We lijdensweken
yjxelaria
PREEK EN TOEPASSING
e l f d jaargang xo. 35 Weekblad van de Gereformeerde Kerken in Zeeland VRIJDAG 24 FEBRUARI 1956
MEDITATIE
ZEEUWSE KERKBODE
Berichten en opgaven Predikbeur- Hoofdredacteur: Dr C. Stam, Westwal 2, Goes, Telefoon 2563. Abonnementsprijs: ƒ3,— per half-
ten tot Dinsdagsmorgens te zenden Redacteuren: Ds D. J. Couvée, Ds A. Koning, Ds Y. J. Tiemersma, Drs A. Verschoor. (bij vooruitbetaling).
aan de drukkers Littooij Olthoff, Afzonderlijke nummers 12 cent.
Spanjaardstraat 47, Middelburg. Drukkers: Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280 Advertentiën 10 cent per mm.
En toen Johannes Jezus zag gaanzeide hij: zie, het
Lam Gods! En de twee discipelen hoorden hem dat
zeggen en volgden Jezus. Joh. 1:86, 87.
Lijdenspreken markeren voor ons de lijdensweken.
Dat ben je nu eenmaal zo gewend. We verwachten het niet anders
De dominees zullen weer ervaren, dat juist lijdenspreken niet anders
dan met smart voortgebracht worden.
En u hoort het aan.
Johannes, dominee op artikel 8 en nogal excentriek trekt nogal
wat volk.
Hij kan 't zeggen, wat je noemt.
Beeldrijk en boeiend, recht op de soldaat en de farizeër af.
Johannes is vandaag op een critiek moment in zijn preekarbeid ge
komen.
Zijn preken zullen in vervulling gaan.
En daar zijn veel predikers niet altijd op bedacht.
Johannes heeft zijn herauten-taak vervuld: de Koning komt.
En vandaagnu ziet hij Jezus voor zich.
Waar blijven de preken als ze in vervulling gaan
De preken van Johannes schrompelen ineen. De volzinnen vluchten
weg in de schaarse struiken rondom. Alle overbodige bladvulling dóét
't ineens niet meer.
Er blijft maar één zin, één kreet over: zie, het Lam Gods!
Johannes, deze laatste Oud-testamenticus, vat daarmee het hele Oude
Testament samen en zo zijn profeten zelfs ook het Nieuwe.
God geeft het Paaslam, dat geslacht wordt om al onze zonden te be
dekken met Zijn bloed.
Wie zou dan niet stamelen
Wie kan dan nog preken?
Ja, ze kunnen het nog de begenadigden.
Er bestaan, ook vandaag nog preken als een uitgestoken wijs
vinger.
Maar weet u, dominee, Johannes vraagt geen aandacht voor zichzelf,
hij wijst alleen maar. Daar, het Lam.
Dat uw zonden wegdraagt.
Dat u redt.
Dat u bevrijdt van de kwellingen van uw leven en van uw dood.
Zelfs van uw eeuwige kwellingen.
En Jezus zelf?
Jezus loopt daar. Hij loopt vóór de kerkdeur heen-en-weer.
Hij wacht tot de kerk uitgaat.
Jezus hoort Johannes. En terwijl Hij siddert onder de bovenmense
lijke last van Zijn roeping, juicht 't ook in Hem om deze preek.
Dat ze er zijn, de prekers een wonder.
Dat de Geest ze zó leert preken dwars door de schade en de schande
van hun oratorische gaven heen een groter wonder.
Maar Jezus wacht nog op het grootste wonder.
Want preken-zonder-meer zijn wijnstokken zonder druiven.
Mooie preken worden verschrikkingen, als ze geen toepassing krijgen.
En de toepassing komt na het „amen".
Je kunt een preek dood-luisteren.
Je kunt een preek dood-praten.
Je kunt een preek dood-zwijgen.
Die twee discipelen hebben de toepassing gevonden.
Na de preek van Johannes hebben ze niet tegen elkaar gezegd
sjonge, wat was dat mooi vandaag, Johannes zal wel gauw een beroep
naar Jeruzalem krijgen. Nee, Johannes had zó gepreekt, dat ze be
grepen: bij Johannes moeten wij niet zijn. Wij moeten naar Jezus toe.
Dat wil de preek van u.
Een dominee kan zijn preek nooit af-maken op de kansel.
Hij kan alleen maar biddeno Geest, laat de mensen, die geluisterd
hebben toch mijn onvoltooide preek afmaken.
Morgen en elke dag van hun leven.
En geef mij óók de kracht daarvoor.
Kr. A. T. B.
De prediking in de Kerken is in de tijd,
die nu nog aan Pasen voorafgaat, bijzon
der gericht op het lijden van Christus.
Plet is gewoonte geworden, dat gedu
rende zeven Zondagen, voorafgaande aan
het feest der Opstanding, het lijdens-
Evangelie wordt verkondigd. Wie de be
kende ambtsagenda voor predikanten in
kijkt, die vindt daar op zeven Zondagen
vóór Pasen de aanduiding, dat het lijdens-
Zondagen zijn. Of dit juist is, en in over
eenstemming met de bedoeling van het
„Kerkelijk jaar", is een tweede.
