Gestalten der Vroomheid De andere kant sers waren gesard, getrapt, getyranni- seerd. Nu, ik had hen goed begrepen. Immers had ik zelf zo gedorst naar vrijheid van beweging. Ik wist ook dat het niet allemaal slechtigheid was wat hen bewoog, hoe vreemd ook soms de uitin gen waren. Als ik nog denk aan dat brave catechi- santje dat, verloofd met 'n nog niet weer gekeerde onderduiker, mij op de dag van bevrijding verzekerdeen vanavond hoop ik te dansen met 'n Canadees Maar kind wierp ik tegen en je bent verloofd? Dat zal ie best begrijpen. Vanavond dans ik met de eerste de beste Canadese soldaat. Haar brave moeder lachte maar eens. Wat anders was dit dan de roes van de bevrijding? Het deksel dat al maar opwipte van de lang reeds oververhitte ketel en zo aanstonds de lucht invloog? Maar ook de nauwelijks bewuste behoefte om de dank van haar jonge hart te tonen aan 'n vertegenwoordiger van die kei harde, onverschrokken kerels uit het verre Canada, van wie zó velen hun leven had den geofferd, ook voor haar en haar nog afwezige verloofde en zo haar a.s. huwe lijk toch nog mogelijk hadden gemaakt! Ze is al lang gelukkig getrouwd en denkt niet meer aan dansen. Persoonlijk ben ik 'n hartstochtelijk liefhebber van de grootst mogelijke vrij heid van 'n christenmens. Hoe ouder ik word, hoe meer ik 'n an der zijn eigenaardigheden gun, hoe min der ik zelf bedild wil worden. Het is alles zo betrekkelijk. Alleen God en Zijn eis der liefde is absoluut. Veel te spoedig en te vaak is mede in onze kringen de staf gebroken over 't geen de Here helemaal niet heeft afgekeurd, soms zelfs juist ge wild. Puriteins is de bijbel, is Jezus' of Paulus' optreden allerminst. In héél het evangelie breekt de zon lachend uit don kere wolken door. Daarbij komt, dat wanneer twee het zelfde doen, is het nog niet hetzelfde. Plier hangt zoveel af van hoe en waar door wie, waarom en waartoe? Zo acht ik bijv. het dansen van David We hebben 't de vorige week gehad over het kijken naar twee kanten. Dat er de laatste jaren behoorlijk naar de kant van de jeugd gekeken is onder het motto „je moet wat voor de jeugd doen, anders raak je ze kwijt", hebben we gehoord. Of datgene wat er voor de jeugd is gedaan nu werkelijk zo doelmatig is gebleken, is weer een andere vraag. Onlangs maakte iemand zeer terecht de opmerking, dat „ontspanning" altijd volgen moet op de „spanning", en als er door de jongeren b.v. op de verenigingen niet meer hard gewerkt en consciëntieus gestudeerd wordt, blijft er niets meer te ontspannen. Maar dat is een hoofdstuk op zichzelf, en daar willen we 't nu niet over hebben. We wilden alleen de vraag maar eens on der ogen zien of er wel voldoende „sprei ding" is van de aandacht. Als aan het jongere deel van de gemeente vrijwel alle aandacht wordt besteed, zou het wel eens kunnen zijn dat het oudere deel, dat ook altijd nog bestaat, min of meer in de knel kwam. Dit is als ik het eens wat deftig zeggen mag, een religieus-paedagogische kwestie. De kerk is eigenlijk een groot huisgezin, en iedereen weet, daar hoef je heus nog geen opvoedkunde voor gestu deerd hebben, dat in een gezin vader en moeder aan alle kinderen gelijkelijk aan dacht moet besteden. Het ene kind mag niet achtergesteld bij het andere, en het andere kind mag niet voorgetrokken wor den boven het ene. Anders worden de verhoudingen scheef getrokken, en krijg je allerlei narigheid thuis. Als een onder wijzer op school zich uitsluitend in stelt op de vlugge leerlingen, dan loopt de zaak onherroepelijk vast, want er zijn ook min der vlugge leerlingen. Het ontbreekt deze laatsten niet aan ijver en toewijding, maar zij kunnen alles niet zo gauw verwerken, zij kunnen het tempo niet bijhouden, en de onderwijzer die daar geen oog voor heeft, verknoeit z'n hele klas. Van die klas stap ik nu haastig af, om niet het gevaar te lopen te spreken over dingen waar ik geen verstand van heb. Van het kerkelijk leven heb ik een ietsje meer ver stand, en daarom grijp ik de moed het op te nemen voor dat deel, dat het tempo niet meer kan bijhouden. Dit zijn de ouderen. Het zijn niet de dommen in de klas, o nee, helemaal niet. Het ontbreekt