Onze BEJAARDEN JTxelaria GELOOF EN EEUWIG LEVEN Weekblad van de Gereformeerde Kerken in Zeeland MEDITATIE ZEEUWSE KERKBODE ELFDE JAARGANG No. 30 Berichten en opgaven Predikbeur ten tot Dinsdagsmorgens te zenden aan de drukkers Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg. Hoofdredacteur: Dr C. Stam, Westwal 2, Goes, Telefoon 2563. Redacteuren: Ds D. J. Couvée, Ds A. Koning, Ds Y. J. Tiemersma, Drs A. Verschoor. Medewerker: Ds H. Veldkamp, Veldweg C 260i, Telefoon 884, Hattem. Drukkers: Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280 VRIJDAG 20 JANUARI 1956 Abonnementsprijs3,per half jaar (bij vooruitbetaling). Afzonderlijke nummers 12 cent. Advertentiën 10 cent per mm. Vroeger luidde de termouden van da gen. Tegenwoordig gebruiken we het woord: bejaarden, om onze oudere broe ders en zusters aan te duiden. Het schijnt wel zó te zijn, dat de leef tijdsgrens in onze tijd voor een belang rijk deel hoger ligt dan in vroeger dagen. Velen mogen een hoge ouderdom berei ken. Daarin ligt zeker een voorrecht van God, als het Hem behaagt, ons te sparen, zodat wij meerdere geslachten na ons zien aantreden. Echter, er vallen ook schaduwen over de ouderdom. Niemand minder dan Prof. Dr L. v. d. Horst, de bekende Hoogleraar aan de Valeriuskliniek te Amsterdam, heeft onlangs in Elsevier een belangrijk artikel aan dit onderwerp gewijd. Enerzijds is „het op jaren komen" de periode van de levensrijpheid. Er zijn tal van voorbeelden, dat mannen van weten schap boven de 60 jaar pas met hun beste arbeidsresultaten voor de dag kwamen. Zowel uit de wereld der ontdekkers, als van literatoren e.d. zijn hiervan gevallen bekend. Natuurlijk kan men daar tegen over stellen andere „gevallen", waarbij op veel jongere leeftijd prachtwerk werd ge leverd. Het gaat er niet om, elkaar te „over troeven", wie de meeste sprekende feiten kan aandragen. Het is niet te ontkennen, wie heeft mee geleefd en doorgewerkt, wie fris en op gewekt in zijn arbeid verder ging, die heeft op oudere leeftijd, zowel aan studie materiaal als aan ervaring, meerdere fond sen dan iemand, die pas begon. Dit te ontkennen, heeft iets weg van met ge weld de zaken onderstboven te keren. Daarnaast valt echter dadelijk te noe men, dat de gang door het leven ver traagt, de aanpassing minder wordt. De tijd nadert, dat men aan de kant de stroom ziet voorbijgaan, maar dat men zelf in de vlugge tred de maat niet meer kan houden. Hieruit kunnen allerlei conflicten ont staan. In het eigen leven zelf. En, tussen oudere en jongere generatie. „Vader wil tegenwoordig niks meerdat is dan de ontboezeming. Of„moeder inte resseert er zich eigenlijk niet voor". Dat zal wel hier vandaan komen, dat vader of moeder eens hun eigen wereldje had den, en dat zien ze „als maar kleiner" worden. Ze hebben de, vaak bange, ge dachte, dat hun eilandje aan alle kanten wordt aangegeten, tot er eindelijk geen plekje meer over blijft. Als er dan jong leven, vol bruisende energie, in de buurt is, dan zijn ze over en weer niet meer op elkaar ingesteld. De jonge garde gaat de veroveringstocht in het leven beginnen, waarbij ze, begrij pelijkerwijs, allicht denken, dat ze het be ter zullen doen dan de ouderen. Deze laatsten zullen er wel niet meer zijn, als ook de jongeren later de ontdekking doen, dat dit leven je véél „neemt", en niet aan alle wensen tegemoet komt. Gelukkig zijn ze te prijzen, die op oudere leeftijd zolang mogelijk het con tact met het leven weten te bewaren, en die op één of andere wijze nog enigszins productief aan het leven kunnen deelne men. Inplaats van de schampere en vrij lief