|jit de fdtriftett
Liever zó niet!
JJxelaria
Weekblad van de Gereformeerde Kerken in Zeeland
ZEEUWSE KERKBODE
TIENDE JAARGANG No. 36
Berichten en opgaven Predikbeur
ten tot Dinsdagsmorgens te zenden
aan de drukkers Littooij Olthoff,
Spanjaardstraat 47, Middelburg.
Hoofdredacteur: Dr C. Stam, Westwal 2, Goes, Telefoon 2563.
RedacteurenDs D. J. Couvée, Ds Y. J. Tiemersma, Drs A. Verschoor.
Medewerker: Ds H. Veldkamp, Veldweg C 260i, Telefoon 884, Hattem.
Drukkers: Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280
VRIJDAG 4 MAART 1955
Abonnementsprijs: ƒ3,per half
jaar (bij vooruitbetaling).
Afzonderlijke nummers 12 cent.
Advertentiën 10 cent per mm.
Waar gaan wij naar toe?
Hoe dikwijls wordt die vraag in dit le
ven gesteld. Vooral tegenwoordig.
Het is voor niemand een geheim, dat
het geslacht van vandaag zich erg onzeker
voelt. Uit het politiek gebeuren valt af te
leiden, dat er onrust heerst. Daar liggen
de spanningen tussen het Westen en het
Oosten
De één probeert de ander vóór te zijn
in de wedloop naar een machtsvertoon,
dat vrees moet aanjagen. Het vertrouwen
in elkander is zoek. Als vanuit Oost-
Europa de verzekering komt van vrede
lievende bedoelingendan is er „schou
der ophalen" in het Westen. En niet zon
der reden.
Intussen lijkt het er véél op, dat het
Westen de gewenste, gemeenschappelijke
houding niet weet te vinden. En het leven
gaat verder.
Het is al weer een enkel jaar geleden,
dat iemand een boek schreef over„het
Westen op een dwaalweg". Het was een
bewogen oproep tot een biddende terug
keer tot God, een vernieuwing van het
leven vanuit het geloof. Het heeft niet
diè aandacht getrokken als b.v.„het 25e
uur". Terwijl dit laatste werk geen enkele
uitweg ziet, maar er van uitgaat, dat de
juiste tijd voorbijgingHet brengt
hoogstens tot een zucht, en somber ge
peins.
Kan „de mens van nu" niet meer be
kennen, wat tot zijn vrede dient?
Inmiddels is er het zoeken, om voor de
„honger naar leven" zoveel mogelijk ver
zadiging te bieden. Maar dan beperkt bin
nen de grenzen van het tijdelijke. Alsof
daar ooit een werkelijke stilling van het
verlangen kan gevonden worden.
Waar gaan wij naar toe?
Paulus heeft daarop een duidelijk ant
woord gegeven. Hij opent een vérgezicht,
zó rijk aan inhoud, dat daarbij de last van
dit leven vermindert. Hij stelt het voor
aan de mens, die Adam's beeltenis draagt,
die van hem erfde zijn schuld en zijn ge
breken, dat hij straks, van gedaante ver
anderd, het beeld van de hemelse zal ver
tonen.
En gelijk wij het beeld van de stof
felijke gedragen hebbenzo zullen zvij
het beeld van de hemelse dragen.
1 Cor. 15: J,9.
Dat is het beeld van de Mens, verhoogd
in eer, bevorderd tot heerlijkheidDe
tweede Adam, Jezus Christus.
Tot in de diepte van lijden en dood is
Hij eerst nedergedaald. Daarin heeft Hij
alles, wat de eerste Adam over ons bracht,
weggenomen. Toen kwam het leven onder
de vloek uit. Het rees op uit de dood, en
God nam het op in Zijn heerlijkheid.
Daar is de tweede Adam, bekleed met
majesteit. Deze beeltenis, van Koning en
overwinnaar, zullen wij dragen.
Het is niet te zeggen, wat dit in alle
opzichten inhoudt. De Schrift zegt in
hoofdzaak, dat daarbij volstrekt afwezig-
zal zijn, wat ons hier plaagt en vermoeit.
Maar, de eigenlijke rijkdom van het toe
komende blijft een verrassing.
