GODS WIL PUBLIEKE LEVEN Sens EN ONS kan ook de edelste uitspraak niet over nemen. Maar voor zover ik zie, ook één van goede wil, van beschaving, ja van liefde tot de Heiland, die ons door Paulus onder meer vermaant het welluidende lief te hebben. En wat wel-luidends is er aan die vulgaire, al te platte uitspraak van onze edelste klinkers, die soms door kathedraal gewelven weergalmd in al hun platheid hai, zai, wai, volluk, zorregen, zielle met 'n driedubbele dikke 1. Of 't gezalfde de- salve in plaats van het Nederlandse de zelfde. Gaat tot de schapen, gij deftig- doenders en leert van de schapen 'n zui verder 'n Kwestie van echte beschaving. Want daar is ook die hyperbeschaving, die 'n Haagse Jonker zelfs in drift doet zeggen: je bent gak! onbewust van eigen gakheid Ook onder onze adel kwamen vooral vroeger lieden voor, die meer cosmopoli- tisch dachten en spraken dan Nederlands. Jonkheer van Karnebeek en menig am bassadelid hoorde onder hen. Ze savou reerden zoveel in het buitenland en spra ken zo dikwijls vreemde talen, destijds Frans vooral, dat hun uitspraak niets meer van eigen land behield. Hoe gewoon sprak de gereformeerde gravin van Limburgh Stirum of ook overigens onzaliger gedachtenis, Jhr de Geer. Maar zoals zekere Jonker uit mijn studentenjaren 'n simpel woord als „dasje" met zijn adellijke tong tot iets totaal Frans verhaspelen kon! Zulk soort voornaamheid valt óp en deugt daarom al niet. Zij kwetst hart en oog en oor. Maar hóé ridicuul is het dan, wanneer eenvoudige jongens op de preekstoel die malle veraristocratisering van ons schone Nederlands trachten te imiteren. Dubbel vervalst goudWant het lijkt wel of wij op de kansel tegenwoordig balanceren tussen extra platte en extra-gemaniereer- de uitspraak. Eén onzer vroegere Excellenties, niet één uit de arbeidersstand, maar vermoe delijk uit de gegoede middenklasse, sprak affreus. Wat moet dat voor koningin Wilhelmina 'n penitentie zijn geweest zijne Excellentie op maandelijks bezoek te krijgen Hoe natuurlijk en welluidend sprak de oude doctor Kuyper, de weer zachte ds Bas Wielenga of de soldateske Ferwerda van Amsterdam. Luister ook eens naar Prof. Wijers van het grootseminarie te Haren. Hoe fijn, hoe echt! Hoe geaffecteerd daarentegen sommige burgerjongens, die, uit hun eenvoudig milieu gerukt, het zoeken in namaak-def- tigheden, die ondanks hun onbarmhartige echo's op studentensamenkomsten, blijven Er staat in de uitleg, die de Catechis mus van de derde bede geeft, een merk waardige uitdrukking, die vooral in deze tijd onze aandacht dubbel waard is. Ik bedoel de zinsnede „opdat alzo een ieglijk zijn ambt én beroep zo gewillig en ge trouw moge bedienen en uitvoeren als de engelen in de hemel doen". Het gaat mij hierbij vooral om de woor den „ambt" en „beroep". Met oog op de bediening en uitvoering daarvan moeten wij onze eigen wil ver zaken en Gods wil zonder enig tegenspre ken gehoorzamen. De bede „Uw wil geschiede" staat dus niet los van het arbeidsproces, de sociaal- economische verhoudingen, enz. Blijkbaar heeft zij te maken met ons ambt of be roep en met de wijze waarop wij ons daarin gedragen. Maar dan komt zij ook te liggen in het vlak van ons publieke le ven. Dat is ook inderdaad zo Stel U voor, dat het anders was. De heerschappij van God houdt niet op bij de fabriekspoort. Er is nergens een be grenzing van de heerschappij van God. In zijn ambt of beroep is de mens niet van Gods wil owfslagen; maar daarin juist moet hij doen uitkomen wat het voor hem betekent onder God te staan, ook in het werk. Ons publieke leven moet de Here ge heiligd worden. Daarom moet de wil Gods ook in onze arbeid ten volle geëerbiedigd worden. Onze arbeid is alleen dan zinvol, ge zegend en tot zegen, wanneer hij een bij drage is tot het volbrengen van Gods wil. Wij komen hier op het grote schei- dingspunt van geloof en ongeloof inzake het vraagstuk van de arbeid. Is de arbeid als zodanig religieus ge fundeerd of niet voortleven en zelfs als echt of mooi in hun gemeente worden geslikt. Ja, het is 'n kwestie óók van gehoor. '11 Gave dus, die men al of niet bezit. Maar misschien meer nog van oprecht heid, van innerlijke zuiverheid, van liefde tot het evangelie, dat wél ook in allerlei dialect of streektaal mag verkondigd. Als die taal maar echt, maar zuiver is. 