In zijn Paasbrief 1934 heeft Dr G. W.
Oberman daar al op gewezen. Sindsdien
is het ook eens bij een promotie in de
theologie als stelling verkondigd. Maar,
de ambtsagenda blijft er rustig zeven tel
len.
Wie onderzoek doet naar de instelling
van het „Kerkelijk jaar", die vindt als
eerste lijdens-Zondag vermeldde Zondag
Quadragesima, oftewel de 40e dag vóór
Pasen. Het was dus de bedoeling, om zes
Zondagen voor Pasen de eigenlijke lij
densweken te beginnen. Hoogstens was de
voorafgaande Zondag een inleiding tot de
lijdensprediking, maar bij de lijdenswe
ken werd hij niet geteld. Wil men het
Kerkelijk jaar voor de prediking volgen,
dan zou het juister zijn, om zich aan de
zes Zondagen vóór Pasen te houden.
Men heeft dan toch een ruime moge
lijkheid, om in de prediking het lijden
van Christus te verkondigen. Waarbij
dan nog komt, dat de kerkelijke viering-
van de Goede Vrijdag algemeen gebruik
is geworden, welke als afsluiting van de
lijdensprediking kan worden gezien. Dan
heeft men toch zeven maal, om het on
derwerp der prediking te nemen uit de
geschiedenis van het lijden des Heren.
Dit laatste is wel zó belangrijk, dat het
zeker geruime tijd de prediking hierop
mag concentreren.
Het gaat over niets minder dan de uit
voering van de raad Gods tot onze ver
lossing. Het heilig „moeten" en het liefde
vol „willen" zijn hier wonderlijk ver
enigd.
De tweede Adam moet het herstel ge
ven, voor wat door de eerste Adam is be
dorven. En, Hij moet het werk volbren
gen, dat door de eerste Adam werd nage
laten. Deze is niet staande gebleven in de
gehoorzaamheid. Hij heeft gretig meege
daan met Eva, om te proberen, of het ook
langs een andere weg kon, dan God had
voorgeschreven. Om straks te ontdekken,
dat „die andere weg", mooi voorgespie
geld door de macht van de verleiding,
bittere teleurstelling bracht. Terwijl er
geen mogelijkheid was, om die weg weer
te verlaten. Adam had het stuur omge
gooid, en de levenswagen liep nu uit het
spoor, en rolde het ongeluk tegemoet.
Naar de dood toe.
Tegenover dit ontstellend gevolg van
de ongehoorzaamheid plaatst God van het
begin aan Zijn belofte van het herstel.
Dit herstel komt alleen, als de zonde en
haar gevolgen worden weggedaan, als de
straf wordt gedragen, en het recht zijn
loop neemt. God kan zijn weg niet ver
laten, Zijn Wet niet onuitgevoerd laten;
Hij zou dan „geen God" zijn.
Daarom is er, sinds het uur, dat Eva
greep en at, en aan Adam, de vrucht toe
reikte, die hij gretig van haar nam, een
heilig moeten, dat dit kwaad te niet ge
daan zal worden.
De Zoon des mensen heeft dit gewe
ten, als Hij de aankondiging doet van
Zijn offerande in het woordde Zoon des
mensen moet véél lijden.
De stem Gods van de hemel, roepend
om recht, verstomt niet eerder, voordat
het bloed van de schuldigen wordt uitge
stort, en de kracht van Zijn wetgeving
openbaar wordt. Jezus wil Zijn bloed in-
plaats van het bloed der schuldigen stel
len.
Alléén Zijn bloed kan hier in aanmer
king komen. Het bloed van een leven, 'dat
van het begin tot het einde voldeed aan
alle verwachtingen van God. Daarin kreeg
God het leven, dat Hij in het paradijs ge
geven had. Hij kreeg het nu, door Zijn
eigen genade-gave, in de Zoon.
Jezus wilde dat bloed geven.
Tegenover de gretige blik van de eerste
Adam naar de verboden vrucht, staat de
ernstige wil des Heren, om al het verbo-
dene te weigeren, en alleen maar in. te
gaan op de wil des Vaders.
Met die bedoeling heeft Hij de heer
lijkheid verlaten, die Hij bij de Vader
had, eer de wereld was.
Er is geen sprake van, dat een „ramp"
Jezus treft, of dat de gedachte aan „Jezus
als slachtoffer" op zijn plaats zou zijn.
Als kind wist Hij het al, en drong alles
in Hem, de dingen des Vaders te vol
brengen.
Hoezeer God Hem liefhad, bleek bij de
doop in de Jordaan. Hoe alle machten des
hemels te Zijner beschikking stonden,
spreekt Hij Zelf uit op de lijdensweg.
