Verlang en
naar het
Onverzadigbaar
en oververzadigd
Gebruiken
WIJ alle kansen?
tiende jaargang No. 46 Weekblad van de Gereformeerde Kerken in Zeeland vrijdag 13 mei 1955
ZEEUWSE KERKBODE
Hoofdredacteur: Dr C. Stam, Westwal 2, Goes, Telefoon 2563.
Berichten en opgaven Predikbeur- Redacteuren: Ds D. J. Couvée, Ds Y. J. Tiemersma, Drs A. Verschoor. Abonnementsprijs: 3,per half-
ten tot Dinsdagsmorgens te zenden Medewerker: Ds H. Veldkamp, Veldweg C 260i, Telefoon 884, Hattem. jaar (bij vooruitbetaling).
aan de drukkers Littooij Olthoff,Afzonderlijke nummers 12 cent.
Spanjaardstraat 47, Middelburg. Drukkers: Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280 Advertentiën 10 cent per mm.
Het is een niet te ontkennen feit, dat
het geestelijke lied een grote plaats in
neemt in het Christelijk leven. Ook van
de Kerk.
In haar samenkomsten geeft de ge
meente uitdrukking aan wat er leeft in
het hart. Zij zoekt daarmee God te ver
eren, terwijl het lied ook iets zegt over
haar eigen geestelijk leven. Het geestelijk-
lied is dan ook één der bronnen, waaruit
het geloof der gemeente wordt gekend.
Sinds de Hervorming was het een ken
merk van het Geref. leven, om zich daar
bij in hoofdzaak te bedienen van de be
rijmde Psalmen. Het aantal Gezangen, in
de Kerkorde van Dordt vermeld, was zó
onbeduidend klein, dat hierop nauwelijks
kan worden gewezen.
Maar.... de tijden veranderden.
De roep om meer variatie deed zich
horen. Na de strijd over de Gezangen, in
de vorige eeuw gevoerd, kwam ook in
onze eeuw in de Geref. Kerken de ge
rechtvaardigde vraag op, naar het gees
telijk lied. Het Nieuw-Testamentische
lied, waarin de naam des Heren kon wor
den groot gemaakt. Liederen, die uitgin
gen van de vervulde beloften Gods in
Jezus Christus.
De Synode van Middelburg nam het
besluit, dat aan de bestaande liederen er
enkele zouden toegevoegd worden. In de
voorrede, bij de uitgave van deze 29 Ge
zangen, schreef wijlen Prof. Hoekstra in
1934: „vergete de gemeente bij gebruik
making van deze Gezangen nimmer, dat
„de Psalmen in de Geref. Kerken hoofd
taak blijven".
We zijn nu al weer ruim 20 jaar ver
der. De vraag naar meerder verscheiden
heid in onze Gezangenbundel kwam op.
Heel begrijpelijk.
Wie voor de eredienst naast de Psal
men naar enkele Gezangen zoekt, die zal
telkens weer dezelfde moeten gebruiken.
De keuze is inderdaad héél beperkt.
De Synode van Rotterdam, 1952, be
sloot dan ook, Deputaten te benoemen,
die in dit. jaar te Leeuwarden hun rap
port moeten indienen, en met voorstellen
inzake geestelijke liederen komen. Het is
mij niet bekend, of dit rapport al ver
schenen is. Er viel nog niets over te le
zen. Wel trof mij een gerucht, dat hun
voorstel een bundel van 100 liederen zou
bevatten. Enige zekerheid dienaangaande
kan ik niet geven.
I11 ieder geval kan men dit zeggendat
onze Kerken, ook in meerdere vergade
ring, met redelijke en billijke wensen re
kening gehouden hebben.
Er bleek „begrip" voor de op zichzelf
verstaanbare wens, dat de gemeente met
nog meer variatie dan tot nu toe, God
zou mogen loven met het nieuwe lied.
Aan deze gang van zaken moest ik den
ken, toen „De strijdende Kerk" onlangs
er over schreef, dat het verlangen naar
het geestelijk lied in onze godsdienstoefe
ningen zó sterk geworden was, dat langer
uitstel niet meer valt te verantwoorden.
