Majesteitelijk VADERSCHAP Uit de Pers woorden) tussen exegese en toepassing, de „geleerdheid" en de „stichtelijkheid" enzovoort, was allemaal voor de dominees bestemd, en was goed ad rem. Maar het meest heeft hij zich toch wel uitgesloofd om de hoorders uit hun radio- reporter-hokje van de „deskundigheid" weg te sleuren. Jullie meent het allemaal zo goed te weten, en te kunnen beoorde len, en je bent maar haastig en gemakke lijk in je critiek, maar je begrijpt er niets van, wat er zo allemaal aan vastzit. Daar kwam het zo'n beetje op neer. En ten slotte kwamen de „deskundigen" op de tribune van de toeschouwers terecht. Dat is uw grote fout, zo betoogde dhr Algra, u verlaagt u tot toeschouwers, die iemand laten „optreden", maar u moet allen mee spelers worden. Het is wel aardig om zo naast veel cri tiek op de preek ook eens critiek op de preekcritiek te vernemen. En.de dominees werden behoorlijk in bescherming geno men. Maar nu moet mij iets van het hart. Dhr Algra zei, dat hij een rekensom had gemaakt. Toen dacht ik direct alo wee, dat kan nooit goed gaan! Algra is een uitstekend historicus, hij is een geboren Wanneer wij in ons gebed God mogen aanspreken als „Onze Vader, Die in de hemelen zijt", dan is dat heel iets anders, dan wanneer wij op een briefomslag naam en adres van de geadresseerde vermelden. In het laatste geval bedoelen wij de beambten van de posterijen de verzending en het bestellen van ons schrijven moge lijk te maken. Maar in de aanspraak van het Onze Vader gaat het om veel meer dan de for mele aanduiding van naam en adres. Hier mogen de woorden, die we zeg gen, naar hun diepe zin genomen worden, zoals wij in een vorig artikel ten aanzien van de woorden „Onze Vader" reeds met nadruk hebben gesteld. Het gaat hier om een verhoudingom de nieuwe verhou ding, waarin God Zich door het verzoe nend werk van Jezus Christus tot ons stelde. Hij wil werkelijk onze Vader ZIJN. En daarin ligt opgesloten dat wij Zijn kinderen mogen wezen. Er zijn altijd mensen die het willen om keren; en daardoor aan twijfel en onze kerheid ten prooi worden. Éérst willen zij weten, dat zij Gods kinderen zijn, om daaruit dan de gevolgtrekking te maken, dat God hun-Vader zal wezen. Mag we zen, schreven we haast. Wie uitgaat van Gods Vaderschap wordt van zijn kindschap ten volle verze kerd. Hij of zij leert leven bij de genade van God en bij de woorden van eeuwig leven, die van de lippen van Christus ko men. Dan staat het, alléén al op grond van het gebedsondtrncht, dat Jezus ons geeft, vast, dat God onze Vader wil we zen en raakt de hele kwestie van ons „kind-van-God-zijn" buiten de sfeer der problematiek. Wil God onze Vader we zen, dan ZIJN wij Zijn kinderen. We hebben het slechts te gelóven, zoals het IS. En Gods eigen woord is dan het laat ste woord. Maar willen we de zaak omkeren en ons kindscliap voorop stellen en eerst daarover tot zekerheid komen, dan zou het de schijn kunnen hebben, als zou Gods Vaderschap over ons een soort van „ge nade" van óns jegens Gód zijn. Hij wordt dan Vader over ons bij de gratie van ons geloof in ons eigen kindschap. Dan MAG Hij onze Vader zijn. U ziet hoe wij hier de eer van God te na komen. Wat blijft er zo van de triomf der goddelijke genade over? De goddelij ke „genade" wordt dan afhankelijk van de geestelijke hoogmoed van de mens, die zich tot het kindschap Gods heeft weten op te werken. Zulke „kinderen Gods", die zo vrien delijk zijn God als hun „Vader" te willen aannemenvieren de triomf van hun eigen „genade", daar zij het Vaderschap