De grote onbekende
Het Eigene
hooggeprezen cultuuridealen werd ont
maskerd als een gruwelijk beest, dat tot
de gemeenste praktijken in staat was.
Vandaar dat na de eerste wereldoorlog
de stemming geheel omsloeg. Men leefde
in de gedachtensfeer van de ondergang
van het Avondland. Het was naar het
oordeel van toonaangevende kringen met
de Westerse cultuur voorgoed gedaan.
Ook in de theologie vond dit moderne
levensgevoel een bedding. Nu werd het
eerst recht de tijd om het koninkrijk
Gods voor te stellen als een crisis over de
wereld en over elke ontplooiing van de
menselijke geest. De woorden van Jezus
en Zijn verwachtingen waren geen illusie,
maar werkelijkheid. Ze zouden niet als
monumenten van Jezus persoonlijke ge
loofsovertuiging, maar als levende krach
ten en dreigendemachten zijn op te vat
ten. Inderdaad zou het Godsrijk als een
oordeel kómen.
Het zou een eind maken aan alle on
gerechtigheid en bestialiteit van de men
selijke geest met zijn eens zo hoog ge
prezen, maar nu verguisde beschavings
ontwikkeling. God zou afrekenen met de
historie, wanneer in het laatste der dagen
Zijn Rijk zou komen. Inderdaadradi-
caal-eschatologisch, samenvallend met de
laatste dingen en het laatste oordeel, was
het Rijk van God.
Wat aan deze theologische opvattingen,
Het is nu eenmaal zo dat iemand die
wat worden wil of die wat geworden is
in het leven, eerst heeft moeten beginnen,
en dat begin was vaak moeilijk. De poli
ticus die een schitterende loopbaan achter
zich heeft, begón met zeer wankele schre
den op die baan te zetten. De dominee
die met. zijn preektalent de duizenden
boeit, heeft het op z'n eerste gemeente
moeten leren, en toen hij 11a omtrent een
jaar of twee een beroep naar „elders"
aannam, zeiden de mensenjammer
hij begint nu juist goed te worden. Vati
sommige journalisten wordt beweerd, dat
ze een vlotte pen hebben, en dat het
schrijven van een artikel dat door heel
de pers heenwandelt, hun niet de minste
moeite kost. Als dit waar is, dan is het
-,in elk geval van den beginne alzo niet
geweest. Zijn eerste artikel werd na zwa
re weeën geboren, en de auteur was blij
dat het er was.
Het al of niet „welgeschapen" kwam
zelfs niet aan de orde. Dat komt pas vèel
later. De eerste en grootste sensatie voor
iemand die gaat schrijven is, dat zijn
pennevrucht in de krant staat. Zwart op
wit. Of het gelezen of niet gelezen wordt
is een vraag die hem aanvankelijk in het
geheel niet bezig houdt. Er zijn auteurs
die in dit primitieve stadium blijven ste
ken. Ik ken er, die heel hun leven bijna
niets anders doen dan schrijven en die
nooit gelezen worden. Ze schrijven alleen
maar om te schrijven. Er zijn anderen die
het prettig vinden als ze merken dat er
af en toe notitie genomen wordt van wat
zij schrijven. Ze zijn dan door het eerste
stadium„mijn artikel staat in de krant",
heen, en vallen nu in de tweede sensatie
„zou men er op reageren, en hóé zal men
dat doen. Die reacties zijn meestal zeer
verschillend. Er zou een boek te schrijven
zijn over „hoe reageert de moderne mens
op wat hij leest", een boek dat waarschijn
lijk door niemand gelezen zou worden,
behalve door enkele schrijvers die af en
toe ook nog wel eens wat lezen willen.
Ik zei al die variaties zijn meestal
zeer verschillend, 'en u hebt waarschijn
lijk al wel gevoeld dat dit hele verhaal
een inleiding is. Een wat langademige in
leiding, en er moet dus nodig een eind
aan komen.