Daarbij wordt dan de opmerking ge
maakt, zo de Synode van Leeuwarden
niet een ruim standpunt inneemt, dan kon
dat wel eens oorzaak zijn, dat een belang
rijke groep uit de Geref. Kerken overgaat
naar de Herv. Kerk.
In het Mei-nummer van het Geref.
Mannenblad wordt hierover afkeurend
gesproken.
En dat niet zonder reden.
Is dat nu mede „leiding" geven aan het
Geref. leven? Het staat dus voor de Strij
dende Kerk al van te voren vast, wat de
Synode van Leeuwarden ter zake moet
doen. Enmocht dat onverhoopt een
beetje anders uitvallen, dan zal een be
langrijke groep kerkelijk „verhuizen".
Ja.... het „vestigingsprobleem" bestaat
in kerkelijk opzicht niet, dat is waar.
Maar, een dergelijke uitspraak werpt toch
wel een eigenaardig licht op het „Gere
formeerd" zijn in dit geval. De „hunke
ring" naar het geestelijk lied brengt dan
zo maar op de achtergrond de Bijbelse en
kerkelijke trouw, door de Geref. Kerken
getoond. Zijn deze laatste niet meer waard
dan het eerste?
Het mag toch bij zulk uitdagend op
treden wel eens in herinnering gebracht
worden, dat het invoeren van slechts en
kele Gezangen niet geheel zonder strub
belingen verliep. Heus niet alleen in en
kele dorpen! Met name ook in enkele
grote centra gaf het moeilijkheden. Voor
menige kerkeraad en predikant was het
een kwestie van voorzichtig beleid, om
hierdoor geen conflicten te veroorzaken.
Onze Kerken zijn hierbij voor onrede
lijke motieven niet uit de weg gegaan.
Door verstandig optreden en voorlichting
zijn we zover gekomen, dat de Gezangen
vrijwel geen zwarigheden meer brengen.
Toch mene niemand, dat er geen Ker
ken zijn, waar het woord „Gezang" niet
enige kittelachtigheid geeft. Of.... dat
er geen „stedelingen" meer zijn, die geen
antipathie meer zouden koesteren.
Een Synode heeft zeker niet alleen re
kening te houden met wat een of andere
groep wil, maar moet aan alle Kerken
denken. Evenzo moet in de plaatselijke
gemeenten aan alle leden gedacht worden.
Dan is het zeker niet zó, dat de vraag
van meerdere Gezangen als de beslissende
Kerkvraag moet worden gezien. Wie be
reid is, 0111 daarvoor alle principiële Kerk
vragen te vergeten, wie „het gezang".ho
ger stelt dan de verkondiging van Chris
tus of de bediening der Sacramenten naar
de eis der Schrift, die maakt toch naar
buiten een eigenaardige indruk.
Daar is nog wat anders.
Dat spreken over een belangrijke groep
is niet zonder bedenking. We hebben dat
in de geschiedenis dezer eeuw wel eens
meer beleefd. Als het er op aankwam,
viel het belangrijke van zo'n groep nog
wel meeof tegen, naar men het be
kijken wil. Denk maar aan het gebeuren
met het „Hersteld Verband".
Zulk een argumentatie is niet van dien
aard, dat een Kerkelijke vergadering
daarop kan ingaan.
Het is geen argumentatie. Het is veel
eer een soort van dwangmiddel, om er
iets door te krijgen. Wie van „zingen"
houdt, en van „God loven", met het nieu
we lied, die mocht daar toch wel enig be
grip voor tonen.
Eindelijk moet er nog iets genoemd
worden. We hebben een bundel van 150
Palmen. Zou het goed werken, wanneer
daarnaast een bundel Gezangen kwam,
dat vér boven de 150 uitging? Er wordt
nogal eens gesproken over psychologi
sche redenen. Telt dat niet inzake de li
turgie
Moet men helemaal geen rekening hou
den met de historie der Geref. Kerken?