Gods over hen van hun kindschap afhankelijk stellen. Hun bidden is vloeken, ook als zij het „Onze Vader" bidden, omdat zij de ge nade van onze Here Jezus Christus niet zien als de enige grond, waarop Gods nieuwe verhouding tot ons rust. Ik meen dat ik hiermee een van de zie ke plekken aangewezen heb in het geeste lijk leven van velen, voor wie het woord van God niet de eerste en de laatste ze kerheid is in hun leven. Zij worden óf van hun kind-Góds-zijn nóóit overtuigd, omdat zij het Vader- schap-Gods-om-Christus'-wil niet serieus nemen, óf zij verheffen zich op een „kind-Gods-zijn", dat zij zichzelf hebben aangemeten, dat zij niet van God cadeau gekregen hebben; een geestelijke aanma tiging, die zij zich, buiten Gods Vader schap in Christus om, durven veroorlo ven. Ménsen kunnen daar soms van onder de indruk zijn, er door worden aangetrok- journalist, hij is een rasecht leider van de jeugd, hij is een zeer bekwaam politi cus dat is met elkaar al heel wat, en nu zal hij mij het niet meer kwalijk ne men als ik zeg: rekenen kan hij niet; dat is niet z'n sterke punt. Dat weet hij trou wens zelf ook wel. Toch is hij aan 't re kenen geslagen, en zoals ik al gedacht hadhet kwam helemaal fout. Hij heeft namelijk uitgerekend, dat als een dominee veertig dienstjaren achter de rug heeft, en al zijn preken heeft uitgeschreven, en ze allemaal liet drukken, dit een werk zou worden van meer dan 100 kloeke delen. Tot deze conclusie kan iemand komen die in de veronderstelling leeft: a. dat alle dominees elke week twee nieuwe preken maakt b. dat alle dominees die naar een andere gemeente verhuizen alle schepen achter zich verbranden, enz. En als ik nog een paar andere factoren in aanmer king neem, wat ik niet doe, om geen be roepsgeheimen te verklappen, kom ik zo door de bank op nog geen 25 boekdelen. Overigens nog een behoorlijk getal. D^ eerlijkheid gebood mij, dit te zeggen. H. V. j ken óf er door worden afgestoten het laatste vooral onder de jeugd! maai} Gód is van deze menselijke „gratie" niet gediend. Voor zulke mensen is het woord veel zeggend, dat God ook uit sténen Abra hamskinderen kan verwekken. Er zullen ook zgn. „kinderen Gods" zijn, die het aureool, waarmee zij zich als een soort geestelijke élite van de kerk- massa willen onderscheiden, zal worden ontnomen en tot wie zal worden gezegd „Ik heb U nooit gekend!" Het is genade van GOD, dat Hij onze Vader wil wezen, en krachtens die gena de worden wij Zijn kinderen, in de weg des geloofs. En dan is dat woord „Vader" maar niet een naam op een briefhoofd of op een briefomslag, maar DE grote werke lijkheid, waaruit het geloof leeft, waaruit ook alleen de vrijmoedigheid tot het gebed ons kan geschonken worden. Als wij Gods Vaderschap serieus nemen, worden in ons .hart het kinderlijk respect en het kinderlijk vertrouwen gewekt, die motief, drijfkracht, tot werkelijk bidden zijn. Dan zijn we, al-respecterend en al-vertrouwend het Vaderschap Gods over ons, metter daad Gods kinderen en als-zodanig, als werkelijke kinderen van God, die dat bij ZIJN gratie mógen wezen, bidden wij dan, in het besef dat niets en niemand onls kan scheiden van deze LIEFDE van God, die in Christus Jezus is. Wanneer wij hiervan uitgaan en in hét voorgaande de bedoeling van het onder richt van onze Heiland goed verstaan, dan kan het niet anders of dit alles wordt nog versterkt door de toevoeging „Die in de hemelen zijt". Dat is maar niet een for mele adr^aanduding, een plaatsbepaling zonder meer: na de naam nu het adrès. Neen, het geeft iets te kennen