Zonder vlek
of rimpel?
Gestalten der Vroomheid
als men geen volledige vrijheid van me
ningsuiting heeft.
Ook hale men niet ieder op de vereni
ging, ook de minst aangename, waardoor
geest en toon soms zó lijden, dat anderen
wegblijven. Wie terwille van de onhebbe
lijkheden van kwaadwilligen geen reke
ning houdt met de zwakheden van de
goedwilligen, maakt de geest stuk, straks
ook de vereniging. Wie het vooral te doen
is om het grote aantal, verliest naar de
diepte veel meer dan hij uiterlijk won.
Doch vooral de leiding moet goed, de
gelijk, maar ook prettig zijn. Niet die 't
best van de tongriem is gesneden of zo
grote vrijmoedigheid tot lang bidden
heeft, is de aangewezene, 'n Hakkelende
humorist is beter dan 'n vlotte alles-weter,
die geduld en liefde mist. Ook moet hij
of zij, zoals ik schreef, niet al te veel in
jaren boven de anderen uitsteken. Indien
ouderlijke opvoeding bestaat in zich zelf
overbodig maken, hoeveel te meer voor
zitter of voorzitster zijn. Zij, die zich
zelf onmisbaar acht, geven jongeren geen
kans. Beter 'n keer scheef, dan benauwen
de correctheid. Al smedende en zwam
mende wórdt men 'n goede voorzitter of
voorzitster.
Als wij aan onze „vaderen" denken,
met name aan de vaderen van de afschei
ding en de doleantie, dan zijn we gauw
geneigd, deze mensen te tooien met een
stralenkrans. Voor ons besef was het toen
allemaal mooi en goed, en nu is er ver
vlakking over de hele linie.
Deze gedachtengang is niet in alle op
zichten billijk.
Er waren toen stellig mooie en goede
dingen. Dat is trouwens altijd zo in dagen
van reformatie. Er was grote offervaar
digheid. Als u nog eens aan die vier gou
den ringen in de collectezak terugdenkt,
dan wordt u daar stil van. God wordt het
liefst gediend met het bloedwarme, wat
we ons van het lichaam rukken. De
prachtige kathedralen die wij nu bewon
deren zijn gebouwd in tijden van diepe
armoede. Als de Kerk kleine kracht heeft,
zoals in Philadelfia, is zij machtig, en
krijgt zij geopende deuren. Als de Kerk
groot wordt, begint ze vaak aan hart
zwakte te lijden.
Er was in de reformatie der vorige
eeuw ook honger naar het woord. Uren
lang wilde men lopen, om maar het zui
vere woord der waarheid te horen. De
boeten die er op stonden, als de gods
dienstoefeningen werden bijgewoond door
meer dan 20 mensen, werden met liefde
betaald. Als de Zondagmorgenroep weer
klonk: Komt, nadert voor Zijn aange
zicht, dan kwamen de vorsten van elk
huisgezin (ook mét hun huisgezinhier
Naftali, ginds Benjamin.
Maar dit wil helemaal niet zeggen, dat
toen de gemeente een bruid was zonder
vlek of rimpel.
Integendeel
Het valt mij bij het doorbladeren van
oude notulenboeken uit de eerste tien jaar
na de afscheiding al direct op, dat het
noodzakelijk is toe te zien dat de onder
linge bijeenkomsten niet worden verwaar
loosd.
In de notulen van 26 Juli 1836 heet het
reeds in artikel 6:
„De broeders ouderlingen zijn ver
maand om hen die zich aan die verga
deringen onttrekken waar men zich be
perkt tot een getal van 20 personen, te
vermanen om toch de bijeenkomsten bij
te wonen of zich daar te vervoegen waar
men onbepaald vergadert".
In art. 5 van 20 December 1839:
„Wijl de vergadering weinig talrijk
was, wierd bepaald, Zondagavond we
derom te vergaderen, en de gemeente
ter getrouwe opkomst aan te sporen en
op te wekken in de godsdienstoefening".