Hebben zij in de ontwikkeling van het
Christelijk leven dan zó weinig betekend,
dat men over een gezangenkwestie haar
in interne moeilijkheden zou willen bren
gen
Hieraan denkend, komt mij deze opzet
in De Strijdende Kerk zo eigenaardig
voor.
Het speelt daarbij geen rol, of ik zelf
van Gezangen houd. Ronduit gezegd,
houd ik er wél van. Er zijn klassieke lie
deren bij, die mij sterk toespreken, en
in de eredienst, naast „Te Deum" en an
deren, het goed zullen doen. Maar
niemand mag in zulk een zaak „het ge
heel" uit het oog verliezen. Het gaat er
in de eerste plaats om, op welke wijze
het Geref. leven het meest gediend is.
Misschien wil De Strijdende Kerk dit
ook in overweging nemen. Het zou heer
lijk zijn, wanneer wij samen het hoofd
doel voor ogen houden. Dan zullen wij
op punten, die zeker niet van beslissend
belang zijn, elkaar niet kwijt raken. En
daar is het toch zeker om te doen?
C. St.
In het verslag van de kerkeraadsver-
gadering van Rotterdam-Zuid treft ons
de volgende opmerking:
„verschillende diaconale zaken vra-
„gen geruime tijd. Weer zal bij de
„Classis, en zo nodig bij de meer
dere vergaderingen, worden aange-
„klopt voor geldelijke en morele
„steun voor de zwaar beladen diaco-
„nie van onze gemeente".
Het is wel te verstaan, dat in grote
gemeenten de diaconale zorgen eveneens
groot zijn. Maar, het gaat nu over de
methode, hoe hierin kan worden voorzien.
Hebben de - meerdere vergaderingen de
weg dan niet gewezen De Synode van
Rotterdam gaf een regeling voor onder
linge steunverlening diaconieën. De be
doeling daarvan was, dat alles provinciaal
zou geregeld worden, terwijl ook de ver
schillende provincies elkaar weer konden
helpen via een centrale kas.
In Zeeland hebben we zulk een provin
ciale regeling ontworpen. Hebben de an
dere provincies dit dan niet gedaan Op
die manier is het werken der meerdere
vergaderingen niet erg vruchtbaar. Het
zou toch in Zuid-Holland-Zuid evengoed
mogelijk zijn geweest als in ons ressort.
Dan ware een beroep op een classicaie
vergadering thans niet nodig geweest,
maar dan hadden de provinciale Depu
taten deze zaak al in behandeling kunnen
nemen.
Wanneer deze onderlinge steunverle
ning niet wordt toegepast, dan blijven de
moeilijkheden.
Als we dit vanuit de verte bekijken,
dan kunnen we alleen opmerkenwat
heeft men toch tegen deze vanzelfspre
kende samenbundeling van krachten, dat
het nu nog steeds niet voor elkaar geko
men is? Het schijnt, alsof het pleidooi
voor onderlinge steunverlening in de
ruimte vervliegt. Maaraan welke
oplossing denkt men dan? C. St.
Dezer dagen las ik in „Elsevier" een
zeer suggestief geschreven artikel, waarin
een merkwaardige vergelijking werd ge
maakt tussen de krant en de film. Zowel
de krant als de film ziet de schrijver als
onverzadigbare monster. Voor de krant
is dat duidelijk. De lezer, die in alle rust
na gedane dagtaak z'n krant openvouwt,
merkt dat niet zo. Hij is misschien wel
wat verbaasd, z'n lijfblad als zo'n mon
ster te zien gekarakteriseerd. Maar zij die
er voor te zorgen hebben, dat de krant
elke dag weer vol komt, merken dat wél
Voor hen is de krant geen dood ding,
maar een beest dat honger heeft. De maag
van dat beest moet elke dag maar weer
vol. Zij voelen zich soms door dat beest
achtervolgd en bedreigd. Wat de krant
voor de journalist is of tenminste kan
worden, beschrijft bovengenoemd artikel
aldus„een nachtmerrie, een onverzadig
baar monster dat, onmiddellijk na door
de arbeid en het zweet des aanschijns zij
ner redacteuren te zijn gevoed, en volge
propt, de afzichtelijke muil weer in gar-
gatuaanse honger openspert, dag-in, dag-
uit, jaar-in, jaar-uit, generaties van men
senlevens verbruikend, nimmer voldaan".