omtrent deze Vader, n.l. dat Hij „in de hemelen" is. Het woord Vader geeft een intieme verhouding aan; en wie denkt dan niet onmiddellijk aan de intieme omgang in het gezin, waar de liefde tussen ouders en kinderen, althans wanneer het goed is, de toon aangeeft Het is uitstekend om daaraan te den ken. Daarom juist heeft de Heiland dat woord gebruikt: het gaat ook tussen God en ons om een betrekking van liefde, van diepe en zinrijke verbondenheid. Maar alle denken aan die aardse ver houdingen, hoe goed ook op zichzelf, heeft zijn grens. En die grens wordt ge trokken in de woorden „Die in de heme len zijt". Het Vaderschap Gods over ons is van een andere aard en qualiteit dan het va derschap van hem, die hier op aarde ons leven genereerde. En als ge wilt vergelijken, dan is wel aanstonds duidelijk wélk vaderschap het wint. We mogen van Gods Vaderschap niet aards denken, maar omdat God onze hé- melse Vader is, moeten we de majesteit van Zijn Vaderschap zien. De majesteit Gods is ook in de liefde over Zijn kinderen, die daarom met des te méér respect en vertrouwen tot Hem gaan. Als het goed is met veel gróter res pect en met veel inniger vertrouwen, dan tot hun aardse vader. Het „Die in de hemelen zijt" zegt iets, zegt véél, over de qualiteit van Gods Va derschap. Het is een versterking van al datgene, wat reeds in het woord „Vader" werd uitgesproken. Daarom mogen en moeten wij van Zijn „almachtigheid" ook alle nooddruft^ des lichaams en der ziel verwachten Kunnen we daarmee bij onze overi gens besteaardse vader terecht Neen tochHoezeer we hem waarderen en liefhebben, zijn liefde is van aardse, niét van hémelse qualiteit. Zijn liefde is verre van almachtig, he laas ook verre van volmaakt. Zijn liefde is bovendien niet altijddurend. Wij zien onze aardse vader in zijn machteloosheid, in de begrensdheid van zijn mogelijkhe den. Wij zien onze aardse vader in zijn falen, zijn falen in de liéfde, hoezeer hij ons ook liefheeft. Wij zullen onze aardse vader zien in de eindigheid van zijn liefde, wanneer wij hem moeten af staaft'aan de dood en daar mee het licht van zijn liefde wordt ge doofd. Maar bij onze hémelse Vader is geen sprake van begrenzing van Zijn kunnen. Van Hem is het goud en het zilver en het vee op duizend bergen. Als Hij wil Hij kan altijd! Onze hemelse Vader is in de liefde volmaakt. Wie op Hém vertrouwt zal nóóit beschaamd worden. Hij faalt in de liefde nimmer. En onze hemelse Vader blijft. Zijn liefde is onvergankelijk. We zullen op Hem, onder alle omstandigheden, AL TIJD kunnen rekenen. Dat is nog eens een Vader, ónze Vader, Die in de hemelen is! Al zou alles in het leven ons begeven, HIJ begeeft ons niet! Het is dan ook stellig een misverstand van de bedoeling van de Heiland, wan neer men het „die in de hemelen zijt" uit legt als een soort tegenwicht tegen het woord „Vader". Een soort van onveilig seinPas opNiet al te vertrouwelijk, God is niet alleen Vader, maar Hij is óók nog een Majesteit, die te vrezen isIn derdaad, Hij is een Majesteit, de hóógste Majesteit. Maar Zijn Majesteit is geen verzwak king van Zijn Vaderschap, geen correc tief, geen tégeninstantie, geen waarschu wing: pas op! Maar Zijn majesteit staat in dienst van Zijn liefde voor Zijn kinderen. God neemt niet met Zijn linkerhand terug wat Hij met Zijn rechterhand gééft. God hééft in die zin geen linkerhand, die men Hem in deze tijd wel eens wil toedichten. Wanneer God Zich in het woord „Va der" aan ons gééft, in liefde gééft, dan is het niet zijn bedoeling om in hetgeen vólgt Zich