'n Man als professor Gerbrandy of Anema hou den iets in hun spreken, dat herinnert aan de provincie van hun herkomst. Maar wat deert dit? Het geeft aan hun warme toe spraken '11 bekoring te meer, omdat hun hart zo eenvoudig en hun uitspraak daar mee in harmonie, zo ongeknutseld, zo vol strekt natuurlijk is. Bij hén zet niemand de radio af, zoals na 't aanhoren van het votum of de zegen reeds bij anderen, die wel mochten biddengeef mij natuur en waarheid, Heer! Ik lees daarnet, dat op onze Synode 'n voorstel is gedaan 0111 a.s. predikanten vooraf te laten testen door psychiaters, ter voorkoming van latere ongelukken met weleerwaarde querolanten. Daar zit wel iets in. Ofschoonik vrees, dat de apostel Paulus zulk '11 test misschien niet haalt. Iiij was wel eens „uitzinnig" en wel zó uitzonderlijk, dat één of ander „knap" deskundige hem zeker voor wereldwerk had afgekeurd. En hoe oordeelt Kretschmer in Körper- bau und Charakter over de schizothymen Fanatiker Calvijn, op één lijn met Ro bespierre Ik vrees, dat zelfs onze Heiland niet de proef van sommige moderne testbu- reaux zou doorstaan. Heeft niet jaren geleden 'n Frans medicus Plem voor krankzinnig verklaard. Ik ben er dan ook eer voor a.s. predi kanten zo vroeg mogelijk te testen op hun uitspraak van het Nederlands. Dat is óók 'n karakterkwestie. En één van het evan gelie en oprechtheid. Doch, indien-de psychiater of de psy choloog met alle geweld aan onze a.s. ouderlingen, die later dubbele eer waardig geacht moeten worden, te pas moet ko men, dan ben ik voor gelijke monniken, gelijke kappen. Men breide dan dit on derzoek royaal uit tot alle ouderlingen- en diakenen incluis. Want onder ons niet genoeg te waar deren corps van tienduizenden onbezol digde oudsten en behulpsels, zóu toch ook wel eens 'n reuzen lastpak kunnen schui len, die kans mocht zien zijn goedbloed van 'n jonge dominee te maken tot zenuw patiënt. En, onze kerkorde is voor gelijkheid in het ambt. D. J. C. Dat is de vraag waar het hier op aan komt. Op die vraag zal de christen „ja" ant woorden, terwijl de ongelovige mens daar tegenover zijn uitdrukkelijk „neen" stel len zal. Althans zó zou het moeten, wanneer de christen zijn geloof serieus neemt en de ongelovige zijn ongeloof in volle con- sequntie belijdt. Dan komen hier „ja" en „neen" in alle scherpte en onverzoenlijkheid tegenover elkaar te staan. Maar in de praktijk is het vaak zo, dat beide partijen heel veel water in de wijn doen en elkaar op het terrein van de vra gen van de arbeid en wat daarmee samen hangt maar al te goed kunnen vinden, in de mening dat het bij ons werk gaat om finanfiëel resultaat. Dat is de saecularisatie de verwe reldlijking van de arbeid, waarin de groot-kapitalist der industrie, de liberale zakenman uit de handel en de grote massa der arbeiders samen de Mammon dienen. Wanneer wij de gedachte hebben: het gaat bij onze arbeid tenslotte om het geld, dan gaat het blijkbaar niét om de dienst, die wij door onze arbeid verrichten; a fortiori niet om de dienst aan God, die onze deelname aan het arbeidsproces toch behoort te zijn. Werken we voor God óf werken we voor onszelf Dat is de vraag waar het op aan komt. De beantwoording van deze vraag is afhankelijk van die andere Leven we voor God óf leven we voor ons zelf En déze vraag op haar beurt is weer afhankelijk van een derde: Zijn we van God óf zijn we van ons zelf Dat is de grote samenhang, waarin wij het probleem dat ons bezig houdt moeten bezien. En dan is het voor ieder, die leven wil bij het licht van Gods Woord, duidelijk hoe hier de lijnen moeten worden getrok ken. Voorop staat dit: wij zijn des Heren; gekocht met Christus' bloed. Wij leven de Here en bidden om Zijn Geest, Die ons daartoe willig en bereid moet maken. Maar dan moet ook onze arbeid, als zijnde een zeer belangrijk deel van ons leven in dat licht gezien