Toen ik veertien dagen geleden een
schetstekening probeerde te geven van de
„lastige broeder", kwam daar prompt een
reactie op. Het was een open briefkaart,
gevuld met enige hatelijkheden, die als
volgt kunnen worden samengevathoe
lang zult gij ons nog vervelen met uw
gekladder. De „aanspraak" was vergeten
en eveneens inderhaast de ondertekening
De wetenschap, dat de afzender in Ter-
neuzen woont heb ik te danken aan het
feit, dat de P.T.T. niet anoniem werkt.
Dit schrijven gaf mij de prettige sen
satie van het tweede stadium.er zijn
lieden die lézen wat je schrijft. Het gaf
mij bovendien hoop. Als je namelijk in
het geestelijk vak zit, wil je graag dat
wat je zegt, de mensen niet onberoerd
laat.
Dat is hier kennelijk geschied.
Verschillende „lastige broeders" die op
het kerkelijk terrein in diverse plaatsen
opereren, en die het artikeltje gelezen
hebben, zullen misschien gedacht hebben
die ook de prediking meer en meer be
heersen, kracht zou moeten bijzetten was
de projectie van de laatste dingen in hetj
heden.
Naar deze opvatting zou inderdaad het
koninkrijk Gods een crisis zijn voor de
wereld en over alle menselijk handelen;
maar deze crisis zou niet liggen aan het
einde der geschiedenis, maar zou perma
nent de geschiedenis begeleiden. Niet aan
het einde van de tijd, maar boven de tijd
is er de permanente critiek van het Gods
rijk, actueel, vandaag, hier en nu.
Ontdaan van alle mythe, van al wat
herinnert aan de tijd, waarin Christus zijn
leer verkondigd heeft, waarin veel Joods
volksgeloof een woord meesprak, heeft de
bijbel voor de moderne mens de boodr
schap dat hij permanent onder het godde
lijk gericht staat. God heeft over die mens
beschikt en God oordeelt van ogenblik tot
ogenblik over hem. Over de tijdelijke ont
wikkeling heen spant zich de boog van
Gods gerichten. Dit Godsrijk als crisis
gaat nergens in de wereld in, het komt
niet op de rails van de tijd met zijn pro
gressie, maar het dwingt de mens tot een
mee-veroor delen van wat zijn eigen cul
tuur heeft opgebouwd.
Dat ook deze e chat oio gis che opvattin
gen over het Koninkrijk der hemelen als
een wrtekening van de Schriftgegevens
moeten worden onderkend en afgewezen,
hopen we in een volgend artikel duidelijk
te maken. A. V.
o, ja, die vent kén ik, en toen hebben ze
niet aan zichzelf, maar aan een ander ge
dacht. Ze zijn er dus, gelijk na menige
preek weer zonder kleerscheuren afgeko
men.
Zo is het met onze „grote onbekende"
in Terneuzen niet gegaan.
Hij heeft zijn portret herkend, en ge
dacht ik ben die man.
Dat is altijd een hoopvol ding.
Het lelijke van 't geval is, dat hij niet
schaamrood, maar spinnijdig geworden is
toen naar de pen greep en naar een brief
kaart, daarbij nog drie cent uitsparend
op een brief, inderhaast z'n handtekening
vergat en de rest weet u. Dit was dus
een verkeerde reactie, maar wat hoop
geeft voor de toekomst isdeze broeder
is nog vatbaar. j
In mijn schetsjes van de „lastige broe
der" ben ik dus nog weer onvolledig ge
weest. Bij de verschillende eigenschappen
die hem als „lastige" stempelen, had ik
ook nog moeten noemen: hij schrijft ano
nieme brieven.
Ter verontschuldiging moge ik aanvoe
ren, dat deze verberging achter de naam
loosheid niet een wezenstrek is van de
doorsneelastige broeder. I11 de regel tre
den zij onbeschroomd voor de dag.
Voor hen geldt: „dat wij lastige broe
ders zijn, dat willen we weten". Het kan
dus voor sommige lastige broeders een
belediging zijn, als hun verweten wordt,
dat zij zich met anonieme briefjes bezig
houden.
