Aannemen of Bedanken „Kleine Vossen" doodsvijanden bestreden en zelf horen en aanschouwen, valt het wel eens zoveel mee, dat ze hun eigen voorlichters niet meer geheel vertrouwen. Het staat wel gebrand in glas, maar veelal achter de sprekers: Bij dans en praet, hou middelmaet. Wie de hele dag roept dat het circus uit de duivel is, die bereidt voor menig kind de eerste circusgang voor. Ze heb ben die circusgasten zelf al van de trein zien komen met olifanten, leeuwen en paarden en ze geholpen bij het-opslaan van de tent op 't kermisplein en bevonden dat die vlotte kerels toch niet zoveel boos aardiger lijken dan de vloekers in hun eigen straat. En ze weten al wel dat voet ganger gevaarlijker beroep is dan koord danser of leeuwentemmer. En is het met onze sexuele voorlich ting, hoe principiëel ook, zoveel anders? De vele herdrukken van zekere boeken tegenover het onrendabele van vele kuiser boeken, bewijzen hoe graag men zich prik kelen laat onder de principes door. Opmerkelijker dan het gezwijg der jongsten over hun verhouding tot de kerk, vond ik dat zovélen indien dit tenmin ste juist is warm liepen voor de oecu mene. Dit is verheugend, mits het niet voortkomt uit zeker indifferentisme voor eigen kerk en kerkvorm. Kerkisme is 'n grote, domme zonde. Maar eerst, wanneer wij oog hebben voor de zegen Gods in eigen onvolkomen kerk, dan eerst staan we voldoende vast om anderen de hand te reiken tot hulp èn om te ontvangen uit anderer vaak miskende schatten. Ronduit gezegd verbaast het mij dat „de oecumene lééft op vele verenigingen". Of is dit ook al 'n modieuse reactie tegen veler ouderen- angst voor elk verkeer met, zelfs voor waarnemend buurten bij andere forma ties? Nauwelijks minder verwonderde 't mij te lezen, „dat uit meer rapporten is ge bleken, dat de leden van onze verenigin gen wel willen meewerken (met kerke lijke evangelisatie, zending enz.), maar dat hun activiteit niet wordt gevraagd". Waar schuilen die jeugdige springers naar kerkewerk, die men ledig aan de markt laat staan? Mag ik hun adressen? Waar vegeteren die predikanten, die kerkeraden, welke de jeugd als helpers eenvoudig negeren? Bijna tien jaar lang roep ik om hulp voor allerlei. En althans in Axel laat men mij steeds minder alleen de zware kar trekken. Ik kom echter nog heel wat hulp te kort, zowel voor de evangelisatie als voor het leiden van de kleinere meis jes. En ik vrees, dat het menig collega niet beter vergaat. Daarom, jongelui, meldt u bijv. ook in het leger en op de vloot bij uw veldprediker als helpers Slechts tien procent catechiseert daar Hoe heel anders zou het er in onze armée uitzien, indien althans ónze gedoopten 'n leger des heils daarbinnen formeerden. In Axel is het catechisatiebezoek boven lan delijk peil. Op hóéveel plaatsen echter is sport, muziek, E.H.B.O., tikles, fruitver- pakcursus, naailes, stenografie, B.B.B., emigranten-Engels, zangvereniging, fan fare de eindeloze reeks concurrenten van God, die alle gedoopten ter catechisatie roept. Waar schuilen al die hakers naar kerkewerk Geef uw adres aan Uw eigen herder en leraar vandaag nog opMaar begin met trouw te komen op catechisatie en jeugdvereniging en geef U daar aller eerst voor het broodnodigste. Grappig vond ik de „gretigheid"waar mee vele verenigingsbesturen hebben „toegehapt"toen hun mening werd ge vraagd over de belangstelling van „de kerkeraad en de predikant"Als