deloze uiting: wat moet zo'n oude zou het aanbeveling verdienen, om deze lust om te leven zoveel mogelijk aan te wakkeren. Ook al valt er wel eens „een steekje". Is dat in onze leerperiode ook niet het geval? En, zijn de sterken in de samenleving zonder gebreken Hierin moet véél begrip worden opge bracht voor de bevordering van levens vreugde bij de ouderen. Tegelijk met eer biedige erkenning, dat God, door middel van het gerijpte leven, ons lichtstralen van Zijn wijsheid doet toekomen. Mozes was billijker en zachtmoediger, toen hij, boven de 80 jaar, Israël leidde door de woestijn, dan bij de manslag op zijn 40e jaar. Wat geenszins zeggen wil, dat wij leidslieden moeten zoeken boven de 80. Stel U voor De strijd tegen de vereenzaming, die op oudere leeftijd er zeker is, kan veel verlicht worden, wanneer de aankomende generaties de ouderen op hun rechtmatige plaats erkennen, en helpen verzachten het leed, van dit èn dat niet meer te kunnen, 't Is zo gauw gezegdze hebben hun tijd gehadProeft U het vreselijke van zo'n „gezegde"? Is er geen roeping, zo lang God ons leven laat, dat wij elkaar helpen, een plaats in het leven te hebben Karakter en aanleg spelen hier een grote rol, ten goede of ten kwade. Maar, het respect en de erkenning mogen niet ont breken. Daarom zal ook voor de komende tijd de aandacht zich moeten richten op het scheppen van een milieu, waar de ouderen zich „thuis" gevoelen, teneinde daar rus tig, als het kan: blijmoedig, te wachten op de overgang naar het eigenlijk tehuis. Het benauwende woningprobleem maakt het straks vrijwel onmogelijk, dat vader of moeder ergens inwonen. De moderne bouw van beperkt volume sluit dat zelfs uit. Zodat de vraag: waar blijven onze bejaarden? heus niet een theoretische vraag is, waaraan wij kunnen voorbij gaan. Ons geslacht moet er zich mee bezig houden, om naar zulke mogelijkheden om te zien. Daarbij zal het van groot belang zijn, dat de ouderen het milieu behouden, waarin zij hebben geleefd, en ademen in hetzelfde klimaat, ook kerkelijk, waar zij in hun leven naar verlangden. Dit zal in hoge mate bevorderlijk zijn aan de bewa ring van het leven der ouderen bij de vreugde, waaraan ook zij, zo goed als jongeren, behoefte hebben. Ieder mens, en iedere generatie, heeft een zeker recht, om zichzelf te zijn. Zeker óók zij, van wier arbeidsvruchten wij nog de gevolgen ondervinden. Als de Kerk in deze haar taak verstaat, dan werkt zij mede, over veler leven een zekere glans te brengen. En het is een integrerend deel van onze eigen levens vreugde, in welk opzicht wij ons hebben ingezet voor het welzijn van anderen. C. St. Hoe weer omhoog f Dat wij gereformeerden, wat betreft leer èn leven, met heel het „vermagerings proces van het Christendom", in dalende lijn ons bewegen, werd nog pas ter jong ste generale synode vastgesteld, toen zij klaagde over „verschraling van het gees telijk leven". Hoogstens kan men van mening ver schillen over de hoek, waaronder wij reeds hellen. Hoe kleiner men die acht, hoe meer het er toch op aankomt tijdig, d.i. heden, dit afglijden te keren. Nu wel nie mand meer die helling als gering beschou wen kan, dringt te krachtiger de vraag: hoe komen wij weer omhoog? Om antwoord hierop te vinden, ligt het voor de hand allereerst de oorzaak of oor zaken van onze geestelijke achteruitgang na te speuren. Kennen wij die, dan kun nen wij tenminste trachten die in hun schadelijke werking te stuiten. Men kan in het algemeen wel heel mooi als hoofd oorzaak aanwijzenloslating van het Woord Gods, en ondertussen door dit simplistisch antwoord onheil stichten. Immers