De „grote onbekende" is ook wel een
„lastige" broeder, maar van een zeer be
paalde structuur.
U herkent hem namelijk niet als zo
danig.
Integendeel, bij bepaalde gelegenheden
zal hij u zeer hartelijk tegemoet treden.
Hij zal zich als uw vriend voordoen. Hij
legt zijn lage in het verborgen. Van de
gemiddeld-lastige broeder weet vrijwel
iedereen, dat hij lastig is, maar van hém
weet niemand het. Men vermoedt het
zelfs niet.
Nu moet ik mij haasten, om niet allen
die onbekend wensen te blijven, over één
kam te scheren.
Er zijn naamlozen, die een grote zegen
voor de kerk zijn.
Dat zijn al die onbekende X en de
N.N.'s die nu eens hier en dan daarvoor
hun offer brengen, maar die denken
niemand hoeft te weten, dat ik dat gege
ven heb.
Als alles werd opgeteld wat door „on
bekende" gevers is geofferd, dan zoudt
u dit getal niet kunnen uitspreken.
Het vertegenwoordigt kapitalen.
Gezegende anoniemen
God, die in het verborgene ziet, zal het
hun in het openbaar vergelden.
Er zijn helaas ook kwaadaardige ano
niemen. Een betere naam zou zijnlaf-
hartigen. Ze zijn te laf om te staan voor
wat ze zeggen. Slangenvenijn is op hun
lippen, maar zij paraderen als duiven.
Het zijn zeer gevaarlijke lieden deze
anoniemen, want ze zijn gemaskerd. Ge
lijk gemaskerde bandieten plegen zij in
't geheim hun overval, en zorgen er voor
dat niemand ze herkent. Het allerslechtste
bedrijf dat ooit een sterveling kan uit
oefenen is het sluipende bedrijf van ano-
De opmerking, dat ook in onze Kerk
bode het eigene van het Zeeuwse kerke
lijke leven tot uiting moet komen, bracht
mij aan het denken over de rol, welke de
Zeeuwse kerken in het verleden in ons
vaderland hebben gespeeld. Ik geloof, dat
daar wel apart een boek over geschreven
zou kunnen worden. Stof is daarvoor in
overvloed aanwezig.
Zo eens bladrend in allerlei geschiede
nisboeken kwam mij een wel zeer bijzon
der oordeel onder de ogen over de classis
Walcheren.
Reitsma in zijn bekende, boek„De ge
schiedenis van de Hervorming en de Her
vormde Kerk der Nederlanden" maakt er
gens (bladz. 356 van het aangehaalde
werk) deze opmerking over de classis
Walcheren„Deze classis was altoos zeer
ijverig in het waken tegen abuizen in de
kerk en afdwalingen van de leer".
Het is wel interessant om daar iets na
der op in te gaan. Duidelijk te maken,
waaraan deze classis dit vleiende oordeel
verdiende.
We moeten ons daarvoor verplaatsen
in de tijd van het einde der 17e en het
begin der 18e eeuw in ons vaderland. Een
tijd, waarin de Geref. belijdenis sterk ver
dedigd moest worden tegen van de hoge
scholen insluipende afdwalingen en zelfs
ketterijen. Het is een te ingewikkelde ge
schiedenis om daar dieper op in te gaan.
En ik doe dat ook niet, omdat er uitein
delijk ook niet zoveel mensen zijn, die
zich daarvoor interesseren. Geschiedenis,
wat heb je er aan? Dat is immers alle
maal al voorbij. Ik zou zulk een oordeel
niet zo erg vinden, als degenen, die zo
spreken zich dan des te intenser met het
heden bezig hielden. Dan kwamen ze van
zelfsprekend wel weer in het verleden te
recht. „In 't verleden ligt het heden, in
het nü, wat worden zal
Belangstelling in de vragen van deze
tijd, doet ook altijd weer vragen, hóé het
vroeger was en welk verband er bestaat
tussen de strijd, die wij nu vaak hebben
te voeren en de strijd van alle eeuwen.