de kop van Jut maar in zicht komt, gaan alle muilen open! De predikant wordt ook hier weer eens buiten zijn eigen kerkeraad gezetMaar zonder de voorzitter van de kerkeraad lijkt mij die toch niet compleet. Hij is er zelfs het permanente hoofd van. Als ker keraden nog wel eens proberen buiten hun voorzitter om te vergaderen, dan doen zij 'n onwettige daad. Praat dat de jeugd, de a.s. kerkeraadsleden, vast goed in. Want uit dat stiekeme saamspreken is vermoe delijk meer ellende dan laten we zeggen, tractementsverhoging geboren. Verderop lees ik in het rapport„dat de ouderlingen er beter afkomen dan de predikanten". Hoe pijnlijk deze mededeling ook is, kerkrechtelijk is ze dit keer in orde. Voorop stel ik dat, indien vooral de eigen predikant zich nooit, zelfs niet op het jaarfeest, vertoont, dit niet in orde lijkt. Indien het dan ook letterlijk waar is, dat er J.V.'s zijn, „die nooit een ker- keraadslid of dominé zien" (wéér de do- miné buiten zijn kerkeraad gezet!), dan ijs ik toch over zulk diep verval van de jeugd Want dominé (en kerkeraadsleden zelfs bij bosjes) zijn élke Zondag zelfs tweemaal te zienin de kerk Doch het zal wel zó bedoeld zijn, dat zij het op hun vergaderingen steevast zon der enig kerkeraadslid moeten doen. Dit is natuurlijk ook mis. Hoe daarin nu verbetering te brengen Niet door onbeleefdheden. Wat ik daarmee bedoel? Ik ken 'n predikant, die op zijn eentje 'n gemeente van 2200 zielen te verzorgen had. Hij woonde elk jaar trouw 4 jeugd jaarfeesten bij, mitsgaders 't jaarfeest van de mannenvereniging en voorzag elk van 'n passend „slot" omstreeks midder nacht. En op ieder feest kapittelde vrijwel élk jaar 'n baardeloos secretaris of secre- taresje in het openbaar de aanwezige do minee, dat hij zich toch zo weinig ver toonde! Waarop steevast gegrinnik. Zo iets getuigt niet alleen van weinig fijn gevoel tegenover 'n genode gast. Maar ook van weinig begrip en meeleven met de eigen predikant, op 't moment dat hij die week misschien zijn zoveelste be wijs van meeleven met anderen toont, soms zonder ooit 'n woord van bemoedi ging juist voor hém. Ik héb zelfs eens gehoord het is authentiekvan 'n door de eigen ds bijgewoond jaarfeest te X., waar bij 'n gefingeerde radiouitzending plots uit 'n luidspreker klonk: Nee, dan dominee Y. te Z., die niet enkel maar ééns in 't jaar op 'n feestje verschijnt, maar als broeder onder de broederen zelf lid is Klaagde niet Calvijn in Genève reeds over de „barbaries" (barbaarse gewoon ten) van studenten uit de Nederlanden? Voor zover bekend, heeft bedoelde pre dikant zich na deze aanmoedigende woor den dan ook niet laten inschrijven als lid dier hoffelijke mannenvereniging op ge reformeerde grondslag. Zou het bijbrengen van goede manieren óók niet tot de christelijke jeugd vorming- behoren? En het lijkt mij, hoe grappig en tot grinniken aanzettend ook, niet tactvol noch opvoedend voor de jeugd, 'n oudere, wie ook, in het openbaar te kapittelen, laat staan zijn eigen, genodige gast-dominee. Daarom kort en goedlaten die vereni gingen, die terecht menen, dat hun domi nee te weinig komt, hem eens beleefd om 'n onderhoud vragen en hem dan vrien delijk laten blijken, hoezeer zij op zijn aanwezigheid en adviezen ook op de ge wone vergaderingen zijn gesteld. Misschien dat dan menig predikant het zou kunnen gelukken, althans aan de oud sten duidelijk te maken, hoezeer zelfs