Er haperde dus blijkbaar iets.
Dat de broeders het overigens niet bij
opwekkingen en vermaningen lieten, maar
als het moest ook verder durfden gaan,
moge blijken uit het volgende:
„Is in de vergadering gekomen*" de
vrouw van B. Bastiaan. De kerkeraad
heeft haar ondervraagd, welke de re
den zijn waarom zij de godsdienst na
laat zoo in huis als in de kerk. Zij
wendt voor dat de reden zijn dat haar
man haar terughoudt, dog de kerkeraad
heeft haar onderhouden dat niet alleen
de man, maar de schuld ook bij haar
zelve te zoeken is, alsmeede van stonde
aan haar vlees te buigen onder de ge
hoorzaamheid van Jezus Christus. Ook
is haar vermaand om zich jegens haar
man onderworpen te gedragen dog wat
Ik geloof dat door de band de jongelui
wel eens graag hun dominee op hun avon
den zien. Ze willen ook het eigen werk
wel eens tonen.
Doch ik geloof het niet van allen. Soms
het minst van de openlijke klagers. Want
er zijn juist „leiders", die in bezoek van
kerkeraadsleden, gevaar zien voor eigen
invloed. De manier waaróp soms advies
wordt gevraagd en (niet) opgevolgd, doet
wel eens de aap uit de mouw komen.
Ik denk aan 'n J.V. ergens in de tijd
van de nog niet zichtbare scheuring. Op
'n keer voegde men de niet meer jonge
dominee, 'n dogmatisch goed. onderlegde,
toe: „Wij hebben uitgemaakten
dan volgde één of andere wijsheid, die zij
hadden opgediept uit de destijds in zwang
zijnde Jansen e.c. over de ziel en zo.
Nogal zielig.
Men zegt wel eens: je zoudt er 'n be
roerte van krijgen. Mijn beste collega
kreeg er in die tijd één.
Het stond er niet bij waarvan.
Maar praat me er niet van, dat ze je
allemaal zo graag als adviseur zien, de
goede meerderheid niet te na gesproken.
Ik breek hier af. D. J. C.
godsdienst aangaat God meer te gehoor
zamen dan haar mande kerkeraad
heeft haar belast om hetzelve haar man
die naliet op de kerkeraad mede te ko
men hetzelve aan te zeggen. Ook heeft
de vergadering geoordeeld deze men-
schen aan de classis voor te stellen om
afgesneden te worden tenzij zij haar
veranderen".
U ziet, dit zijn geen halve maatregelen.
De nalatigën bij de godsdienstoefe
ning) worden op het matje geroepen in
de kerkeraadsvergadering, en de sleutel
van de tucht ligt niet ergens te roesten.
Er lean in die tussentijd iets verbeterd
zijn,»maar in mijn tijd waren er heel wat
zusters op het eiland Walcheren die de
„godsdienst" 's morgens nalieten. Hadden
ze 100 jaar eerder geleefd, ze zouden op
de kerkeraad ter verantwoording zijn ge
roepen, en vermaand „haar vlees te bui
gen onder de gehoorzaamheid voor Jezus
Christus".
Er waren nalatige gemeenteleden, maar
ook nalatige kerkeraadsleden. De vorige
maal schreef ik al over dat kwartje boete,
dat later „om des vredes wil" is afge
schaft. Dat niettemin de broeders niet al
leen op de kudde, maar ook op elkander
toekeken, en in goede zin „censura mo-
rum" oefenden, blijkt uit enige merkwaar
dige aantekeningen.
Als de kerkeraad in Middelburg om
half acht begon, druppelde het zo wat
tot half negen na, vóórdat allen present
waren. Ik heb de vraag wel eens gesteld,
of de broeders voor zichzelf gebeden had
den, en deswege het ambtelijk gebed voor
de kerkeraadsvergadering niet nodig had
den. Bij mijn weten werd er nooit curi
euselij k onderzocht naar de reden van
hun te laat komen.