gaat het er juist om, zo nauw keurig mogelijk aan te geven in welk op zicht Gods Woord werd prijsgegeven en inzicht pogen te verkrijgen in het pijnlijk feit, dat men reeds zo spoedig na nieuwe reformatie het pas heroverde Woord weer ontkrachtte. En dan komt zichtbaar 'n heel kluwen van oorzaken, die vanzelf weer verwikkeld zijn met de algemene zonden van de verwoestende oorlogspe rioden. Huizenga duidde die destijds reeds in zijn ontdekkend boek „In de schaduwen van morgen", reeds aan: al gemene verzwakking van het oordeel, da ling van de kritische behoefte, misbruikte wetenschap, verval der morele normen. Zelfs z.g. heroïsme, puerilisme, ja, weer oplevend bijgeloof hebben ook onze krin gen niet onbesmet gelaten, in plaats dat wij krachtig zout en licht waren voor die verontreinigde, duistere wereld. Maar al te recht kon Prof. dr. P. J. Bouman in zijn „Van Renaissance tot Wereldoorlog" Voorwaar, voorwaar, Ik zeg UWie gelooft, heeft eeuwig leven. Joh. 6:47. „Wat moet ik doen om behouden te worden?" „Stel Uw vertrouwen op de Here Jezus en gij zult behouden worden, gij en Uw huis." Kan de kern van onze zaligheid korter en duidelijker en probleem lezer samengevat worden, dan in dit tweegesprek tussen Paulus en de gevangenbewaarder van Filippi? Kunnen geloof en eeuwig leven nau wer verbonden worden dan in het boven geciteerde woord van de Here Jezus? En tochwat hebben wij er vaak veel woorden voor nodig, en wat blijft het bij ons juist daardoor vaak in de mist; wat is het voor ons vaak een probleem; en wat liggen die beide grootheden daardoor voor ons vaak ver uit elkaar. O zeker, wij geloven welnatuurlijk, anders zouden we niet meer naar de kerk gaan en in de Bijbel lezen. Zeker, er is een eeuwig leven, een volkomen zaligheid. Maar nu komt de distantie in plaats van de combinatie. Niet: ik geloof en ben dus erfgenaam van het eeuwige leven, of sterker nogik heb eeuwig levenmaarik wil wel geloven, en ik hoop ook eenmaal de eeuwige zaligheid te beërven. Waarom verzwakken wij dit geweldige en overtuigende woord van de Here Jezus toch zo vaak? Waarom blijven we nog zo dikwijls in het vage hangen, waar we klaar en duidelijk zouden moeten spreken ènmogen spreken? Neen, we gaan deze vragen niet op een uitvoerige manier samen besprekendan belanden we toch weer in de „vele woorden"we gaan het ook niet psychologisch doen, dan komen we in het vage terecht; we gaan het ook niet verklaren, daarmee verdwijnt het probleem niet. Laten we liever nog eens luisteren naar onze Heiland: „Voorwaar, voorwaar, Ik zeg Uwie gelooft, heeft eeuwig leven". Herhaal dat maar voor U zelf, eenzame zieke: eeuwig leven door het geloof, on danks de afbraak van dit tijdelijk leven. Vergeet het niet, sterke man of vrouw, jongen of meisje: het is niet uit Uzelf, maar uit het geloof in Uw Zaligmaker, dat ge leven kunt. Zeg het maar stil voor U heen, twijfelaar, worstelaar met de werkelijkheid van Uw leven en deze realiteit. Immers, alleen dit is de werkelijkheidgeloof en eeuwig leven horen bij elkaar. Dat mogen wij niet scheiden, dat behoeven we niet van el kaar te scheiden: „Wie gelooft, heeft eeuwig leven", nu al. Neen, dat is geen woord van mij, maar van Jezus zelf. Hij bezweert het zelfsvoorwaar, voorwaar, omdat Hij weet hoe het bij ons is. Laat dan op dit „Amen" van Uw Heiland Uw „Amen" volgen: „Ik geloof, Here Jezus; en ik dank U voor Uw zaligheid, nu reeds en straks". B. A. V. oordelen„Als één communist in een groep niet-communisten wordt opgeno men, verliest hij zijn overtuiging niethij wint zelfs volgelingen. Van een christen in een niet-christelijk