hun ook niet aan ernst, ijver, toewijding en liefde. Ook dat allerminst. Maar zij kunnen alles niet zo gauw verwerken. Ze kunnen het tempo niet bijhouden, en ze vragen zich eerlijk gezegd ook af, of in dit tempo de juiste maat wordt aangegeven. Dit is ook wel vanzelfsprekend. We laten nu name lijk het beeld van de klas schieten en ko (voor de ark) voor mij zelf onmogelijk. Bij dit oosters natuurkind was het de op rechte uiting van zijn volle overgave aan Jahwè. Hij waaide zich zelf wég. Hij stroomde boordevol van de goedertieren God. Maar ook wanneer 'n bezielde vrouw als Anna Pavlovna de stervende zwaan dansend imiteerde, acht ik dit, ofschoon ik haar tot mijn spijt nimmer zag, 'n zo oprechte uiting van hoge kunst, 'n zo na tuurlijke klop van haar naar schoonheid dorstend hart, dat ik dit aanvaard als 'n gave God en niet van de duivel. De Heiland zelf, hoe sober ook in zijn vertelling, doet het huis Zijns Vaders dreunen van muziek en dans! (Luk. 15). En Hij genoot van kinderen, dansend op de markt. Doch wat heeft dit solitair dansen, het zij van de man David alleen, hetzij van de Russische danseres alléén op het to neel, gemeen met dat verhitte, handtaste lijke rondgehos van de twee seksen in 'n door drank bezwangerde kroeg? Las ik niet eens in de Haagse Post, dat 'n mo derne dans geen twee minuten netjes kan blijven? En de „kenners" in dit „cultu rele" blad kunnen het weten. Nadat ik gepoogd had om aan de meest onderscheidingen uitingen van kunst, sport en spel zo objectief mogelijk en waarderend recht te laten wedervaren, vervolgde ik mijn rede destijds ongeveer aldusDoch wat m.i. al meer in deze tijd van zucht naar genot meer dan naar echte kunst, vergeten wordt is, dat ook indien ons mét Paulus „alles geoorloofd is, daarom nog niet alles nuttig" of wen selijk isVoor mij zelf soms nietvoor mijn mede-, misschien zwakgelovige niet, noch voor de mij omringende wereld. En behoren we zelf allen tot de „ster ken" Is dat het nu, na vijf lange jaren met name als jeugd zwaar te zijn gekastijd, waartoe onze vernieuwde jeugd zich ge- brengt mij op 'n laatste gedachte. Dit woord roeping besloot ik roepen gevoelt God roept! Zou het niet ook zijn tot zelf ontzegging, tot offer? men op'de variatie: jongeren-ouderen. Iedereen weet, dat ouderen niet zo hard meer lopen. Wie de 40 gepasseerd is, be gint al wat vaart te minderen. Boven de 50 gaat u 't al goed voelen, dat u zo hard niet meer kunt, en als u heel oud wordt, gaat het voetje voor voetje. Enkele uit zonderingen van zeer krasse lieden dan daargelaten, maar dit is wel zo ongeveer de gewone gang van zaken. In het kerkelijke leven is dit precies zo. Nu beweer ik helemaal niet, dat de ouderen boven de 50 of daaromtrent het tempo moeten aangeven, want dan zou het al heel gauw een saaie boel worden, maar als de jeugd uitsluitend het tempo gaat aangeven raken de ouderen öf bui ten adem of ze sukkelen een heel eind ach teraan, en op deze manier wordt de har monie verbroken. Dan zie je hier een groepje en daar een paar eenzame wande laars, en je kunt bezwaarlijk meer zeggen hoe vrolijk gaan de stammen op, naar Si- ons Godgewijde top. Dat stamverband, dat saamhorigheidsgevoel moeten we toch wel in de gaten blijven houden, anders komt de klad er in. En die saamhorigheid is er. Dat staat boven elke twijfelOude ren en jongeren begeren gelijkelijk dat het in de kerk goed marcheert (om nu maar bij het beeld van de lopers te blij ven) en ze hebben één gemeenschappelijk doelde komst van Gods rijkZe zijn samen bezield met een en dezelfde liefde voor het Huis des Heren. Daar moeten wij niet aan twijfelen. De ouderen moeten de jongeren niet verdenken, dat het hun niet voldoende ernst is, en de jongeren moeten er bij de ouderen niets achter zoeken als ze wel eens wat remmen. Wij moeten elkaar niet wederzijds om de oren gooien met uitroe pen als „hopeloos ouderwets" of „grenze loze vervlakking", conservatief en pro gressief enzovoort. We zullen elkaar moe ten verstaan, en elkaar ook wat moeten toegeven, en ik geloof dat over 't alge meen de ouderen wel geneigd zijn, om heel wat toe te geven. We duiden dat te genwoordig aan