Maar wat denkt u hiervan:
„G. Kroeze, diaken, komt in, en geeft
voor reden van zijn te laat komen, dat hij
zijn tijd verpraat heeft te Zwolle".
Een ander boekje wordt open gedaan
over broeder ouderling Bleyenberg. „Tot
haar leedwezen merkt de kerkeraad op,
dat de broeder ouderling Bleyenberg reeds
drie herhaalde keeren niet op de kerke
raadsvergadering is tegenwoordig geweest
en dat deze broeder aan nalatigheid schul
dig is, daar hij niet om dringende omstan
digheden, maar slechts tot zijn vermaak
de gemeente voor enige weken heeft kun
nen goedvinden te verlaten".
Wij zouden in de notulen vermelden:
zonder kennisgeving afwezig. Misschien
zou een van de broeders wetenhij is met
vacantie.
Maar niet alzo deze broeders.
De notulen vervolgen „waarbij geoor
deeld is, hem broederlijk te vermanen tot
de getrouwe inachtneming zijner bedie
ning dewijl hij andersinds geen ouderling
te dezer plaatse zou kunnen blijven, in
dien zulk een daad door hem mocht her
haald worden".
Van de herders stap ik nu weer over
naar de kudde. Er was een broeder, die
met het Synodale juk gebroken had, om
dat hij o.a. door de prediking in de Ned.
Herv. kerk niet bevredigd werd. Hij
kreeg daar stenen voor brood. Deze broe
der was kennelijk kruidenier van z'n vak,
en nu is het de kerkeraad „tot haar leed
wezen" ter ore gekomen, dat deze broeder
die 's Zondags geen stenen voor brood
lustte, in de week wel stenen voor boter
verkocht. Hij had namelijk op de bodem
van een vat boter een steen gelegd. Het
hele geval werd daardoor iets „zwaarder",
maar de kerkeraad nam dit niet van deze
zware broeder, en zette hem deswege on
der censuur. Terecht, want dat mócht na
tuurlijk niet. a
Het valt mij op, dat de gereformeerde
volkszonde bij uitnemendheid, wat wij te
genwoordig „roddelen" noemen, toen ook
al geliefkoosd en geaaid werd.
Ik lees reeds in de notulen van Maij
1837:
„Ds Brummelkamp geeft de verga
dering kennis, dat er zich achterklap
pers in de gemeente bevinden. Waarom
het noodzakelijk is geoordeeld dezulken
namens de kerkeraad te vermanen, en
tevens op de e.k. dag des Heeren de
gemeente liefderijk op te wekken tegen
dezulken te waken, en zich niet aan die
zonde schuldig te maken, en dezelve te
vens te verzoeken, dat zoo er leden in
de gemeente zijn die zich aan openbare
zonden schuldig maken, en waardoor
de naam des Heeren gelasterd wordt,
die alsdan aan de opzieners der gemeen
te bekend te maken, opdat hij alsdan
tegen dezulken naar de bevelen des
Heeren zou kunnen handelen".
In onze dagen liggen die roddelaars al
tijd op het kerkhof, maar men verkeerde
toen blijkbaar nog in de gelukkige om
standigheid deze reptielen op te sporen,
en te vermanen, en men deed althans een
poging om Mattheüs 18 actueel te maken.
Hoe de kerkeraad „naar de bevelen
des Heeren tegen dezulken zou kunnen
handelen", blijkt o.a. uit het volgende ge
notuleerde voorval.
Een zeker lidmaat J. W. v. d. Waa
heeft al enige tijd de aandacht getrokken,
omdat hij „de openbare godsdienstoefe
ningen nalaat en met een wereldsch meis
je buiten onze gemeente verkeering
heeft".
De predikant heeft hem daarover ver
maand, maar genoemden v. d. Waa is
toen „met goddelooze aantijgingen de pre
dikant zeer gaan bezwaren. Hij heeft n.l.
geroddeld „dat de predikant hem had
voorgehouden en opgewekt, een zoodanig
meisje niet te huwen, dewijl zij zeer arm
en daarom te minder verkiezelijk voor
hem was, welke laatste gezegde hij staan
de hield".