hij, zonder ooit 'n werkelijk „vrije" Zondag, ook nog 'n plicht heeft tegenover het eigen gezin, waaraan hij vast en zeker minder dan wie ook juist op de Zondag zich wijden kan. Om bij mij zelf te blijven: ik preekte in mijn jonge jaren bijna telkens driemaal per Rustdag, nadat ik dikwijls slechts van één uur Zaterdagnacht tot Zondagoch tend zeven uur had „gerust". In Brussel, waar ik na het preken dikwijls vijf of meer gasten de hele avond had, eigen le den of ook wel reizigers als dr Colijn, Prof. Fabius, 'n zendeling op doorreis, enz., heb ik Zondagen gekend van veer tien uur in touw. In Rotterdam zat ik 's Maandagsmorgens om 7 uur vaak reeds weer aan mijn schrijftafel, bad daar soms 20 X met zieken en catechisanten op één dag en slikte mijn middagmaal tussen 2 catechisaties in 5 minuten naar binnen. Wellicht dat ik daardoor er nu zo lang over moet doen Mijn collega's zullen andere verhalen kunnen doen. Zou het niet leerzaam zijn bij zulk 'n vriendelijk saamspreken te ont dekken, dat menig predikant nu reeds veel te weinig zich wijden kan aan.... bloedeigen jeugd? D. J. C. N.S. En volgt dan, jongens, het voor beeld van de jonge Calvijn, die nóóit ro kend bij zijn dominee binnenkwam, maar wachtte tot deze hem 'n Chief Whip pre senteerde. Soms duurde dat wachten lang. Maar hóé leerzaam! Zie bij Emile Dou- mergue. La jeunesse de Calvin. De blz. ben ik vergeten. C. Ons. kerkvolk heeft altijd nog veel be langstelling voor het kerknieuws. De ru briek van de uitgebrachte beroepen en of die beroepen al of niet werden aangeno men is in dagblad en kerkbode de meest gelezene. De spanning is er vooral als wij er zelf bij betrokken zijn. Onze dominee heeft een beroep. Wat zal hij doen? Er zijn in de gemeente altijd lieden die het al weten voordat de dominee het weet. In elk geval is de ontlading er pas, als de bekendmaking er is. Aangenomen of bedankt! Het wachten is op het laatste en beslissende woord van de beroepen predikant Weet U wel, dat op de keper be schouwd, die dominee helemaal niet het laatste woord heeft? Er staat een artikel in de Dortse Ker kenorde het is artikel 10 dat aldus begint: „Een Dienaar, eens wettelijk be roepen zijnde, mag de gemeente, aan wel ke hij verbonden is, niet verlaten, om el ders een beroeping op te volgen, zonder bewilliging des kerkeraads met de diake nen". Ziezo, daar zit die dominee dan, die het laatste woord wil hebben! Er is ook nog een kerkeraadEn die kerkeraad kan een spaak in het wiel steken. Die kerke raad moet in elk geval „bewilligen", en als die kerkeraad op goede gronden meent niet te kunnen bewilligen, kan de zaak niet doorgaan, ook niet als de dominee gezegd had, ik neem dat beroep aan. Dit meespreken van de kerkeraad ligt ook wel een beetje voor de hand. De Dienaar, zegt de Kerkenorde, is wettelijk beroepen, en dat niet voor een zekere termijn, maar voor z'n leven. Er is dus een band gelegd, en die mag door geen der beide „partijen" eigenmachtig verbroken worden. De dienaar mag dus „de gemeente waaraan hij verbonden is, niet verlaten", zonder meer. Dat woord „verlaten" heeft hier de kracht van„wie z'n vrouw verlaat, en een andere trouwt, die doet overspel!" Zó absoluut staat het hier natuurlijk niet. De Kerkenorde schrijft niet voor: hij mag de gemeente nooit en te nimmer verlaten. Dan zou er nooit meer beroepen kunnen worden. Maar hij mag het niet doen „zonder be williging des