CHRISTELIJKE I
DE
ORGANISATIE
jVxelaria
Weekblad van de Gereformeerde Kerken in Zeeland
ZEEUWSE KERKBODE
TIENDE JAARGANG No. 35
Berichten en opgaven Predikbeur
ten tot Dinsdagsmorgens te zenden
aan de drukkers Littooij Olthoff,
Spanjaardstraat 47, Middelburg.
Hoofdredacteur: Dr C. Stam, Westwal 2, Goes, Telefoon 2563.
RedacteurenDs D. J. Couvée, Ds Y. J. Tiemersma, Drs A. Verschoor.
Medewerker: Ds H. Veldkamp, Veldweg C 260i, Telefoon 884, Hattem.
Drukkers: Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280
VRIJDAG 25 FEBRUARI 1955
Abonnementsprijs: ƒ3,per half
jaar (bij vooruitbetaling).
Afzonderlijke nummers 12 cent.
Advertentiën 10 cent per mm.
De pers gaf de vorige week een bericht
van het eiland Rozenburg, dat toch wel
te denken geeft.
Er was daar n.l. sprake van oprichting
ener afdeling van de Bond van Christe
lijke Plattelandsvrouwen. Welke Bond in
Zeeland geen onbekende is.
Tegen deze oprichting werd bezwaar
ingediend door de kerkeraad van de Ned.
Herv. gemeente. De kerkeraad drukt zelfs
zijn verontrusting uit over het principiële
streven, dat uit deze oprichting spreekt.
Wel stemt genoemde kerkeraad toe,
dat Christenen en Christinnen behoefte
hebben aan principiële bezinning, en dat
zij daartoe elkaar in gemeenschappelijk
verband willen ontmoeten. De gelegenheid
daartoe is, naar het oordeel van deze ker
keraad, ruimschoots aanwezig, op ge
meente-avonden, in de organisatiede
jonge Kerk, de vereniging: in dienst der
Kerk, en wat er verder gevonden mag
worden. Terloops zij hierbij aangetekend
en opgemerkt, dat het hier gaat over al
lerlei specifiek Hervormde verbonden,
waarbij de Kerk als instituut min of meer
toonaangevend is. Blijkbaar acht de ker
keraad het niet nodig, dat buiten dit ver
band één of andere organisatie zich ook
met de geestelijke vragen bezig houdt en
daarbij leiding tracht te geven.
Merkwaardig is de uitspraak, waarbij
Jezus Christus beleden wordt als Heer
van het gehele leven, en dat er mitsdien
van principiële neutraliteit op geen ^nkel
terrein kan gesproken worden.
Verder wordt het kerkelijk contact met
andere kerkelijke kringen toegejuicht.
Bij het lezen van deze uitspraak moest
ik even denken aan het artikel overde
Kerk-idee, enige weken geleden door mij
geschreven.
Deze uitspraak vanuit Rozenburg geeft
hiervan de practische toepassing. Men kan
het hieruit opmerken, welke Kerk-idee bij
deze kerkeraad voorzit. Hier blijkt een
heel andere „kijk" op de Christelijke le
vensontwikkeling en organisatie, dan wij
willen voorstaan.
Feitelijk wordt de principiële scholing
geheel en al verwezen naar het terrein dei-
Kerk. Buiten kerkelijk erf treedt men het
leven in, en treedt men gezamenlijk op
als mensen in de maatschappij. Natuurlijk-
gaat dit uit van de gedachte van het apos
tolaat. De Christen, gefundeerd in zijn
overtuiging op het terrein der'Kerk, staat
als getuige in het leven, en dient op deze
manier de heerschappij des Heren tussen
de anderen.
Hierbij deze opmerking. Die „andere"
mensen dan, in de „algemene" organisa
tie, zijn die daar zonder „overtuiging"
B.v. als zij aanhangers zijn van de ge
dachte van het humanisme, ofals zij
er voorstanders van zijn, dat de Christe
lijke overtuiging in de organisatie niet
moet meespreken, steken zij dan dit prin
cipe in de organisatie onder stoelen of
banken?. Ofzullen zij bewust daaruit
leven én spreken, en deze gedachte in de
organisatie invloed verschaffen? Op het
standpunt ener algemene organisatie doen
zij dat met hetzelfde recht, als de Chris
tenen, die door deze richtlijnen min of
meer naar de algemene organisatie wor
den gedirigeerd.
