Om de ere Gods
Regeer ons
v
A. V.
y
Doch m.i. is dit onvermijdelijk aan ons
systeem van vandaag verbonden.
En dan de honderden guldens, die al
dit gereis en geïnformeer kost
Het zou beter en nuttiger kunnen wor
den besteed.
Ik herinner mij in mijn studententijd
kennis te hebben genomen van de Zwit
serse methode, althans destijds.
Elke zes jaar konden predikant en ge
meente weer uit elkaar gaan. Wilden ze
voor nieuwe zes jaar bij elkaar blijven,
dan werd dit als door 'n nieuw beroep,
'n nieuwe vrije stemming uitgemaakt,
precies als bij ons bij de verkiezing van
Het is ons van jongsaf al ingeprent,
dat het in ons leven moest gaan om de
ere Gods.
Als men zegt dat dit het specifiek Cal
vinistische standpunt is, dan kan dit tot
misverstand leiden. Men zou er namelijk
uit kunnen afleiden, dat deze „ere Gods"
een soort hobby van Calvijn geweest is,
iets waarvan hij alleen het monopolie had.
Het is natuurlijk wel waar, dat Calvijn
het instrument in Gods hand geweest is
om dit „Soli Deo Gloria" weer de haar
toekomende plaats te geven. Vandaar dat
zijn embleem waseen brandend hart, op
een uitgestrekte hand God ten offer aan
geboden. Vandaar dat hij ook in de Ca
techismus van Geneve op de vraag wat
het doel is het levenantwoordt: de ver
heerlijking van God die ons geschapen
heeft.
Intussen is dit niet een vondst van Cal
vijn geweest, maar hij heeft dit uit de
bijbel opgediept. Het is de doorgaande
lijn van de Schrift, dat het doel zowel
van de schepping als de herschepping is
de verheerlijking Gods, en daarom kan
Paulus ook rustig schrijven: hetzij dat
gijlieden eet, hetzij dat gij drinkt, hetzij
dat gij iets anders doet, doet het alles ter
ere Gods.
Onze gereformeerde belijdenis heeft
dat ook zo verstaan.
In de Heidelbergse Catechismus heet
het, dat God ons naar Zijn beeld gescha
pen heeft om Hem te loven en te prijzen;
dat wij ons leven, gedachten, woorden en
werken zó schikken en richten, dat Zijn
naam 0111 onzentwil niet gelasterd, maar
geëerd en geprezen zvorde; Christus heeft
ons, nadat Hij ons met Zijn bloed ge
kocht en vrijgemaakt heeft, ook door zijn
Heilige Geest tot Zijn evenbeeld ver
nieuwd, opdat wij met ons ganse leven
ons Gode dankbaar voor Zijn weldaden
bewijzen en Hij door ons geprezen worde.
Haastig schakelen wij over van de the
orie naar de praktijk, wanneer wij verder
alle theologische beschouwingen over het
koninkrijk der hemelen laten voor wat zij
zijn, om onze aandacht te richten op het
kerkelijk belijden.
Theologische beschouwingen kunnen
zéér boeiend zijn, maar zij blijven ten
slotte theoretisch van aard. Het kerkelijk
belijden daarentegen is niet theoretisch,
maar practisch. In de Catechismus bij
voorbeeld lezen we geen beschouwingen,
maar daar horen we hoe de kerk haar
geloof belijdt.
Ook haar geloof ten aanzien van het
koninkrijk Gods, zoals de tweede bede
daarvan spreekt.
Wij kunnen niet bidden in beschou
wingen. In het gebed laten alle theoreti
sche bespiegelingen ons volkomen in de
steek.
We kunnen alleen bidden in geloof.
met het hart open voor de openbaring van
God. Zeer zeker kan een aan de Schrift
gehoorzame godgeleerdheid waardevolle
diensten bewijzen om de bijbel beter te
leren verstaan. Maar de theologie kan
nooit het geloof vervangen.
Het geloof, waarin wij staan in de con
frontatie met God.
Dat wil in verband met het koninkrijk
Gods zeggen, dat wij nu ook feitelijk met
de Godsregering te maken krijgen.
Wij staan met heel ons leven IN dat
koninkrijk van God.
Wij leven als gelovigen bewust ON
DER de heerschappij der goddelijke ge
nade.
Wij zijn burgers van dat rijk uit de
hemel.
Zo waar als wij van Christus zijn en
mét Hem gezet zijn in de hemel.
Deze situatie is door Gods genade zó
gefixeerd, dat zij ons heden en onze toe
komst bepaalt.