Zo geeft de Schrift een duidelijk ant
woord op de vraag, waar wij naar toe
gaan. Zoals zij ook rekening houdt met
de werkelijkheid, waarin wij hier verke
ren.
Wij blijven hier gebonden aan het beeld
van de stoffelijke. De eerste Adam. Wij
zijn hier mensen, met een onrein hart, een
verleden vol donkere plekken, met allerlei
gevaarlijke mogelijkheden.
Leven, dat is hierzondigenen
gebukt gaan onder de gevolgen van het
kwaad. Dat zit in de maatschappelijke
zorgen zo goed als in de spanningen tus
sen de volkerenin de huiselijke onvrede
evenzeer als in de rouw om groot verlies.
Adam's beeltenis, als opstandige tegen
over God, als één, die 't leven afwijst en
de dood verkiest, komt in al ons doen en
laten uit. Ook daarin, dat wij de door hem
ingevoerde methode volgen, om altijd „een
ander" aan te wijzen als erger dan wij
zelf. Het is een zeldzaamheid, wanneer
iemand, in diep schuldbesef, zichzelf ver
oordeelt.
Altijd de vlucht voor de verantwoorde
lijkheid, en maar hèèl weinig: de volle
dige overgave. Vandaar, dat zo weinig
moeilijkheden werkelijk „uitgepraat" èn
opgelost worden. Ook in het kerkelijke
leven
Het beeld van de eerste Adam vertoont
zich, ons leven lang. Ook onder de schare,
die de Evangelieprediking volgt. Het is
ontstellend, hoevéél zelfbehoud er blijkt,
bij al dat preken over genade, hoe wij
onze eigen gang blijven gaan. Waar hoort
ge hetdat de gemeente diep ontroerd
wordt over één, die zijn gierigheid, of
hoogmoed, of hatelijkheid, kwijt raakt,
eenvoudig, omdat hij er niet verder mee
durft voortgaan
Ja, dat beeld van de eerste Adam staat
als een vijandige invloed tegenover het
beeld, dat God ons in de prediking voor
ogen stelt. En, daardoor gaat veel zegen
van het Evangelie verloren. Daarom is er
geestelijke armoede, waarover ge klacht
op klacht kunt horen, met goed bedoelde
beraadslagingen, hoe daaraan te ontko
men.
Wat er gebeuren moet
Wéét, dat Gods vinger wijst op het ver
keerde beeld, dat bij ons naar voren
treedt. Dat het Evangelie het zégt, over
elke Adam's trek, die wij vertonengij
zijt nalatig, schuldig; omdat ge het beeld
niet ontvangt, dat U wordt aangeboden!
En tochwij zullen het beeld van
de tweede Adam dragen. Hoe zal die
overwinning der genade zich dan voltrek
ken
Omdat de tweede Adam Zelf Zich gaf
In grote zondaarsliefde bood Hij Zich
aan. Vader.straf Mij er voor, wat zij
misdeden ènblijven doenZó werd
Zijn lijdensweg onze uitweg, Zijn beta
ling onze losprijs.
Nu gaat God via Golgotha!
Daar kwam de redding, die tot opstan
ding en heerlijkheid leidt. En Christus
Zelf bewerkt de dag van de overgang.
Maar, dan moeten ook wij gaanvia
Golgotha. Enlangs het Kruis trekt
niemand, die zichzelf wil blijven. Daar
wordt het leven gedrongen tot erkenning,
en daar vouwen de handen zich tot de
bede om vergeving. Daar begint de wor
steling, dat het anders gaan zal
Dan opent de belofte voor ons een
machtig uitzicht! Eens valt de beeltenis
van thans geheel weg. Het feestkleed der
heerlijkheid wordt dan uitgereikt.
Wie dat gelooft, die bewijst dat geloof
in zijn wandel met de Heer. Die wéét,
waar het naar toe gaat. Die zoekt, om ook
anderen daarheen te leiden. Die is, met dit
uitzicht voor ogen, in dit leven met Hem,
Die door Zijn lijden de dag der Opstan
ding verzekerde
In hoever blijkt bij ons het beginsel van
dit beeld van „de hemelse". C. St.
In de laatste weken kwam een merk
waardig bericht in de Kerkelijke pers on
der de aandacht van vrijwel heel Gerefor
meerd Nederland. Het betrof een ernstige
aantijging van Rooms-Katholieke zijde
aan het adres van Ds H. J. Hegger, als
zou deze nooit priester geweest zijn, enz.