„De predikant verklaart, dat hij van
de armoede der meid in het geheel niet
heeft gesproken."
Het resultaat is, dat deze broeder het
Avondmaal des Heeren wordt ontzegd.
Vooreerst omdat hij veel kwaads gespro
ken heeft van de predikant, waarvoor hem
geraden wordt verzoening te zoeken in
II.
Wie zich het type van een Gerefor
meerd belijder wil voorstellen, staat voor
talloze moeilijkheden. Er zijn er wel, die
het kenmerkénde in het uiterlijke zouden
willen zoeken. Bepaalde kleding, een
voorgeschreven houding, zelfs aparte ge
baren en een bijzondere klank der stem.
Dat is al héél oppervlakkig.
Door deze wijze van doen wordt een
carricaturale uitbeelding in de hand ge
werkt, die bij tegenstanders van kerk en
christendom nog altijd geliefd is.
Maar wie het niet op deze oppervlak
kige wijze wil zoeken, moet zich voor
éénzijdigheden wachten. We zijn het er
nog altijd niet over eens, wat nu wel het
hart of de kern van de Gereformeerde
belijdenis is.
Welk grondbeginsel is het allesbepa
lende De leer der praedestinatie, het
absoluut onfeilbaar achten van Gods
Woord, Christus, Die niet alleen voor ons
de Middelaar der verzoening, maar ook
de Scheppingsmiddelaar is?
Al dat pogen om naar een kernwaar
heid de Gereformeerde mens te typeren,
breekt als theorie op de werkelijkheid, al
kan niet ontkend worden, dat juist het
belijden van deze grote hoofdwaarheden
de belijder daarvan bijzonder trekken in
geloofs- en levenshouding verleent.
Maar er komt ook nog bij, dat andere
factoren allerlei verschillen opleveren, die
bij het ons voorstellen verdisconteerd
moeten worden. De genade heft de natuur
niet op, maar volmaakt haar. De verschei
denheid, die God in héél het scheppings
leven gelegd heeft, verloochent zich niet
onder de doorwerking der genade, onder
de wederbarende kracht van Gods heilige
Geest.
Alleen is het de vraag, hoe wij bij deze
verschillende factoren een vaste maatstaf
zullen behouden. Want verschillen in aan
leg en persoonlijkheid, verschillen in ge
aardheid van bepaalde bevolkingsgroepen,
verschillen tussen man en vrouw, oud en
jong, volk en ras, te véél om op te noe
men zijn te veel en te onderscheiden om
altijd en onder alle omstandigheden in
rekening gebracht te worden en leveren
het gevaar op, dat we ons bij het bepalen
van de gestalten der vroomheid van de
gestalte, die Jezus Christus in de Zijnen
het bloed van Christus, want hij heeft
hierin „zeer grovelijk gezondigd tegen 1
Tim. 5:17". Daar staat, als u 't nog niet
wist„Den oudsten, die goede leiding ge
ven komt dubbel eerbewijs toe, vooral hun
die zich belasten met prediking en onder
richt".
De tweede reden voor de censuur is
zijn „onchristelijk bruiloft-houden".
Er worden tegenwoordig nogal eens
Zondagavondvisites gehouden, waarbij
dan zo zij „die arbeiden in de leer" ook
wel eens op tafel komen. Dat er dan over
hen niet „veel kwaads wordt gesproken
en verbreid" zou ik niet durven ontken
nen. Als je deswege aan 't censureren
wilt gaan, mag je dat wel per dozijn te
gelijk doen. En dan dat onchristelijk brui
loft vieren Ik heb nog maar heel zelden
bruiloften meegemaakt in christelijke stijl.