De betekenis van ons leven in het he
den en de mogelijkheden van ons leven
in de toekomst vallen geheel binnen de
grenzen van Gods koninkrijk.
ouderlingen en diakenen.
Jong en onervaren als ik was, vond ik
dit toen dwaas.
Wie nu wel eens predikanten heeft
zien vergrijzen op één en dezelfde plaats,
en soms ook verkwijnen, die vindt deze
Zwitserse methode wijzer, dan de schijn
baar geestelijke van ons.
Zaterdagmiddag hoorde ik 'n standwer
ker op de Axelse markt tot zijn geëerd
publiek zeggenIk zie ook wel eens graag,
andere gezichten.
Ik dacht aan sommige dorpsdominees,
die 30, 40 jaar dezelfde gezichten zien
en dit niet mogen zeggen, maar verheugd
doen op de koop. D. J. C.
De Nederlandse Geloofsbelijdenis spreekt
geen andere taal, waar het o.a. in art. 12
heet dat God door zijn voorzienigheid
alle dingen onderhoudt om de mens te
dienen ten einde dat de mens zijn God
diene.
Door deze gedachte is Calvijn ten volle
gegrepen, maar niet alleen hij. Niemand
zal v. Zinzendorf of William Booth, de
stichter van het Leger des Heils terstond
tot de Calvinisten rekenen. Niettemin gaf
de eerste op de vraag wat het ideaal van
zijn leven was, kort en goed ten ant
woord HijEn toen de Here William
Booth riep, zei hij„Voortaan zal niets
van William Booth niet van u zijn". Al
deze mensen hebben begrepen, dat de
Kerk er niet is voor zichzelf, maar voor
de Here. Dat wij geen plaats in dit leven
gekregen hebben, om onszelf rijk te ma
ken, maar om de Here rijk te maken, zo
als de dienstknechten in de gelijkenis al
leen maar rentmeesters waren, en te woe
keren hadden met hun talenten om hun
heer rijk te maken.
Er is met deze „ere Gods" wel veel ge
sold. Er is in zekere zin zwendel mee be
dreven.
Het kan voorkomen, dat bij een jubi
leum of iets van dien aard een hele avond
de loftrompet is gestoken over wat men
sen gepresteerd hebben, en dat dan aan
het slot bij wijze van aflaat gezongen
wordt: Zijn naam moet eeuwig eer ont
vangen.
Als wij eerlijk zijn, zullen we moeten
erkennen, dat God lang niet altijd in het
middelpunt van ons denken staat. Dat wij
Hem zelfs min of meer uitgerangeerd
hebben. Ons leven is zó egocentrisch ge
worden, dat wij zelfs in onze gebeden
God nog in onze belangen proberen té
betrekken. Het zijn niet de gangen van
Gods Gezalfde door deze wereld die ons
het meest boeien, maar wat ons interes
seert is hoe wij zo goed mogelijk door
r
Gods koninkrijk vórmt ons heden. Gods
koninkrijk vórmt onze toekomst. Ons le
ven is niet los te maken, niet af te den
ken van Gods koninkrijk. Daar is niet er
gens een sleeptros, die we op een gegeven
ogenblik zouden kunnen losgooien.
God heeft in Zijn genade in Christus
Zijn Naam over ons leven uitgeroepen.
Dat betekent ook Zijn onbegrensde heer
schappij over ons, waarvoor ons leven
meer en meer moet buigen.
Dit is maar niet een kwestie van macht,
van overmacht aan Gods kant.
Maar dit is een zaak van genade, on
doorgrondelijk en onbegrijpelijk.
God wil de leiding in ons leven nemen.
God wil ons leven niet prijsgeven aan de
verdorvenheid, die het van nature ken
merkt.
God heeft met ons leven een groots
plan.
Hij wil het bij Zijn rijk betrekken. Hij
wil het aan de heerlijkheid van Zijn ge
nade dienstbaar maken. Zijn vergevende
liefde wil er over heersen. Dat wil Hij
doen door Zijn Woord en door Zijn
Geest.
Dit is een mysterie, groter dan dat van
het leven.
En daar moeten wij nu om leren bid
den, om leren smeken, dat moet het diepst
het leven komen. Meestal gaan onze in-
teresse's niet boven het huishoudboekje
en de beursberichten uit. Als wij iets zeg
gen, schrijven of doen, is de eerste vraag
die wij ons stellen niet of God er door
verheerlijkt werd, maar hoe wij het er
hebben afgebracht. Zo blijft het ontstel
lend waar:
Voor U almachtig God, belijden
wij onze allergrootste schuld
dat wij in naam voor U te strijden
meest met onszelven zijn vervuld.