milieu wordt rede lijkerwijze verwacht dat hij aan geloofs kracht zal inboeten" Is het niet ontstellend waar gebleken voor zeer vele van „onze" jongens in mi litaire dienst, ten spijt van al de kerke lijke papieren en militaire watten, waarin ze worden „opgevangen" Doch met bovenvermelde, algemene, humanistische diagnose van het geestelijk lijden van onze tijd zijn wij er niet. Wat voor Huizenga nog „morgen" was, is voor ons bittere werkelijkheid van heden, waarbij het gaat om de edelste delen van heel de saamleving; om hart en longen, om Kerk en Christenheid die haast overal aangetast blijken. En wat zijn de speciale redenen, dat deze niet meer normaal wer ken? Naast de officiële synodale commissie, die opdracht kreeg tot 'n onderzoek, moge 'n particuliere poging niet ontbreken, op dat het antwoord zo volledig mogelijk zij. Is het trouwens in feite niet de taak van elk, die deel hoopt te zijn van dat éne grote lichaam van Christus? Om dan met het minst-schuldige te be ginnen daar is allereerst onze gezegende groei, die ons niet tot louter voordeel is geworden. Zolang onze kringen en kerken klein waren, bleef er band, tucht en eenvoud. Helaas was ook toen niet alles goud wat er blonk onder die veelal „kleine luy- den". Hier en daar was enig „vreemd volk" meegeslopen, zonder veel geestelijk be grip, soms alleen „om de dominee" of uit louter dwarsigheid om mee baasje te spe len. Want ook kleinzielig twisten zit me nig „gereformeerde" in 't bloed. Vandaar al die concurrerende variëteiten zelfs op één dorp. Doch over 't algemeen was het toch te gevaarlijk om zich „af te scheiden" en „te duur" om te gaan „doleren" zonder veel liefde voor de zaak waarom het ging. Zo dat kern èn massa op 'n enkele nóg aan wijsbare plaats na, gaaf waren. Een man als mijn leermeester Danban- ton, die beweerde„de gereformeerde ker ken zijn niet oud en zullen het ook niet wórden", gaf toch openlijk toe, dat niet het slechtste deel der Hervormden was uitgetreden. Zo gebeurde het dat, als in de dagen der eerste Pinkstergemeente, grote aan trekkingskracht uitging van die meest in het zwart geklede kerkgangers en die niet-betogade dominees. Hóévelen ook scholden en bleven schel den, gestaag wiesen de kleine kerken en smolten uiteindelijk saam. Men voelde, men zag het. Daar had men er alles weer voor. over. En dat on opgesmukte, werkelijke offer der liefde wrocht mee. Helaas was de versmelting niet volko men. Bovendien, deze voorspoedige groei, niet weinig mede veroorzaakt door 'n ge zond, christelijk huwelijksleven, maakte tegelijk gaandeweg het onderling en het ambtelijk toezicht al oppervlakkiger. Indien men zich daarvan toch eens tij dig bewust geworden ware! Doch, men „groeide er in", dat vooral de stadskerken zo berstend vol waren. Dat men zoveel meer dan vele anderen „gaf" en praesteerde. Men had te weinig oog voor de kinde ren, die in soms véél te langdurige dien sten, zich verveelden achter 'n pilaar, van waar men geen predikant kon zien of op de achterste banken of gaanderij en zon dek toezicht van eigen vader of moeder. De te lange preek en de veelvuldige le zing der te lange formulieren doodden de echte schroom voor het heilige. Men was er „af" met thuis na de dienst „de tekst" te kunnen noemen, die men wel eens ook zónder in de kerk te zijn geweest, nog juist bij het late uitgaan van de kerk van wèl aanwezige vriendjes buiten op straat opving, na de hele Zondagmorgen weinig stichtelijk door de stad te hebben gezwor ven. Niet zonder trots bouwde men, tot in

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1956 | | pagina 1