weer aan ons te onttrekken. Neen, Hij IS en BLIJFT een God van nabij. Maar Plij is nabij in en met Zijn hemel se Majesteit. Hij is niet enerzijds Vader en ander zijds de onbekende God, de gans-Andere, de Ongenaakbare. Maar Hij is als Vader de hemelse: de almachtige, de nimmer-falende, de nooit- uitvallende, de eeuwig-blijvende! Onvolprezen is Gods Vaderschap! Een leven lang zullen we nodig hebben om dat in het geloof te verwerken en in de liefde te beantwoorden en in de hoop te omvatten. Dat eeuwige Vaderschap over ZIJN kinderen in Christus Jezus onze Here. Het blijft wat het was: genade, Zijn genade alleen, in haar onloochenbare tri omf. Zullen we ons dan nu maar gewonnen geven Met heel ons hart? O, zaligheidNiet af te meten Abba.. VADER! Hoe majesteite lijk is Uw VaderschapA. V. In „Belijden en Beleven" gaf Ds J.^ Overduin onlangs het volgende artikel, dat we onze lezerskring doorgeven „Een lezeres schreef mij uitvoerig over de geestelijke stand van zaken in ons ker kelijk leven. De brief was niet bepaald optimistisch gestemd. Onze briefschrijf ster zag vele symptomen van vervlakking in ons gemeentelijk leven. De prediking is niet meer zoals veertig a vijftig jaren ge leden. Het „grote gebed" niet meer zo in nig en allesomvattend als vroeger. Op de catechisatie is niet de eerbied als in de tijd van haar jeugd. En mogelijke verkor tingen van de formulieren zijn evengoed symptomen van geestelijke inzinking als de verkorte preken en kerkdiensten. Alles wordt geofferd aan de haast en jacht van het leven. Er blijft geen tijd meer over voor de dingen van Gods Koninkrijk. Nu wordt ons oordeel gevraagd. Dat is in zeker opzicht niet eenvoudig, omdat elk tijdbeeld tamelijk ingewikkeld is en elk generaliserend oordeel oppervlakkig en daarom onbillijk is. Op alles zal ik niet ingaan, omdat nog kort geleden door mij en andere mede werkers van dit blad het een en ander over de prediking is geschreven. Ik wil alleen waarschuwen tegen het veel voor komend gevaar om het verleden al te zeer te idealiseren. Het was veertig jaren ge leden ook niet allemaal rozengeur en ma neschijn. Daarbij komt dat wij allemaal maar een beperkte kijk hebben op het ker kelijk leven. Wanneer u in een betrekke lijk klein dorp woont, kunt u niet het ker kelijk leven in al onze kerken bezien. Het kan gunstiger en ongunstiger zijn. Het kan in bepaalde opzichten gunstiger of ongunstiger zijn. En wat de catechisatie aangaat: ik ben in mijn jeugd enkele ja ren op een catechisatie geweest, waar het in één woord een bende was. Van eerbied voor Gods Woord werd niet veel open baar. Ik geloof, dat alle tijden predikanten opleveren, die niet en die wél kunnen ca techiseren, en die niet en die wél kunnen preken, en die niet en die wél pastorale zorg kunnen oefenen, en die niet en die wél recht tegenover de werkelijkheid staan. En in alle tijden en in alle gemeen ten heb je meelevende, slappe en onver schillige leden van de kerk. En zo is het ook onder de catechisanten. Neen, ik zou niet eenzijdig durven kla gen Over het heden, en eenzijdig de lof trompet over het verleden durven opste ken. Elke tijd heeft veel vóór en veel te gen. Er zijn dingen ook in het kerkelijk le ven, die vroeger beter waren, maar om gekeerd is het ook waar, dat men vandaag ook allerlei winstpunten kan noteren. En wat nu betreft het kortere preken en de eventuele verkorting van onze for mulieren, wij mogen dit niet zo zonder meer symptomen van zondige vervlakking noemen. De dingen liggen heus een beetje ingewikkelder dan deze briefschrijfster