Iets dergelijks, zo gaat het artikel voort,
is de film voor al wie met haar te ma
ken heeft. „Ook haar muil gaat steeds
weer open, ook zij gunt haar makers geen
dag en geen uur respijt, ook in haar
dienst, onder haar tyrannie kent niemand
de rust der ontspanning na een voltooid
werk. Honderdduizenden filmtheaters
over de hele wereld gooien Donderdags
hun afgelopen films weg, even achteloos
als abonné's hun krant, en wensen nieuws.
De makers moeten vóórt, en er zal nooit
een eind en zelfs geen rustpunt komen,
nooit en nooit. Geslachten regisseurs, ac
teurs, cameramensen en technici zijn in
de muil gegaan, onmiddellijk verteerd na
dat zij er in waren gestopt. Bij al haar
jeugd heeft de film zo reeds ganse legers
van mensen verslonden. Er rest niets van.
Het monster verteert voort. Honderden
regisseurs, duizenden jonge actrices, mooi
als ze waren, als voedsel bij uitnemend
heid voor het gedrocht."
Tot zover voorlopig enige citaten.
Men kan hier de vraag stellen, of het
wel billijk is, de film als zo'n onverzadig
baar monster voor te stellen. Ik zou eer
der geneigd zijn, het monster niet te zoe
ken op het witte doek, maar op de ge
makkelijke fauteuils in de zaal. Het pu
bliek is het monster. De toeschouzvers zijn
de onvezadigbaren, de steeds weer op
sensatie belusten en de film is steeds weer
bereid deze Moloch der sensatie te geven
wat hij maar lust.
Er valt dus over te praten, waar dat
monster precies zit, maar dat er ergens
een monster huist, daarover zijn Elsevier
en wij het volkomen eens.
Over de geestelijke ravage die dit mon
ster heeft aangericht en nog aanricht zo
wel bij de filmsterren als hun bewonde
raars, zwijgt bedoeld artikel. Dat past niet
in een artikel, dat „de lof der stomme
film" wil bezingen. Wel wordt even 'n
tipje van de sluier opgelicht, als in 't
voorbijgaan de volgende opmerking wordt
gemaakt„De sterren zijn de afgoden van
jong en oud: na Valentino's dood staan
mensenmassa's langs de hele weg van
New York naar Los Angeles, om een
glimp van zijn begrafenis-trein op te van
gen".
Intussen wordt wel vrij uitvoerig inge
gaan op de enorme geldsommen die be
steed zijn voor het voedsel van dit mon
ster.
I11 1913, dus vlak voor de eerste we
reldoorlog, bracht een film, die aange
kondigd werd als een spel „dat de val
strikken toont die door de kooplieden dei-
zonde gelegd worden voor jonge meis
jes, meer dan een half millioen dollars
in". Dit was nog maar een zwak voor
spel van wat tijdens en na deze oorlog
vertoond zou worden. Chaplin endosseer-
de tijdens die oorlog 675.000 dollars per
jaar, en werd nog overtroffen door Mary
Pickford, die een contract afsloot van
dat nog hoger was. In 1926 beliep
het budget van Hollywood, het centrum
der filmindustrie 120 milloen dollar per
jaar. Dit was allemaal in de tijd toen het
filmbedrijf nog in z'n kinderschoenen
stond. Nu de stomme film sprekende film
geworden is, en een tweede onverzadig-
iDare de televisie, op het toneel verschenen
is, kunt u de genoemde cijfers gerust vele
malen vermenigvuldigen. Het wordt een
millioenendans met zulke astronomische
getallen, dat u ze niet eens meer kunt uit
spreken.
Wanneer men zulke dingen leest, zijn
de gedachten geneigd alle kanten uit te
vliegen. We beginnen direct al te reke
nen. In de grotere steden, waar hele stads
wijken bijgebouwd worden, moeten ker
ken komen, maar er is geen geld voor,