Dat wij Uw wil en welbehagen
wel kennen, maar er niet naar doen
en nauwlijks naar uw dienst nog vragen
dan voor de vorm en voor 't fatsoen.
Al is het geen verontschuldiging, we
zullen toch eerlijkheidshalve moeten er
kennen, dat dit stellen van menselijke be
langen en het bezigen van menselijke na
men boven die van de naam des Heren
geen nieuw verschijnsel is.
Het is feitelijk al heel oud.
Toen Israël pas als Gods volk was aan
genomen, en dus nog stond in de eerste
liefde, ja toen kon de „ere Gods" er nog
best af.
Na de glorieuze tocht door de Rode
Zee werd gezongen
De Here heeft het paard met zijn rur-
teren in de zee geworpen.
Dat had de Here dus gedaan, en dit
werd volmondig en blij erkend.
Als we nu wat verder in de geschiede
nis komen, wordt dat anders. Israël werd
een „gezeten" volk in een welvarend land.
Ze waren niet meer de „kleine luyden"
van vroeger. Om het in de taal van tegen
woordig te zeggener waren veel auto
bezitters en intellectuelen onder.
Toen kwam er weer een grote over
winning, nu niet op de Egyptenaren, maar
op de Filistijnen. En er werd wéér ge
zongen van de overwinning. Maar de
Naam des Heren was er niet meer bij.
Alleen mensennamen. Saul, die z'n dui
zenden en David die z'n tienduizenden
verslagen had. Dat waren de helden van
de dag. Hun namen waren op aller lippen.
Maar omdat David er ettelijke duizenden
meer kreeg dan Saul, werd Saul boos.
Hij werd ontzettend jaloers. Hij kon Da
vid niet meer zien van die dag af. Zo
gaat dat dan, als onder Gods volk alleen
de mens maar meer aan bod komt. Dan
is de een van „deze" en de ander van
„die", en er komen twisten en scheurin
gen, omdat niemand meer denkt aan het
primaire bijbelse gegeven van de „ere
Gods".
Als het moet gaan om de „ere Gods"
verlangen van ons hart worden, dat die
regering van God in ons leven tot haar
recht zal komen.
Daar zit dus wat ons betreft aan vast,
dat er een onvoorwaardelijke gehoor
zaamheid, een volstrekte onderwerping
wordt vereist.
„Regeer ons alzo door Uw Woord en
door Uw Geest, dat wij ons hoe langer
hoe meer aan U onderwerpen."
Wanneer we die eenvoudige, voor een
kind begrijpelijke, maar ontzaglijk veel
eisende woorden tot ons laten doordrin
gen, dan beseffen we onmiddellijk, dat we
ons hier niet op het gebied van de theorie
bevinden, maar midden in de praktijk
van ons leven, met zijn strijd en worste
ling, zijn vallen en opstaan.
God wil ons regeren. En wij moeten
ons daaraan onderwerpen.
Wat is het een genade van God, dat
HIJ óns regeren wil. Waar hebben we
dat aan verdiend?
Maar wat is het een opgave voor ons,
dat WIJ ons aan Iièm moeten onderwer
pen. Dat lijkt zo eenvoudig en vanzelf
sprekend, na alles wat God in Christus
voor ons wilde zijn en doenmaar
wat blijkt het in de praktijk een bijna on
mogelijke eis.
Immers, dat is het laatste waaraan wij
denken.
Wij willen wel mee-dwepen over een
in ons leven, dan zullen wij toch wel moe
ten beginnen met Gods Naam te belijden
in de verschillende gebeurlijkheden van
het leven.
Daar gaat de bijbel ons in voor.
In de natuur heet hetde God der ere
dondert", maar wij zwakken dat af tot
een neutraal „het" onweert. Wie bij de
weersomstandigheden- nog andere facto
ren in rekening brengt dan de Bilt, is wel
hopeloos ouderwets geworden.
Wij lezen voorts in de bijbel dat het
de Here is die de oorlogen doet ophouden
tot aan de einden der aarde, de boog ver
breekt, en de spies aan twee slaat. Daar
gelooft nu niemand meer wat van. Wij
laten Eisenhower, Boelganin, Faure en
Eden dat opknappen, en kijken belang
stellend naar Geneve uit, op welke manier
deze heren de wereldvrede zullen bevor
deren. We hebben daar ook nog wel voor
gebeden, maar dan moet ik ineens weer
aan die „aflaat" denken, waar in dit ar
tikeltje al eerder sprake van was.