Dit bericht verscheen 21 Januari j.l. in
de N. Langedijker Courant. Het is in
onze bladen overgenomen, en liep uit op
een hartelijke aanbeveling voor de bouw
van een Christelijke School te Dender
leeuw in België. Door hieraan mee te
doen, kon men deze laster het best „af
reageren".
Op 28 Januari verscheen echter in het
zelfde persorgaan, de N. Langedijker
Courant, een nader bericht, waarin de
zelfde priester, die zich een week te voren
zó had laten gaan, openlijk excuus aan
bood voor deze berichtgeving. Hij beken
de ruiterlijk, dat hij geheel verkeerd was
ingelicht en herstelde zijn fout. Wat in
deze priester te prijzen valt. Men kan
hoogstens zeggen, dat het onvoorzichtig
was, een dergelijk verhaal te doen, wan
neer men niet absoluut zeker weet, dat
de feiten vast staan.
In hoever die Langedijker Courant een
gezaghebbend orgaan is, blijve buiten be
schouwing. Mogelijk, dat menig Neder
lander na deze verwikkeling pas weet, dat
zij bestaat.
Wat echter opviel, was de berichtge
ving in onze pers. Deze verscheen na de
28e Januari. Dus, nadat bedoelde priester
openlijk excuus had gemaakt. Toen kwam
eerst het ontstellende bericht, en een week
later werd de verontschuldiging doorge
geven. Beide keren liep het uit op propa
ganda voor Denderleeuw.
De vraag mag gesteld worden, of wij
op deze manier moeten te werk gaan. Na
dat het openlijk excuus al was'aangebo
den, verscheen het artikel met smadelijke
inhoud. Is dit een goede stijl? Het was
toen al bekend, dat de schrijver zijn eer
ste bericht zelf verwierp.
Als iemand een fout maakt, en het
daarna erkent, moet men dan eerst van
zijn fout melding maken, en pas later zeg
gen, dat hij zijn fout herstelde? Naar ik
meen, behoort het tot de goede „toon",
om na het excuus de zaak zelf niet meer
op te halen. En, in het kader van de pro
paganda voor een goed doel komt het mij
voor, dat wij van zulke middelen beter
geen gebruik kunnen maken. C. St.
Brussel II.
Maar, indien dan het gereformeerd be
ginsel internationaal was, is het dan niet
exclusivistisch tegenover anders gelovi-
gen?
Wie scheen inderdaad meer belijnd,
meer strak op zijn stuk, dan de Hervor
mer van Genève, Calvijn? En wie is er,
in de verwarde dagen van de Reformatie
meer op uit geweest om alle gelovige Pro
testanten verzamelen, dan juist de veel ge
smade, slecht gekende Calvijn, die terecht
in 'n Duitse dissertatie kon worden ge
noemd: een verenigingsman?
Uit Calvijns brieven, uit de voorreden
van zijn bijbelverklaringen, blijkt hoe
hartstochtelijk hij haakte naar een unie
van alle Protestanten in Europa.
Door zijn onvermoeibaar streven kwam
er enige eenheid van belijdenis in de Zwit
serse kantons.
Wanneer Th. Cranmer, bisschop van
Canterbury, een groot evangelisch conci
lie wil bijeen brengen, betuigt Calvijn zijn
instemming: „Ware het slechts te berei
ken, dat op een bepaalde plaats, ernstige
mannen uit de gewichtigste kerken tesa-
men kwamen, om de afzonderlijke artike
len des geloofs vlijtig te bespreken en de
zekere Schriftleer over al het gemeen
schappelijke, de nakomelingschap na te
laten. Doch het behoort tot de hoofdkwa
len van onze tijd, dat de afzonderlijke ker
ken zó uiteengereten zijn, dat nauwelijks
de saamhorigheid als mensen onder ons
geldt, laat staan dan de heilige gemeen
schap der leden van Christus, die dat wel
allen met de mond bekennen, maar slechts
weinigen beoefenen het ook oprecht met
terdaad".
En waaraan is het te wijten, dat de
„enghartige" Calvijn hierin helaas niet is
geslaagd
De feiten getuigenaan de onwil van
Luther en aan de zwakheid van Melanch-
thons karakter.