meent. Natuurlijk is het waar, dat iemand uit gebrek aan waarachtige geestelijke belangstelling en liefde voor Gods Woord, voor de kortheid over heel de linie is. Wie geen echte belangstelling heeft, verveelt zich gauw, ook al worden anderen uiter mate geboeid en vinden zij het jammer, dat de dominé al „amen" zegt. Maar niet iedereen, die liever kort en krachtig hoort preken, mogen we beschuldigen van on geestelijkheid. Iemand kan ook uit gees telijke motieven een voorstander van de korheid zijn. Daar komt nog bij, dat niet ieder eenzelfde psychische structuur heeft. De één kan op alle gebied meer luisteren en meer geduld ten toon spreiden, en heeft meer behoefte aan een rustige min of meer breedsprakige verkondiging. Zo iemand kan een korte saamvattende pre diking dikwijls niet genoeg volgen. Het gaat te snel en vraagt een te grote activi teit in het luisteren en in het verwerken van de inhoud. Er zijn ook mensen die snel van begrip zijn en die geleerd hebben geen woord te veel te zeggen, en die het hinderlijk vin den wanneer de predikant, rekening hou dende met anderssoortige mensen, dezelf de gedachten nog eens in andere bewoor dingen herhaalt, omdat hij weet dat het begripsvermogen van het gehoor over het algemeen niet zo bijster hoog aangeslagen kan worden. Actieve en dynamische figuren, die krachtens aanleg èn levenstempo altijd zelf iets moeten doen, kunnen niet zo makkelijk rustig luisteren. Velen zeggen als onze dominee nu maar een kwartier eerder „amen" zei, dan zou ik met veel meer stichting de kerk uitgaan, maar juist dat laatste kwartier begint hij nog eens te herhalen of dingen te zeggen, die al leen dienst doen om de preek en de tijd „vol te maken". Er zijn nu eenmaal ook verschillende soorten dominees. Er zijn er die terecht of ten onrechte altijd tijd te veel hebben, omdat ze niet meer uit de tekst kunnen halen en omdat ze niet meer kunnen toepassen. Er zijn ook predikers, die terecht of ten onrechte altijd tijd te kort komen, om dat er zoveel „stof" in de tekst zit, en omdat de gemeente hoog nodig de toe passingen moet horen. Natuurlijk valt over deze dingen nog veel meer te zeg gen, maar ik meen, dat het voldoende is om ons voorzichtig te maken en niet te gauw een simpel oordeel te vellen. De ge vallen liggen niet gelijk en de mensen zijn niet gelijk. Zij zijn niet alleen ongelijk in het geestelijk leven, maar ook in de psy chische gestructureerdheid. Wij moeten oppassen anderen niet te benadelen vanuit onze zielkundige en geestelijke geaardheid. Wij moeten ruimte laten voor de verschillende typen. Wij nemen dus nooit in bescherming de on geestelijke motivering voor de kortheid, maar vergeet nietde „langheid" kan eveneens ongeestelijk zijn. Jezus zelf weet dat de lengte heus niet altijd een teken van dieper geestelijk leven is, het kan zelfs een teken van ongeestelijk en heidens le ven zijn. De Heiland dringt er zelfs op aan om in het gebed „geen omhaal van woorden te gebruiken, zoals de heidenen, want zij menen door hun veelheid van woorden verhoord te zullen worden. Wordt hun dan niet gelijk, want God uw Vader weet, wat gij van node hebt, eer gij Hem bidt". Weet u, dat er vroeger onder de lange preken veel meer werd geslapen dan te genwoordig onder de korte? Het was werkelijk niet Gode welgevallig, wanneer bij de lange werktijden de mensen, die tot rust kwamen, zulke preken moesten aan horen, zodat ze met of zonder beschuldi gend geweten niet wakker konden blijven.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1955 | | pagina 2