kerkeraads". Dus niet op z'n dooie eentje. Hij kan niet bij wijze van verrassing aan kerkeraad en gemeen te zeggenik ga, en geeft U mij nu even een briefje voor goed gedrag. Het moet gaan „met wederzijds goedvinden", en er kunnen zich dus gevallen voordoen, dat een kerkeraad niet kan of mag bewilligen, en zoals gezegd, dan heeft de dominee niet het laatste en beslissende woord. Ik geloof niet, dat dit artikel van de* Kerkenorde erg goed „onderhouden" wordt. De glans is er een beetje af. Ds Jansen zegt in zijn Korte Verklaring van de Kerkenorde, dat in de 16e en 17e eeuw die „bewilliging" van de kerkeraad in de practijk neerkwam op een „beslissing" van de kerkeraad. In de 18e eeuw, zegt hij, werd dit heel anders, en kwam de beslissing practisch uitsluitend bij de „dienaar", terwijl de „bewilliging des kerkeraads" een blote formaliteit werd. Daar heeft Ds Jansen niet helemaal ge lijk in. Het is nu wel min of meer tot een formaliteit gedegradeerd, maar het is niet geheel juist dat dit al vanaf de 18e eeuw zo is. In de dagen van de afscheiding dacht men er heel anders over. Ieder kent natuurlijk de naam van Ds Brummelkamp. Hij was een van de „va ders der afscheiding", en deze zelfde grote Brummelkamp heeft aan den lijve ervaren, dat art. 10 van de Dortse Ker kenorde geen dode letter was. Dit bleek mij, toen ik dezer dagen snuf felde in de oude notulenboeken van de kerk; van Hattem. Daar was Brummel kamp namelijk de eerste predikant. In de notulen van 27 Maart 1838 staat in art. 3: „Deze vergadering op verzoek van Ds Brummelkamp belegd zijnde, zo geeft Z. Eerwaarde aan dezelve kennis van opnieuw (dit was een 2e beroep, H. V.) een beroeping van de gemeente te Amsterdam te hebben ontvangen, leest vervolgens de beroepsbrief voor alsmede een missive van de kerkeraad aldaar aan die van Hattem, waarin der halve het ontslag van Ds B. verzocht wordt als predikant dier gemeente en bij Z. Eerw. tevens pogingen te willen aanwenden om de roeping derwaarts aan te nemen". Het lag in de bedoeling van Ds Brum melkamp dit beroep naar Amsterdam aan te nemen, zoals later in de notulen blijkt, maar dit zat hem niet zo glad. In art. 4 van de notulen van 27 Maart 1838 staat te lezen: „De kerkeraad is van oordeel hier niet aan te mogen voldoen (curs, van mij, H. V.) uit hoofde de kerkeraad te Amsterdam de toestand dezer gemeente noch ook die der anderen in deze pro vincie schijnt te weten". En dan besluit de kerkeraad van Hat tem aan Amsterdam dit merkwaardige voorstel te doen„een predikant der Her vormden te beroepen, omdat er toch nog de zodanigen in dat genootschap gevonden worden, van wie wij op goede gronden mogen geloven, dat zij de gereformeerde leer liefhebben hoewel ontrouw zijnde in de verwerping van het Hervormd Kerk bestuur, doch echter zodanig beroep onder Gods zegen tot hun schuldige verplichting konden gebracht worden." Wat Amsterdam met dit advies gedaan heeft, is mij niet bekend, maar Hattem gaf in ieder geval de vereiste bewilliging naar art. 10 D.K.O. niet, en zo zat er voor „vader" Brummelkamp niets anders op dan in Hattem te blijven. Twee jaar later krijgt Ds Brummel kamp een beroep naar Schiedam. Hij vreest nu blijkbaar een herhaling van wat er rondom Amsterdam te doen geweest is, en heeft zich van tevoren gewapend. In het notulenboek vind ik een eigenhan dig door Brummelkamp geschreven „op gaaf van denkbeelden van Ds A. Brum