Maar, er mag geen macht zich indrin
gen tussen 's Vaders liefdewil, en de lief
dewil des Zoons. Beide zijn één in het
grote verlossingsprogramma. De Zoon wil
komen in onze schuld, en in die positie
als misdadiger tegenover God gerekend
worden.
David moest eens zeggen: Uw hand
strekke Zich uit tegen mij, want, wat heb
ben deze schapen gedaan. De grote Da-
vidszoon zegt het juist omgekeerd. De
schapen van Zijn kudde zijn de schuldi
gen. Maar, de Herder wil voor de kudde
geslagen worden, opdat de schuldigen vrij
uit gaan.
Zo komt het offer tot stand.
Dan verstomt aan 's mensen kant de
wanhoopskreet. De levenswagen wordt
weer in het goede spoor teruggebracht, en
rijdt naar 't eindede overwinning op de
dood
Vanuit dit wonder moet nu het leven
worden gebouwd. Dan roept elke trek in
het lijden van Christus tot onze zelfver
nedering. Een aesthetische ontroering
over het lijden des Heren, zoals in de
beeldende kunst en de dichtkunst, brengt
ons niet bij het heilgeheim. Wie het por
tret van zichzelf te zien krijgt, en wie
ontdekt, waar zijn leven op uitloopt zon
der Jezus, die luistert met grote dank
baarheid naar elke verkondiging van het
verzoeningswerk. Die komt tot het woord
alzo lief heeft God de wereld gehad. En
zó lief had Jezus de zondaar.
Zó komt Gods werk, van onze kant be
dreigd, toch tot overwinning. Door dat
verrassend samengaan van het heilig moe
ten en liefdevol willen.
Verlies deze lijn niet uit het oog in de
lijdensweken. Dan blijven wij bewaard
voor een gevoelsaandoening, die haast met
medelijden over Jezus zo gevuld worden.
Medelijden
Ik kost Hem die slagen,
Die smarten, en die hoön.
Temidden van alle problemen, die Gods
leiding U kan geven, komt het wonder
van het lijden van Christus ons zó dicht
nabij, dat wij daardoor onze weg door dit
leven kunnen vervolgen.
Eden's hof benam ons alle uitzicht, door
het optreden van de eerste mens.
Golgotha maakt het uitzicht helder door
de overgave van de tweede „mens".
Na deze offerande „moet" God niets
meer van ons.
En in deze „liefdewil" zijn wij gehei
ligd.
'k Zal liefd' en wraak met eerbied en
vertrouwen,
Bij 't Kruis aanschouwen. C. St.
Niet terug, doch omhoog
en vooruit.
Snelle groei, geld en kwasi-cultuur, al
meer achterblijven van het hart bij zekere
overschatting van 't verstandelijke. Voeg
bij deze bijzondere oorzaken van ons ge
leidelijk verval nog de algemene van het
losser worden van de zeden, van de
gezins- en huwelijksband, de nasleep van
twee wereldoorlogen, al slordiger bijbel
lezen in 't gezin en nog minder dat echte
biddend lezen op z'n eentje, verslapt kerk
bezoek en oppervlakkiger catechiseren,
dalen van het peil der ouderlingen en dia
kenen met name in de steden, daardoor
ook van het gemechaniseerde huisbezoek,
slinken eveneens van het aantal echt ge
roepenen voor het ambt van christelijk
onderwijzer en leraar bij 'n steeds was
send aantal „benodigden". Veel in het
christelijk onderwijs werd, mee door de
dwang van de subsidie, het staatstoezicht
en de diplomajacht min of meer gelijk
geschakeld aan de openbare scholen plus
'n half uurtje „vertellen", en we hebben
wel zo langzamerhand al de redenen bij
een, die soms meer gevolg van de hoofd
oorzaken, op hun beurt weer reden wer
den van mee-ontbinden onzer geestelijke
kracht.
Want nog eens: massaliteit, geld zon
der groeiende beschaving, het reizen en
muziek-gedoe vaak meer uit zucht tot ver
maak en meedoen, de „weelde" en bevre
diging reeds bij gereformeerd geredeneer,
zijn m.i. de grote oorzaken, dat wij steeds
luchtiger, ons met elkander bewegen in
vermoedelijk nóg altijd dalende lijn.
En toch raakt zelfs dit alles nog meer
de buitenkant.
Wat mag dan de innerlijkste beweeg
grond zijn, dat wij zelf soms zegeningen
in hun tegendeel verkeerden?
Op deze gevallen aarde heeft God vele
dingen schoon gelaten.
Maar onder al die verbeurde schoon
heid is er niets zo verrukkelijk als het ge
laat van 'n kind.
Bloemen stellen spoedig teleur. Sterren
schittering is koel en vermoeiend. Doch
wie werd ooit verzadigd van de glans en
glimlach van 'n zonnig kindergelaat
Zo is er in de ganse heilige Schrift ook
niets ons zó lokkend voor ogen geschil
derd, na dat van de Schoonste der men
sen kinderen zelf, als het lévend kind-