worden. Wij zijn ook als nijvere mens, in ambt of beroep, Gods eigendom. Wij leven ook als werkende mens, het zij dat wij komen aandragen met kapitaal, met theoretische kennis, met vakkennis of spierkracht voor de Here. Het werk, dat wij leveren, het aandeel, dat wij in het productieproces nemen, is een dienen van onze hoogste Patroon, Wiens wil ons plaatst voor een bepaalde levenstaak: op het land, in de fabriek, op de kantoorkruk, voor de klas, op de preekstoel, in de zie kenbarak, op het atelier, in de keuken of achter de toonbank. Als we naar ons werk gaan moeten wij bidden: „Uw wil geschiede". Er moet nieuw land in cultuur gebracht worden? Uw wil geschiede. Er moeten nieuwe japonnen genaaid worden? Uw wil geschiede. Er moet een nieuw schip gebouwd wor den? Uw wil geschiede. Er moeten zieken verpleegd worden? Uw wil geschiede. I-Iet vloeit alles voort uit de ene grote cultuur-opdracht, die God bij de schep ping reeds aan de mens heeft opgedragen de hele schepping moet in cultuur ge bracht worden en alle mogelijkheden, die er in Gods aarde liggen, moeten tot volle ontplooiing komen. Daartoe bedient God zich van mense lijke arbeid. En dat is de dienst, die de werkende mens in het productieproces voor de Here verricht. Dat is de christelijke visie op de arbeid. Daarom is ons be-„roep" een „roeping" van GOD. En ons ambt een taak, die GOD ons in het leven stelt. Slechts een afvallig mens kan werken voor „money-making". Het is typisch-werelds om daarin de zin van de arbeid te zoeken en daarmee de zaak voor gesloten te verklaren. Het loonzakje is van belang, maar het is niet de zin van de arbeid. De winstmarge is van belang, maar zij is niet de zin van het zakendoen. Het economisch rendement is van be tekenis, maar het is niet de zin van de onderneming of groot-industrie. De zin van al onze arbeid is, dat wij God dienen op de plaats waar Hij ons stelt, met de mogelijkheden, gaven, krach ten en middelen, die Hij ons ter beschik king stelt. Dan geldt ook voor dit onderdeel van ons leven, dat God> alleen ons daarin de wet zal stellen. Want we staan in Zijn dienst als wij werken, waar en in welke sector van het leven ook. In ambt of be roep blijven wij Gods mede-arbeiders, die als zodanig Zijn kinderen en erfgenamen zijn. Dit behoort ook tot het kindschap Gods en tot het erfgenaam-van-God zijn, dat We hadden elkaar wel kunnen ontmoe ten in Parijs, Ds Couvée en ondergete kende, want ik heb daar juist ook die in vasie der Jehovah-getuigen meegemaakt. Ze vielen genoeg op, zelfs in Parijs, hoe wel ze op de grote stations toch weer in de menigte ondergingen. Want al trokken in de zomerdagen vele vreemdelingen naar Parijs, de Parijsenaars trokken in die eerste dagen van Augustus in ontelbare aantallen naar buiten. Honderdduizenden, volgens de Franse kranten van die dagen. Ik moest zelf verder dan Parijs en heb op de heen- en terugreis héél wat op de stations doorgebracht en op m'n koffer gezeten, andere zitplaatsen waren onmo gelijk te bemachtigen, de ontzaggelijke drukte gadegeslagen en de lange treinen bewonderd, die haast niet op gang konden komen en toch eenmaal rijdend een be- ho rlijke snelheid ontwikkelden, want er wordt nog al hard gereden. Dat is niet de enige indruk. Op die héén- en terugreis toch ook wat in Parijs gepelgrimeerd, d.w.z. plaatsen bezocht, waarvan de naam a.h.w. als bedevaart plaatsen in de gedachten verwijlen en waarvan je zo dikwijls gelezen hebt, zo vaak van gehoord, en die je zo menig maal afgebeeld hebt gezien, dat je bij werkelijke aanschouwing niet eens meer verwonderd bent en alleen constateert „Ja, zo is hetNotre Dame en de Seine, de boulevards, waar je zo fijn en waar wij als buitenlanders heel vaak tot de zelfde conclusies en opmerkingen komen. Dat dacht ik, toen ik gelezen had, wat Ds C. schreef en wat bij mij zelf opge komen was toen ik ook op een terrasje aan de Boulevard St. Michel in het Quar- wij zó onze arbeid mogen zien. Dan wordt ons werk een voorrecht, een onderscheiding, als wij het mogen doen voor de Here. Dat dit geen theorie, maar praktijk is, moeten