De conclusie moet ditmaal nogal somber
zijn. Het roddelen, waarmee de vaders en
moeders der afscheiding al aardig over
weg konden, hebben wij nog nooit afge
leerd en het christelijk bruiloftvieren heb
ben we nog nimmer geleerd. Zij waren
dus wéinig beter dan wij, en wij zijn wei
nig slechter dan zij.
Dit over de geestelijke wasdom en de
toeneming in heiligmaking
Het is wel verdrietig!
Op elke bladzijde van die monumentale
notulenboeken lees ik van tuchtzaken
dronkenschap, overspel, laster, ontrouw in
kerkbezoek enzovoort. En dan zo maar
daar tussen door een aantekening dat op
de e.v. 1 Nov. geen dankdag, maar bede
en vastendag zal worden gehouden „we
gens de heersende cholera, en de toene
mende gruwelen en grote armoedeEn
de gemeente wordt vermaand, op die bid
dag zich niet alleen van arbeid, maar ook
van spijs en drank te onthouden
Men zou zo zeggencholera, gruwelen,
armoede, er was toch wel alle reden om
zich te verootmoedigenNu gaan we ons
verbazen over die „vaderen" die onchris
telijk bruiloft vierden in het aangezicht
van de cholera, precies zoals we ons altijd
verwonderen over die hardnekkige en on
dankbare Joden in de woestijn, zonder te
bedenken, dat we in het zelfde (lekke)
schuitje zitten.
Met die Kerk die nooit zonder vlek of
rimpel geweest is, heeft de Here zich nu
al die jaren nu al bemoeid en vermoeid.
Als u zich soms ergens over verbazen
wilt H. V.
moet verkrijgen, te veel verwijderen.
Op dit punt rijst de in het eerste artikel
reeds gestelde vraag weer op. Christus
moet gestalte in de gelovigen verkrijgen.
Hoe wij dat nu opvatten, éénzijdig, zoals
de Kanttekenaars, die enkel denken aan
de bevestiging in de rechte kennis van
Christus, of vasthouden met Calvijn e.a.
aan de vorming van de nieuwe mens, de
nieuwe schepping in Christus, Christus
heeft toch slechts één gestalte en, als wij
naar Zijn gestalte gevormd worden, zul
len wij dan niet allen, die door het rechte
geloof, Hem ingelijfd worden, één en
hetzelfde beeld dragen?
Toch moet ook deze vraag ontkennend
worden beantwoord. De gestalte van Je
zus Christus is rijk. In Hem woont alle
volheid Gods lichamelijk. Worden de ge
lovigen naar Zijn beeld hervormd, zo zal
toch nooit in één enkele gelovige, even
min als in één groep gelovigen, die volle
gestalte tot uitdrukking gebracht kunnen
worden.
Wanneer wij belijden, dat gelovigen,
door een waar geloof, Christus en Zijn
zalving deelachtig worden, maken wij ge
bruik van de belijdenis van Zijn drievou
dig ambt om dit deelgenootschap aan
Hem, en dus aan Zijn gestalte, tot uit
drukking te brengen. Die gelovigen wor
den door dat deelgenoot-zijn profeet,
priester en koning. Is nu ieder gelovige in
dezelfde omvang profeet, èn priester èn
koning, zoals Christus? Ja, komt zelfs bij
de een, ondanks hetzelfde geloof, ondanks
dezelfde gemeenschap met Christus het
profetische van Zijn beeld en werk, bij
de ander het priesterlijke, bij een derde
het koninklijke niet meer tot gestalte en
uitdrukking? We zien profetische belij
ders, barmhartig bewogen priesters, daad
krachtige, koninklijke strijders onder ge
lovigen.
Het beeld van Jezus Christus is immers
te rijk, dat de volle gestalte van de pro
feet-priester-koning ten volle in wie dan
ook gerealiseerd kan worden.
Dit is voldoende om te laten zien, dat
het wedergeboren worden tot nieuwe men
sen door het deel krijgen aan Jezus Chris
tus niet noodzakelijkerwijze behoeft te
leiden tot het creëren van één bepaalde
gestalte der vroomheid.