met het woord „begrip". We dienen begrip voor elkaar te hebben, en als dat zo is worden de tegenstellingen kleiner en wordt er heel wat narigheid voorkomen. Alvorens onze moderne jeugd de fiolen van haar toorn gaat uitgieten over die ouderwetse, starre, hopeloos verouderde lieden die hun tijd niet meer verstaan, zal zij ook wat meer begrip moeten hebben voor de motieven die vele ouderen heb ben dat ze niet zo direct alles „nemen" wat op de kerkelijke tafel wordt opge diend. Men kan dit op verschillende punten toepassen, maar ik wil slechts een enkel voorbeeld noemen ter illustratie. Doch Hij doet meer. Hij geeft ook. Hij vertrouwt ons, jongeren vooral, veel toe. Wellicht nergens duidelijker, nuchter der en tegelijk aangrijpender, zegt Jezus dit dan in de gelijkenis van de talenten. Veelal worden hieronder ten onrech te onze geestelijke talenten verstaan. De geestelijke begaafdheden worden ech ter juist ondersteld reeds het eigendom te zijn van elk der verschillend gewaar deerde slaven. God deelt de geldelijke talenten (5 31), overeenkomstig ieders capaciteit. Het is alsof de Here nu na de bevrij ding ons allen, naar gelang van onze aan leg, kracht en geestelijke bekwaamheden, opnieuw talentengeld en véél werk, toe vertrouwt: ingenieurs, bouwvakarbeiders, opperlieden; professoren, leraars, studen ten; enz. Zou er nu iemand zijn, die dit talent: zijn werk, zijn denkkracht, al was het slechts ter waarde van één enkel talent, wil begraven nu de wereld ligt in puin Terwijl die wereld in puin, terwijl de Here Zélf roept om onze handen, ons hoofd, maar ook zoveel gééft.eist de gereformeerde jeugd wat?..-.dans! pret! Zoudt ge niet met uw zucht naar genot u nogeens te binnen brengen, hoe uw zich zelf alles ontzeggende Heiland eens drie jongelui ontving, die zeiden Hem te wil len volgen Ze hadden géén oorlog, géén honger, géén deportatie achter de rug, zoals wij. Ze verlangden zelfs niet naar genot, naar pret. Ze begeerden enkel, heel natuurlijk, de één om afscheid te nemen van zijn uit gebreide familie, de ander om zijn oude vader eerst te begraven. Doch Jezus waarschuwt de één, dat Hij geen plaats heeft om het moede hoofd neer te leggen. De ander dat hij de doden de doden maar moet laten begraven, doch zelf ter stond het koninkrijk Gods moet beginnen te verkondigen. De derde dat, indien hij meent eerst nog eens gezellig heel zijn familie af te moeten reizen, hij niet bekwaam is voor het koninkrijk Gods! De hand aan de Onlangs sprak ik een oudere zuster die niet meekomen kon met de Nieuwe Ver taling van het Ned. Bijbelgenootschap. Zij kénde haar bijbel, en veel wat haar daarin vertrouwd was, zocht zij in die nieuwe vertaling tevergeefs. Als voorbeeld noemde zij het woord van de stokbewaarder in Philippi„lieve heren, wat moet ik doen om zalig te wor den". In de nieuwe vertaling had zij gelezen „wat moet ik doen om behouden te wor den". Zij vond dit geen verbetering, zoals de dominee haar had voorgehouden, maar een verarming. Ter illustratie werd het volgende door haar aangevoerdstel dat ik een auto- ongeluk krijg, en uit de auto wordt ge slingerd. Dan kan het gebeuren, dat ik overal pijn voel, maar het er toch levend afbreng. Dan ben ik behouden. Maar ik voel me niet zalig. U begrijpt het nu wel. Zij had dat fijne aroma van de „zalig heid" liever in de tekst behouden. Zij vond het nu maar een beetje uitgehold. Als tweede bezwaar voerde dit bijbel vaste vrouwtje 2 Tim. 316 aan. De Statenvertaling leest: alle Schrift is van God ingegeven, en is nuttig enzo voort. De nieuwe vertaling: elk van God in gegeven Schriftwoord is ook nuttig om te onderrichten, enzovoort. Zij vond dat bij die nieuwe vertaling de mogelijkheid was opengelaten dat er Schriftwoorden waren, die niet „van God ingegeven" waren en dus een zekere ver dunning van het oudealle Schrift is van God ingegeven. IV. Het is met enige aarzeling, dat ik in dit artikel ga schrijven over de scheuring in verband met de gestalten der vroom heid. Je geeft zo gemakkelijk aanleiding tot misverstand. Het is in de loop der jaren ook zulk een ingewikkelde kwestie geworden. Toch kan ik mij niet onttrek ken aan de