onze christelijke organisaties dui delijk laten zien. Zij moeten opkomen voor de religieuze zin van al onze arbeid en strijden tegen alles wat de saecularisatie, de verwereld lijking, van het leven in de arbeid in de hand kan werken. Ik zou wel willen, dat de christelijke organisaties, zowel van werkgevers als van werknemers meer aandacht aan dpze hoofdvragen zouden besteden. Want hier liggen de wortels van het christelijk levenin de religie, de dienst van God met heel het hart en met alle krachten, die God ons ter beschikking stelt: gaven van hoofd en hart en hand, aangeboren en verworven capaciteiten. Het is niet genoeg om God te dienen in de avonduren. Het koninkrijk Gods ligt niet in de per soonlijke sector alleen. Het begint niet eerst om half acht. De wil' Gods is niet een kwestie van vrije tijdsbesteding. Maar de wil Gods moet heersen, ook in directiekamers, fabriekshallen en beurs gebouwen. Want arbeiden is GOD dienen. En zo nietde vloek zal er op rusten. De oude Sikkel (J. C.) heeft in zijn tijd deze dingen met kracht naar voren gebracht. Hij heeft in zijn generatie ve len bezield, vooral in het werkliedenver bond „Patrimonium". De oudere genera tie weet nog wel van de grote christelijke idealen die men voorstond voor het leven in de arbeid. Te weinig is naar die stemmen geluis terd. Men heeft veel aandacht besteed aan allerlei verbeteringen op sociaal gebied en zeer veel is in dat opzicht bereikt. De po sitie van de arbeidende stand is onder Gods zegen, mede door de christelijke vakbeweging, sterk verbeterd. Maar daar mee is de arbeid als zodanig niet voor het koninkrijk Gods gered. Plet beste bewijs daarvoor is dit, dat de arbeid ook door vele christenen nog als een noodzakelijk kwaad wordt beschouwd. Men kan er niet buiten. Men moet toch in, zijn levens onderhoud voorzien. De kunst is nu om met zo weinig mo gelijk van dat noodzakelijk-kwaad zovéél mogelijk begeerd goed binnen te halen. Een maximum aan loon, winst, rende ment, dividend bij een minimum aan ar beid. Dat is het socialistisch ideaal der welvaartspolitiek op economisch gebied. En ook een christen is daar niet onge voelig voor. Maar betekent dit niet een mammoni- sering van de arbeid? Wat blijft er dan van het godsdienstig karakter van ons werken over? Is onze arbeid, zó gezien, nog Gods- dienst? Of 0111 heel eerlijk te zijn: zëlf- dienst Ongetwijfeld het laatste! A. V. tier Latin de mensen, het verkeer en de belevingen gadesloeg. Maar m'n einddoel was Parijs niet. Ik moest verder naar Sens, want daar zou ik een Zondag preken voor de Gerefor meerden, die in de Yonne nogal in aantal aanwezig zijn en hun eigen kerk hebben en hun eigen Plollandse dominee: Ds H. Winter, niet onbekend. En wie Sens zegt, denkt ook aan Paron, de laatste jaren zo in de aandacht gekomen door de school. En de vereniging„Vrienden van Paron". In Sens logeerde ik niet. Op een boer derij een 25 km er vandaan. In Rigny le Ferron. Och, die namen. Vroeger op school heb ik toch goed m'n aardrijks kunde geleerd. Met een zekere trots denk ik er aan, dat ik altijd op m'n rapporten hoge cijfers voor dat vak had. Maar kom je in het buitenland! Dan bemerk je je onwetendheid. Wat lijkt alles groot. Dat is het ook. Frankrijk heeft een 100-tal departementen. Elk met z'n talloze plaat sen en plaatsjes, waar je er niet één van kent. Maar ze klinken alle even geheimzin nig in je oren en 't lijkt er op, dat ze, door hun melodieuze naam reeds, allerlei wonderschoons zullen openbaren. Nu is dat natuurlijk niet het geval. Heel gewone stille dorpjes, weggescholen in de golven de plooien van het zwakke heuvelland schap. Maar de bekoring blijft. Rigny le Ferron. Net, zoals de naam van de boerderij, Ferme de la Rondinnerie, waar ik enkele dagen gast bij de fam. Knibbe was. Mon sieur G. Knibbe. Een niet onbekende naam, zoals vele namen daar ogenblikke lijk associaties wakker roepen, in het bij zonder hier aan Zeeland. Het was volop oogsttijd. Vroeger dan hier. Het is immers heel wat zuidelijker.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1955 | | pagina 2