?
Wie brachten die offers? Joden in de
diaspora Want in die tijd leven we. Een
klein deel der Joden keerde slechts uit
Babel terug, verder waren ze over de hele
wereld verspreid.
Sommige bijbelverklaarders zien hierin
een bevestiging van het feit, dat in de tijd
der diaspora ook tempels buiten het Jood
se land, buiten de tempel van Jeruzalem
bestonden. We weten tenminste van een
Jahweh-tempel in Egypte, in Elephantine.
Maar voor mij is dat nog niet zo zeker
Ik neem eerder aan, dat de profeet het
hier niet heeft over Joden verspreid on
der de volken, die zich in het brengen van
offers veel stipter gedroegen dan het volk
en de priesters in Jeruzalem, maar hier
openbaart zich een geheel andere gedach
te, toch n.l. dat universalisme, dat de oude
vertaling betuigt. We kunnen niet anders
dan aan de tegenstelling denken tussen
Joden, die in den dienst des Heren Zijn
naam ontheiligen en daarom verworpen
worden en anderen, de volken, de heide
nen, die terwijl in Israël zo laks de tem
peldienst bedreven wordt, des Pieren
naam groot maken en Plem rein reukwerk
en rein spijsoffer toebrengen.
Moeten wij dan denken aan de Gods
verering van heidenen, die ook toen al tot
het Jodendom overkwamen, de z.g. pro
selieten, de Godvrezende heidenen, zoals
ze in het N.T. genoemd worden Maar
brachten die de Iiere offers? En waren
zij in Maleachi's tijd er al in- zo groot
aantal, dat er op deze wijze over gespro
ken kon worden? Geen Joden in het bui
tenland dus, die in tempels buiten Jeruza
lem de Here dienden. Geen uit de heide
nen tot het Jodendom getrokken proselie
ten. Blijft er op deze manier niets anders
over dan de .verklaring van de moderne
bijbelcommentatoren, die er geen bezwaar
in zien de profeet Maleachi zulk een uni
versalistische kijk toe te schrijven, dat ze
Er stierf ergens een oud mannetje. In
derdaad een klein, kneuterig kereltje. Een
kromgewerkt, stijf, scheefgegroeid boer
tje.
Er zullen geen artikelen over hem ge
schreven worden; laat staan een stand
beeld voor hem worden opgericht.
En toch, wellicht heeft deze broeder
meer verdienste op zijn naam staan, dan
menig gedoctoreerde of geridderde
Een versleten mens, met een versleten
jasje; in een versleten huis; bij een ver
sleten kachel, op een versleten rieten
stoel, gezellig koutend met zijn eveneens
versleten vrouw alle dagen levend vro
lijk en vreugdig. Heel zijn hebben en hou
den zou op een boedeldag geen ƒ200,
opbrengen, afgezien misschien van een
paar oudheden. Een antiek mannetje, dat
op vele vragen „nee" zou hebben gezegd,
op welke vragen bijna ieder hedendaags
„ja" zou kunnen zeggen; en op andere
vragen, waarop menig kerkmens „nee"
zou moeten zeggen, met „ja" zou hebben
kunnen antwoorden.
Hebt U een radio? „nee"; hebt U
een haard „nee", we hebben een fijne
potkachel; hebt U een electrische lamp?
„nee" we hebben zo'n merakelst beste
petroleumlamphebt U een paar cos-
tuums? „nee" ik loop jaar en dag in
't zelfde pakje en m'n Zondagse kleren
kocht ik, toen ik trouwdetussen twee
haakjes, z'n vrouw had, toen hij iets
zwaarder was geworden het knoopsgat
door een touwtje weer met de knoop in
verbinding gebracht. „Hebt U een
wasmachine? „nee" foei toch, wat een
fratsen; hebt U een crapaud? wat is
dat voor een dink, we hebben een lekker-
zittende rieten stoel. Gebruikt U was
handjes, hebt U een stofzuiger? „nee"
't gaat best zonder.
En zo zou ik voort kunnen gaan en 't
„nee, nee" telkens kunnen laten horen.
Daar komt een meisje aan de deur met
een prikkaart voor „Loesje"wilt U eens
prikken? „jawel", die arme stakkers,
daar komt een colporteur voor „Barti-
meüs"zou U niet wat over hebben voor
de blinde kinderen? „ja zeker", die
schapenDaar komt een lid van Commis
sie van Beheer en zegtzou U mee willen
helpen om voor de dominee een bromfiets
te kopen? „ja wis en natuurlijk", dan
wordt domenee niet zo moe; daar komt
een man van de Zending en zegt, zou U
niet maandelijks wat voor een verhoging
van de omslag over hebben „ja, wat
anders, vrouw, geef maar een dubbeltje
meer". Bent U begunstiger van het Bij
belgenootschap, van 't Idenburgfonds, van
Effatha, van „Draagt elkanders lasten"?
ja, wat dacht U wel?