Daarmee wordt helemaal niet ontkend,
dat er in het leven geen vragen kunnen
zijn, waarover Christenen en andersden
kenden zich niet met elkaar kunnen bera
den. Maar, dat houdt nog niet in, dat
daarom de Christelijke organisatie uitgaat
van het „opsluitingssysteem". De Chris
tenen bij elkaar, en de overigen worden
losgelaten.
Hier stuiten we op het onderscheid, dat
we hebben aangewezen inzake de Kerk-
idee. Wanneer de Kerk het Evangelie uit
draagt, dan brengt dat Evangelie als
vrucht voort, dat de Christenen in het
practische leven juist de belijdenis stellen
van de heerschappij des Heren in de or
ganisatie.
Daarin ligt de openlijke erkenning van
Christus als Heer.van het platteland,
of van de arbeid en de-arbeidsverhoudin
gen, en welk levensverband men verder
wil noemen. Dan vinden Christenen van
verschillende kerkelijke kring elkander in
hun organisch levensverband, en daarin
dragen zij samen de verantwoordelijkheid
voor het hele leven, ook van „de anderen".
De Christelijke organisatie als zodanig
is een bewogen oproep tot allen, een be
roep op het geweten bij anderen, dat toch
het leven de heerschappij des Heren zal
erkennen. Daarin mogen de Christenen
elkaar tot steun zijn en daarin kunnen zij
elkaar tot zegen zijn. Hoe meer de Chris
tenen zich daartoe aaneensluiten, des te
groter wordt de mogelijkheid, om het ver
dere leven te beïnvloeden.
Wil men de gedachte van het „aposto
laat" beslist gebruiken, dan zien wij hier
in de belichaming van dit apostolaat.
Daarvan valt meer te verwachten, dan
van de sprong in de algemene organisatie.
Men zal het daar mogelijk eens zijn over
sommige practische vragen. Maar, zodra
het gaat over de zin en het doel van het
Lv.en, over de roeping Gods in de prac-
tijk, over het erkennen van de heerschap
pij van Christus, dan zal overtuiging te
genover overtuiging staan.
Daarom moet het ons van het hart, dat
een getuigenis, als vanuit Rozenburg ver
nomen, weinig bouwende kracht bevat.
Hier wordt de Christelijke organisatie al
leen gezien vanuit de zucht, om tot het
eigene zich te beperken. En, daarbij wordt
miskend, dat het Evangelie binnen een
bepaald organisch verband, brengt tot het
demonstratief karakter naar buiten.
Deze tegenzin tegen de Christelijke or
ganisatie doet helaas de laatste jaren zich
horen, op het gebied van de Radio, de
politiek, de arbeid, en nu weer op het ter
rein van het platteland.
Het is een bepaald principe, dat wordt
uitgedragen. Een beginsel, dat het eigen
soortig recht van het organisch verband
eigenlijk ontkend, en daarin de doorwer
king van de kracht van het Christelijk be
ginsel eerder remt dan bevordert.
Hoe meer juist in vrij verband de
Christenen zich aaneensluiten, om zich te
bezinnen op de doorwerking van het
Evangelie, hoe rijker de verkondiging van
de Kerk als instituut vrucht draagt. Wij
hebben dit in ons artikel over de Kerk-
idee gesteld als een eschatologische hou
ding, een mee-voorbereiden van het leven
in de toekomst, waarin de stad zonder
tempel zal oprijzen.
Als het kerkelijk contact hier en ginds
op gang komt, wat we zeker hopen, dan
zal het één der vragen van de eerste orde
zijn, hoe wij de verhouding zien tussen
Kerk—als-instituut en het verdere leven.
Dat leven moet, krachtens de Scheppings
ordinantie Gods, worden teruggeleid tot
de gehoorzaamheid aan de Heer! Het is
de verantwoordelijke taak van de Chris
telijke organisatie, om de leden daarvan
te doordringen, en aldus de toepassing te
maken op de verkondiging van de Kerk
als instituut. En, het is een teken, dat te
denken geeft, wanneer juist de Kerk de
Christelijke organisatie min of meer af
wijst.
Er valt nog heel wat te verkondigen in
deze tijd. Het is te wensen, dat ook onze
jongere predikanten zich met bezieling
aan deze taak zullen geven. C. St.
Brussel.