Intussen bestaat het zoeken van de „ere
Gods" natuurlijk niet uitsluitend in het
noemen van Zijn Naam bij verschillende
gelegenheden.
In Psalm 150 gaat het uitsluitend over
de ere Gods. We worden 13 maal achter
een opgeroepen, de Here te loven, 't Is
daar allemaal Hallelujas. We vinden dat
wel een beetje te druk met al die muziek
instrumenten harp, orgel, citer, fluit enz.
't Lijkt het Heilsleger wel. We zijn eigen
lijk wat te gereformeerd geworden voor
Psalm 150. Nu, het kan ook wel eens wat
te rumoerig worden. Er kan een tijd ko
men, dat de Here zegt: berg al uw mu
ziekinstrumenten maar op, want Ik kan
het getier van uw liederen niet meer uit
staan. Beter dan op het orgel te spelen
is zelf een orgel te zijn. Beter dan op de
harp te spelen is de Pleilige Geest naai
de snaren van uw leven te laten grijpen,
zodat uw leven op muziek gezet wordt,
en God in al onze woorden en werken
geprezen wordt.
Wij moeten er altijd maar goed om
denken, dat God ons verlost met een doel.
Dat doel is niet, ons nog net op het nip
pertje in de hemel brengen, terwijl verder
alles gelijk blijft, maar dat doel is, dat
wij geheel van Hem en vóór Hem zullen
zijn. Als er niets voor Hem in ons leven
is, en alles voor ons zelf, dan kan dat le
ven heel correct verlopen, maar dan heb
ben we het grote verlossingsdoel gemist.
Dan zijn we misschien niet schuldig aan
grove overtredingen, maar dan waren we
alleen maar onvruchtbaar. U weet, hoe het
met die boom verging. Die werd uitge
roeid, niet omdat hij wormstekige vruch
ten voortbracht, maar helemaal geen
vrucht voortbracht. H. V.
koninkrijk van God, wanneer het er om
gaat grote verwachtingen te koesteren
voor een toekomst, waarin wij alle teleur
stellingen van het heden voorgoed achter
ons zullen hebben.
We willen wel dromen van een konink
rijk van God, wanneer we ons daarin kun
nen vrijmaken van alle aards gezag, dat
ons aan banden legt.
Zo hebben de wederdopers, kort na de
reformatie, zich het koninkrijk Gods ge
droomd. Zij waren naar zij meenden niet
meer van deze wereld. Zij konden het
zich permittéren, als burgers van Gods
rijk, de gehoorzaamheid aan aardse over
heden op te zeggen. En ze hebben in de
experimenten van hun geëxalteerd geloof
zich uitgeleefd, om eindelijk in een hero
ïsche tragiek het onderspit te delven.
Het koninkrijk der hemelen haalt ons
niet UIT deze wereld, het maakt ons niet
aan de aarde ontrouw. Maar het plaatst
ons midden IN de wereld en maakt ons
op de enig-verantwoorde wijze trouw aan
de aarde, trouw aan onze levensroeping,
zolang we in dit leven zijn.
Het plaatst ons n.l. met heel ons tijde
lijk leven onder de rechtstreekse macht
der goddelijke genade, onder de vigeur
van Woord en Geest. Het roept ons tot
onderwerping en tot een voortschrijden
daarin.
We moeten ons hoe langer hoe meer
aan God onderwerpen.
Er moet beweging in ons leven zijn,
voortgang, verdieping, toename, groei,
dynamiek.
Er is een voortgaande bekering: een
wassen in de genade en in de kennis van
Christus: een zich steeds dieper buigen
voor God. Een steeds serieuzer gehoor
zaamheid. Een steeds meer integrale on
derwerping van ons leven aan Hem.
Wijbedoelen daarmee, dat we geen
voorwaarden stellen, geen gebieden van
ons leven uitzonderen, waarop wij zelf
baas willen blijven over onszelf, geen bij
bedoelingen er op nahouden.
Geen reservatio mentalis, dat wil in dit
verband zeggen, dat men in zijn hart nog
een geheime overeenkomst met de duivel
er op na houdt, waarvan God niet weten
AFSCHEID
Bij het heengaan van Prof. Okma
Sinds voor het eerst zijn leven overviel
De trage schaduw van nabij verscheiden,
V er duister de de vreugde van zijn ziel
In de beklemming van een zinloos lijden.
Tot hem het licht omspeelde en bevrijdde:
Het blijde weten dat Gods hand hem leidde