melkamp inzake op Z. Eerw. uitgebrachte beroeping voor de gemeente van Schie dam. Dit telt 7 bladzijden. B. zet daarin uiteen, dat men onder scheid moet maken tussen een inwendige en uitwendige losmaking. Die inwendige losmaking, schrijft hij, was er al gekomen tijdens het beroep naar Amsterdam. Van toen af had hij nog wel z'n woonplaats in Hattem, maar niet meer z'n werkplaats. Nu kwam het beroep naar Schiedam, als een duidelijke roepstem des Heren, om nu ook van woonplaats te veranderen, en dit was dan de uitwendige losmaking. De broeders in Hattem zijn door deze redenering blijkbaar niet erg overtuigd, want in de notulen van 26 Juli 1839 staat, dat men de toestemming aan de losma king des leraars niet kan geven. Nu komt zelfs de meerdere vergadering er aan te pas, en wel de „Kerkvergade ring der provincie Gelderland". Men sprak in die tijd om begrijpelijke redenen blijkbaar liever niet van een provinciale „Synode", maar dat was het toch. Deze Synode schrijft aan Schiedam een brief die aldus begint: „De opzieners der gemeente Christi van Gelderland wenschen de broeders in Christus te Schiedam Heyl en Za ligheid". Na deze christelijke groet volgt een brief die op poten staat. Zij betwisten aan geen enkele gemeente het recht, om een leraar te beroepen, maar, zo voegen zij er aan toe, dit moet dan „op christelijke ma nier geschieden langs de weg van om- derling beraad en overleg met wederzijds goedvinden als broeders van één zelfde huisgezin". Gebeurt dit niet, dan gaat het beroe- pingswerk niet uit van het christelijk be ginsel en wordt het, zoals er letterlijk in die brief staat, „een poging om zich eigen machtig te helpen met beroving van eens anders wettig eigendom". „Gijlieden Broeders, hebt deze on christelijke gewoonte gevolgd, waardoor wij ulieder roeping voor geen goddelij ke aanwijzing kunnen noch mogen hou den." Even verder schrijven zij „Het vertrek van Z. Eerw. zoude gelijk staan met het wegloopen van een vader uit het midden van een talrijk kroost en met het verlaten eener kudde door den Herder." Daarom „Hoe bitter en teleurstellend het ook voor ulieden zijn moge om ulieder be geerte van de hand te wijzen, en onzen leeraar te verplichten (curs, van mij, H. V.) deze door den Heere blijkbaar aangewezen werkkring niet te verlaten, een bediening te Schiedam is noch beantwoordende aan zijn roeping alhier noch aan de aanwezig zijnde behoef ten". Het is tenslotte zo gelopen, dat de ker keraad van Hattem heeft uitgesproken, dat het niet duidelijk was wie de meeste rechten op Ds Brummelkamp kan laten gelden, en toen heeft men „deze zaak ter beslissing overgelaten aan de dienaar". Het is toen Schiedam geworden. Maar U hebt bemerkt, het heeft nogal wat voeten in de aarde, als de kerken se rieus art. 10 D.K.O. willen „onderhou den". H. V. Een jacht.schut (geen „club", zetter!) is ook nooit klaar. Als hij alle gieren, kraaien en raven heeft doodgeschoten, kan hij op de muizenjacht. Zo is 't ook met allerlei soort vossen. Nu de praatvos een zeldzaamheid is in onze kerkelijke hof, moet hij op zoek naar de zwijg-vos. Men noemt hem ook wel „dode-orthodo- xie". Toen ik jarig was, een 50 jaar ge leden, moesten we als kerkgangers ter plaatse ongeveer drie kwartier lopen om ter preek te gaan. In groepjes liepen we langs een weg, die 's zomers bedekt was

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1955 | | pagina 2