gedachte, dat ten aanzien van een der kernvragen een andere beschou wing, vanaf het begin, een weg naar de oplossing had geweest kunnen zijn. Ik heb mij met die gedachte zelf in de dagen van strijd be£ig gehouden. Eens heb ik, 't was in 1944 daarover een bro chure geschreven, die echter nooit werd uitgegeven door persoonlijke en oorlogs- ploeg en het oog recht voor zich uit! Waar blijft gij nu met uw eisen, jonge mensen Alles is mij geoorloofd. Maar is ook alles nuttig, gewenst vandaag? Nu de wereld, nu de kerk handen en harten te kort komt? Er kwam na 'n pauze 'n stroom van vragen los. De eerste -ik vermoed het nog al tijd was van 'n dansmeester, die zich zeker in zijn juist opbloeiend bedrijf door mijn rede bedreigd zag. Maar reeksen vragen ook van onze eigen jongelui. Omdat ik geen kans zag ze alle te be antwoorden, moest ik beloven 'n tweede avond te beleggen. Ik ben daarvoor echter nooit gevraagd. Niet, omdat de jeugd zélf dat niet be geerde. Maar gelijk mij later bleek om dat enkele oudere jeugdleiders niet be geerden, dat ik de juist opgekomen idee van christelijke film en christelijk toneel doorkruiste. Zo wonnen het déze jeugdleiders. De jeugd zelf begeerde althans toen nog één die ze wel in het aangezicht dorst weerstaan. En ik geloof dat we vandaag nóg zulke jeugdleiders broodnodig hebben. Ook de Heiland verachtte de jeugd niet. Hij vleide ze niet. Maar Hij vreesde ze ook niet te zeg gen, dat wie Hém volgt zich vrijwillig één en ander moet.... ontzeggen. D. J. C. Daareven lees ik dat ergens op 'n dorp 'n collecte zou worden gehouden voor jeugdwerk. Volgens de krant was het ook ónze jeugd daar te zwaar of te vernede rend om ook zelf met 'n bus rond te gaan n.b. voor eigen werk! Ja, draait maar liever 's morgens als je nog geen steek hebt uitgevoerd, je eer ste sigaretje. En noemt dat dan christendom van de daad Geeft me jeugdleiders, die de jeugd aandurvenC. Ik heb te dikwijls de nieuwe vertaling aangeprezen, dan dat iemand mij er van verdenken zal, haar nu af te vallen, als ik hier beken, dat ik deze zuster gelijk moest geven. Taalkundig kan ze ongelijk gehad hebben (hoewel ik daar nog niet helemaal zeker van ben) maar in haar begeerte de diepte van de Bijbel te willen vasthouden, had zij honderd procent ge lijk. Er was ook helemaal geen bloed uit gelopen, als de nieuwe vertaling zich in beide gevallen aan de Statenvertaling had geconformeerd. Ik wil maar zeggen: als men in zo'n geval van dik hout planken gaat zagen, de nieuwe vertaling als het non plus ultra gaat voorstellen, en geen „begrip" heeft voor de subjectieve geloofsbezwaren die dan door de „ouderen" naar voren wor den gebracht, doet men meer schade dan men denkt. Voor mijzelf heb ik noch wat die stok bewaarder betreft, noch met 2 Tim. 3 :16 veel moeite. Ik heb dat evenmin met di verse liturgische vernieuwingen, en wat verder ter tafel wordt gebracht. Maar ik kan mij hegrijpen, dat er zijn, die er wel moeite mee hebben. In zulke gevallen zou ik geneigd zijn, de pas wat in te houden, het tempo wat te verlagen, als er anderen zijn die zo vlug niet kunnen en buiten adem dreigen te raken. Dan gebeuren er de minste ongelukken. En de vrede wordt bewaard. Per slot van rekening zie ik liever een paar beschermende handen over de bijbel uitgespreid ook al zou dat wat voor barig en misschien onnodig zijn dan dat alles wat wordt opgediend gulzig wordt ingeslikt zonder dat het verteerd wordt. H. V. omstandigheden. Misschien ook wel goed. Er werden toen zoveel brochures in het licht gegeven, waarvan de schrijvers het allen goed bedoelden, wanneer zij een weg naar de oplossing aangaven. Ik zou nog wel titels kunnen opnoemen, die bij het verschijnen de hoop wekten. Als er naar geluisterd was. Maar dat was meestal niet het geval. Men wilde dikwijls alleen naar zichzelf luisteren. Maar nu ter zake. Een van de kern punten waar het geschil tenslotte om draaien ging was de doopsbeschouwing, speciaal de vraag, hoe de gedoopte kin deren moesten aangezien worden. Wat was de inhoud van de uitspraak, dat ze in Christus geheiligd waren.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1955 | | pagina 2