Maar dit tussen haakjes.
Beruchte namen in de zoéven genoem
de tijd waren die van Prof. Roël, hoog
leraar te Franeker en de predikant Dr.
Balthasar Bekker. Roël was de man van
de natuurlijke godsdienst en week vooral
af in de belijdenis aangaande de generatie
van Gods Zoon.
Bekker schreef zijn „De Betoverde we
reld", waarin hij zich richtte tegen aller
lei bijgeloof (een verdienstelijk werk),
maar door zijn opvattingen over geeste
lijke wezens ook punten der belijdenis
aantastte.
In 1693 werden op de Synode van
Brielle reeds vragen opgesteld tegen de
gevoelens van Roël en Bekker, die door
de proponenten op de classes moesten
worden beantwoord en waaruit dan moest
blijken, dat zij met deze gevoelens niet
instemden.
Zo geschiedde het overal!
Maar Walcheren voegde er nog iets
bijzonders aan toe. Nadat de gevoelens
van Roël en Bekker veroordeeld waren,
nam de vergadering der classis van het
eiland Walcheren een besluit om naast de
vragen, die mondeling werden beant
woord, enige artikelen vast te stellen, die
ondertekend moesten worden.
Men zou deze daad eigenlijk een uit
breiding van de belijdenis mogen noemen.
Hier werden niet alleen bepaalde afwij
kende leringen verworpen, maar naast de
bestaande belijdenis vastgesteld, wat ge
loofd en beleden moest worden. Het ging
over de verdorvenheid der menselijke
rede, en de eeuwige geboorte des Zoons
uit; de Vader (tegen Roël) en over de
werkingen der goede en kwade engelen
(tegen Bekker).
Dan was er nog een notaire ketter in
nieme briefschrijver. Een vloeker en las
teraar is er beter aan toe dan hij. U kunt
beter met een verklaard vijand te doen
hebben dan met een sluipmoordenaar.
Deze pestilentie die in de donkerheid
wandelt, deze gluipende en sluipende pen-
nevoerder weet bovendien altijd de aan
dacht van zichzelf af te leiden en alle
bona-fide kerkleden onder verdenking te
brengen. Hij kan iedereen wezen, en
iedereen kan hij wezen. Neemt u het ge
val Terneuzen. Ik ken daar practisch wei
nigen, maar deze stiekeme Terneuzenaar
heeft kans gezien al z'n mede-Terneuze-
naren een klad en een veeg uit de pan
te geven, zodat ik alle inwoners van Ter
neuzen er op aan kon zien, gesteld dat
ik daar behoefte aan had. Zelfs Robert
en Bertram zouden met enige vindingrijk
heid in Terneuzen op te sporen zijn, maar
hij nooit, onder geen enkele voorwaarde.
Als hij kón opgespoord .worden dan zou
de kerk in het ambt, n.l. een Ds Valk te
Zutphen en de classis oordeelde, om het
gewicht der zaak, het eveneens nodig om
bij deze drie artikelen nog twee andere
te voegen, die zich richten tegen de ge
voelens van Valk. Zij- behandelden dë
rechtvaardiging eens zondaars voor God
en het verbond der werken met de daar
uit volgende, onmiddellijke toerekening
van Adams zonde.
Drie predikant-leden der classisAbra
ham Duyvelaar, Johannes Husius en Ja
cobus Zwerius waren de opstellers er van.
Zo moesten dus in Zeeland tot het
ambt toegelaten proponenten behalve de
Drie Formulieren van Enigheid (ik ge
bruik er even deze naam voor, hoewel
die naam in die tijd nog ongebruikelijk
was) de vijf artikelen ondertekenen, die
door de classis Walcheren opgesteld wa
ren en nadien bekend zijn geworden als
de Walcherse artikelen. Zij stonden ook
opgenomen in de formulierboeken en wie
geen onbekende is met de Kerkelijke
Handboekjes, die tot het begin van deze
eeuw telkens nog verschenen, weet dat
zij daarin met allerlei nog altijd belang
rijke dingen als de oude kerken ordenin
gen etc. te vinden zijn.