Wanneer de „onbuigzame" Calvijn zijn
commentaar op het boek Genesis opdraagt
aan dé Saksische vorsten„opdat onder
de tamelijk verwijderde kerken steeds
meer een heilige, broederlijke eenheid
openbare", dan wordt deze christelijke op
dracht door de Luterse vorstenge
weigerd
Calvijn sméékt Luther's vrienden om
Luther toch te bewegen zijn felle propa
ganda tegen de gereformeerden te mati
gen, die „als 'n brandfakkel" werken
moet, en „in deze boze tijd ook twisting
onder ons brengt".
In 1545 schrijft Calvijn aan Luther,
die Calvijn nóóit had willen ontmoeten
om zich toch te interesseren voor het lot
der gereformeerden in Frankrijk: „Kon
ik slechts tot u vliegen, om ook slechts
enige uren uwe tegenwoordigheid te ge
nieten. Want ik zou gaarne wensen over
allerlei mondeling met u te handelen.
Wat echter op aarde niet gaat, zal weldra,
ik hoopin het rijk Gods mogelijk zijn".
Deze innige woorden hebben echter
Luther op aarde nimmer bereikt.
Melanchton waagde het n.l. niet om zijn
soms al te fel losbarstende meester en
vriend 'n brief van Calvijn te overhandi
gen!
Zo bleef dit schoonst bewijs van per
soonlijke genegenheid èn van gemeen
schap met alle heiligen, bewaard voor de
eeuwigheid.
Ondanks alles volhardde Calvijn er bij
„Zelfs al schold Luther mij voor 'n dui
vel, zo zou ik hem toch de ere aan doen,
voor 'n bijzonder uitnemend knecht Gods
hem te houden".
ZieDat is nu het gereformeerd begin
sel in de praktijk: vlees en bloed in de
gereformeerden naar vereniging van alle
nève.
Doch waarom dan in het heden niet
diezelfde hartstochtelijke ijver onder ons
gereformeerden naar vereniging alle
„Protestanten"
Waar echter zijn de Schriftgetrouwe
Protestanten in het heden, met wie Cal
vijn zo gaarne wilde spreken over „de
zekere Schriftleer over al het gemeen
schappelijke"
Wie durft veler bleek en bloedarm Pro
testantisme, vergelijken met 't sappige, le
venswarme Lutheranisme van de zestien
de eeuw. Wie bazelt er van vereniging
tussen wat niet waarachtig één is? Hoe
veel protestantenprotesteren alléén
nog maar tegen de enige en volkomen Za
ligmaker, wiens beeld onmiskenbaar op
rijst uit de telkens weersproken heilige
Schriften
Op het stuk van die heilige Schrift ging
Rome en Luther, ging Rome en de gere
formeerden uiteen.
Op het stuk van de heilige Schrift gaat
heden het „Protestantisme" steeds meer
uiteen. Het kan onmogelijk zelfs maar 'n
dag uiterlijk één zijn, omdat het innerlijk
niet één is in Christus zelf, in de gekrui
sigde en opgestane Heer
Neen, het echt gereformeerd beginsel
heeft niet ingeboet van zijn heimwee naar
éénheid.
Maar méér dan op uitwendige eenheid,
legt het uit liefde tot Christus alle nadruk
op het zijn, het één-zijn in Christus.
En „het" Protestantisme heeft in Bel
gië daarom vrijwel bankroet beslagen,
omdat het en naarmate het van Christus
en zijn Woord afgeweken is.
En het zal nergens, het zal ook hier in
België niet zijn, tenzij dat het weerkere
tot het Woord!
En enkel op grond van dat Woord van
de levende Heer valt van vereniging te
spreken.
Alleen door de saam/zori^heid aan dat
betrouwbare Woord zal de eigen interna
tionale trek van het gereformeerd begin
sel weer uitkomen.
En dan blijkt ook thans weer het on
bekrompen, internationale, katholieke van
het echt bijbels standpunt.
In Amerika, in Zuid-Afrika, in Indië,
in Hongarije, in Duitsland, in Engeland,
in Nederland en in België is een herle
ving van Gereformeerde kerken. De ge
reformeerde belijdenis vindt weerklank
ook in het hart van de Javaan, omdat ook