En nu op huisbezoek. Broeder, gaat U
nog al met zegen op onder de prediking
„ja, kostelijk, vooral die Catechismus,
't jonge, wat mooi! En dan die psalmen,
man, man, wat fijn!" En op een oud,
roestig karretje scharrelde hij tweemaal
naar de kerk en zat glunderend te luiste
ren en zong met versleten stem alles wat
opgegeven werd en 't was alles „merakelst
hem toedichten, dat hij de verering van
de hemelgod uit de Perzische godsdienst,
die in die tijd veel invloed had, aanzag
als dienst van God, ^odat puur heiden
dom als zuivere godsverering aangeno
men wordt. Wat hen zelf dan weer tot
verbazing brengt en doet concluderen, dat
zulk een koen universalisme moeilijk van
een profeet verwacht kan worden, die het
sterk nationale gestempelde oordeel over
Edom uitsprak (hoofdst. 1:25), zodat
dit woord wel niet aan hem zal moeten
worden toegekend, maar voor een latere
toevoeging van andere hand moet worden
gehouden
Zo zien we, dat de nieuwe bijbelverta
ling ons voor onverwachte moeilijkheden
en problemen stelt. Ik uit dat niet als een
beschuldiging. Ik ben er in mijn hart
eigenlijk blij om, want nu komen inder
daad allerlei problemen, waarvoor de pro
fetische boeken ons stellen duidelijk in het
licht, die door een vroegere vertaling glad
gestreken werden of in een bepaalde rich
ting werden getrokken. Het is niet zo een
voudig als het lijkt, wanneer we de Sta
tenvertaling voor ons hebben, die, zoals
we zagen, in een .wat sterke vooringeno
menheid voor Messiaanse vervulling, de
toekomstige tijden koos in haar vertaling,
waar nu de nieuwe vertaling de tegen
woordige kiest. Wie gelijk heeft, zal uit
gemaakt moeten worden. Maar ik kan de
stelling aan het begin handhaven we ra
ken nooit in onze bijbel uitgestudeerd. En
het zou héél goed zijn, als we eens wat
meer interesse voor zulk onderzoek had
den en ons meer met deze dingen -bezig
hielden.
W. J. MEISTER.
mooi". Ja, waarlijk, dit „nee" en „ja"
mannetje was een grote in Israël en ik
treur over hem als over een dierbare
vriend en broeder, die ik liefhad en op
wie ik jaloers ben, gelovende, dat hij nu
het versleten jasje ruilde voor het fijne
lijnwaad der volmaakt rechtvaardigen,
wandelend in 't licht van Hem, Die hij
op aarde heeft nagewandeld, Hem, Die
geen plaats had, waar Hij 't hoofd kon
nederleggen.
En de schadelijke vossen, die heden
daags 't erf der kerk omwroeten, hadden
op zijn levenshof geen kans.
Zalig zijn de armen van Geest, want
hunner is 't Koninkrijk der hemelen!
Uit het oude-Vossenland.
ZIEKENHUIS EN DOKTER
Het is zowat een jaar geleden, dat ik
U iets schreef over Blora's Zendingszie
kenhuis.
Hoe staat het er nu mee?
Wel, het staat nog steeds onder beheer
van de regering.
En verder, de toestand is er nog even
deplorabel als toen.
Dat is kort gezegd nog de koude en
harde werkelijkheid van dit moment.
Nóg
Want, er is een verandering op til. Het
begint te glorenHebt U zin om
even met mij de omgeving te verkennen,
en dan een blik in de verte te werpen
Eind 1954 werd er een steen geworpen
in het al jaren lang stilstaande water van
de kwestie der vroegere zendingszieken
huizen Een rondschrijven van de Minis
ter van Gezondheid, waarin de eigenaren
der particuliere ziekenhuizen, die nu nog
(sinds de oorlog) beheerd worden door
de regering, werden uitgenodigd, hem mee
te delén, of zij al dan niet van plan wa
ren hun eigendom terug te vragen.
Dit was voor de Jajasan Rumah Sakit
Kristen (oftewel: Stichting Chr. Zieken
huizen), de opvolgster van de Zending in
de leiding der medische dienst, het sein
voor het begin van de strijd.
Nu, het is een langdurig en vermoeiend
gevecht geworden, dat pas de vorige
maand met een eerste, zwaar bevochten
overwinning is beëindigdde teruggave
van het ziekenhuis „Surakarta" (of „Djè-
brès) in Solo. U kunt daarover meer le
zen in het Zendingsblad van Januari.
Al even eerder was het hulpziekenhuis
je van Parakan weer in onze handen over
gegaan. Doch dat was, vergeleken met de
zware slag om Djèbrès, slechts een scher
mutseling om een kleine, zij het niet on
belangrijke buitenpost. Ook daarover ver
telt U genoemd nummer van het Zen
dingsblad.
En welke plaats is thans aan de beurt
Blora
Er zijn duidelijk tekenen, die in deze
richting wijzen.
De algemene situatie in Blora ligt na
melijk bepaald gunstig. Dat bleek duide
lijk uit het verzoek, dat de autoriteiten
aan de Jajasan deden om een dokter, die
als regeringsarts hier zou kunnen werken.
Daarop is de Jajasan gaan zoeken, praten