Deze daad van de classis Walcheren
was de aanleiding tot het gunstige oor
deel van de kerkgeschiedschrijver Reits
ma. Op de aangehaalde plaats vat hij zijn
oordeel samen:
De classis Walcheren maakte zich in
1701 weer verdienstelijk door het formu
leeren en invoeren van zeven vragen te
gen de leerlingen van Roël". Ik onder
streepte het woordje „weer", omdat dal-
juist slaat op het daarna volgende, aan
het begin van dit artikel geciteerde woord
„Deze classis was altoos zeer ijverig.
enz." En dan denkt hij daarbij nog aan
een ander geval. Misschien is de naam
Jacobus Koelman in Zeeland nog niet
vergeten. Predikant is hij geweest in het
Zeeuws-Vlaamse stadje Sluis en hij heeft
zich onder andere bekend gemaakt door
te ageren tegen het sleurgebruik der For
mulieren en tegen de uitgebreide viering
van Chr. feestdagen. Hij was een asce
tisch aangelegde figuur. In 1675 werd
hem het prediken door de Zeeuwse Sta
ten verboden. Maar daarvoor had in 1672
de classis Walcheren reeds een concept
van reformatie aangenomen, dat in nauw
verband moet worden gebracht met de
critiek, die Koelman op het kerkelijk le
ven leverde.
Het zou een studie apart vereisen om
de zaak van de Walcherse artikelen na
der te beschouwen.
Mogen deze artikelen met de belijdenis
op één lijn gesteld worden? Bevatten zij
enkel een uitwerking op punten, die reeds
in de belijdenis genoemd worden en na
dere verklaring nodig maakten, juist te
genover afwijkende meningen en opvat
tingen, óf is er sprake van werkelijke
uitbouw van de belijdenis op bepaalde
punten
Een interessante vraag, maar ook een
belangwekkend probleem. Vaak wordt ge
suggereerd, dat na de vaststelling en aan
neming van de nu onder ons bekende drie
formulieren van enigheid in de kerken
van de Reformatie het belijden heeft stil
gestaan. Er is geen dogmatische ontwik
keling geweest. De kerken hebben alleen
geleefd bij de haar overgeleverde rijkdom
men, maar afgezien van het eigen initia
tief inzake het opnieuw moeten belijden,
luidt dan het oordeel.
Maar de behandeling van deze vragen
zou de perken van een artikel in onze
Kerkbode te buiten gaan. Mij was het
voldoende om er op te wijzen, dat willen
wij het eigene van het Zeeuws kerkelijk-
Gereformeerde leven tot uiting laten
komen, het verleden al reeds stof genoeg
biedt om daarvan de staaltjes te geven.
Het zou de blik ongemeen verrijken en
ook kunnen dienen om het aanwezig
eigene te behouden en te bewaren en te
vermeerderen.
W. J. MEISTER.
hij u omhelzenaangenaam u eens te
ontmoeten, ik heb zoveel van u gelézen!
Zo is de grote onbekende dan óók weer
Het naarste van het geval is, dat je
voor anoniemen zo moeilijk kunt bidden.
Dat ze veel voorbede nodig hebben, is
u uit het bovenstaande wel duidelijk.
Maar wat moet je nu aan de Here zeg
gen. Je kunt natuurlijk wel zeggenHere,
U kent iedereen, en U ziet achter alle
maskers, maar je hebt dan toch het ge
voel, min of meer in de ruimte te blijven
zweven. Bidden moet altijd concreet we
zen. Wie voor anderen bidt, moet ze bij
naam en toenaam kunnen noemen.
En dat kan hier niet
We verkeren immers in volstrekte on
wetendheid.
Intussen bestaat de mogelijkheid, dat
de Here voor één keer genoegen neemt
met het „gebed van een onwetende".
H. V.