Het is reeds weer enige tijd geleden,
dat de kerk van Brussel haar zestig-jarig
bestaan feestelijk herdacht. Ik kreeg daar
toe, als oud predikant van deze uitlandse
gemeente, bezoek van enkele Brusseleers,
gewapend met 'n wirerecorder om 'n kor
te toespraak op te nemen, die dan als ,,'n
stem uit het verleden" onverwacht op de
avond van 10 Januari klinken zou.
Bij gelegenheid van dit bezoek zocht ik
in wat bewaarde papieren uit mijn Brus
selse tijd. Zo vond ik ook de toespraak,
die ik gehouden had bij het dertig-jarig
bestaan dier kleine kerk in de grote we
reldstad en ik beloofde die oude rede uit
de kamferkist nog eens voor de dag te
halen. Ik doe dit in ons blad, omdat ik
weet dat in heel Zeeland altijd 'n warme
belangstelling is geweest en nog leeft voor
de evangelieverspreiding in België. Hier
volgt die toespraak dan, ofschoon ik, mee
door historiestudie, thans stellig enkele
dingen anders zeggen zou.
Broeders en Zusters!
Geroepen om in uw midden de feest
rede te houden, leg ik er van meet af de
nadruk op, dat wij hier bijeen zijn geko
men om God te danken voor 30 jaren
Gereformeerd kerkelijk leven.
Immers hebben wij niet maar de eerste
de beste gelegenheid aangegrepen om eens
gezellig bij elkaar te kunnen zijn. Want
heel ons hier zijn, ons afgescheiden hier
zijn, is een vergissing, ja ergereen gru
welijke zonde, indien wij niet in het diepst
onzer ziel overtuigd zijn, dat de institu-
ering onzer Gereformeerde Kerk op 30
December 1894 het volbrengen was van
de wil des Herenindien wij, het tweede
geslacht, dit Gereformeerd kerkelijk leven
niet voortzetten in het geworteld besef
God wil het!
Wat vreselijker zonde toch is er denk
baar dan eigenwillig verdelen van wat bij
een hoort? En wat behoort meer bijeen
dan al wat bij Jezus hoort? En wie kan
gruwelijker ingaan tegen Jezus' Hoge
priesterlijke bededat zij allen één zijn
clan wie zelfs de euvele moed hebben zou
om een puur menselijke en dies zondige
splitsing onder Christenen zelfs feestelijk
te gaan herdenken!
Zal het dan ook werkelijk feest worden
in ons hart, dan moeten wij vaststaan in
het besef, dat het genade van God was
om vóór 30 jaren hier in Brussel te her
geven Gereformeerd kerkelijk leven. En
wij leggen hierop reeds nu volle nadruk,
omdat het soms schijnt alsof een enkele
hierin aarzelt, door inplaats van op be
ginselen, in plaats van op de eis Gods te
letten, op mensen te zien.
Had men dan ook hier in Brussel voor
30 jaren op mensen alleen gelet, dan ware
het nooit gekomen tot het instiueren van
onze kerk.
Want althans sommigen van de leden
en voorgangers van de Nederlandsch
Evangelische Kerk alhier ik denk aan
de voortreffelijke Christen ds de Jonge,
de gelovige predikant Rochedieu, de be-
minlijke Pijnacker Hordijk mochten
om hun Christelijke levenswandel worden
geprezen.
Een kerk wordt echter niet voldoende
gekend aan de wandel van enige harer le
den of voorgangers, maar ook aan haar
belijdenis, aan haar viering der sacramen
ten, aan haar al óf niet handhaven der
Schriftuurlijke tucht op leven èn leer!
Dit zijn óók vruchten, waaraan men de
boom kan kennen. Dit valt niet minder
onder het leven uit en naar Christus, het
Hoofd der kerk.
En daarin nu faalde helaas ook de Ne-
derlandsche Evangelische Kerk, evenals
de andere kerken hier in België. Zelfs.kan
gezegd, dat de hedendaagse kerk van
Rome, ondanks haar vreselijke afwijkin
gen van het zuivere Woord Gods, toch
geen openlijke Christusloochenaars duldt
op haar kansels, in haar leerzalen. Maar
de Nederlandsche Evangelische Kerk, ge-
uniëerd met andere kerken, hield de doop
niet heilig door niet eerst deugdelijk te
onderzoeken naar het geloof der ouders,
zoals Filippus eerst doopte na de goede
belijdenis van de Moorman; handhaafde
in genen dele de Christelijke tucht, noch
over de leden, noch over de leraars, van
wie sommigen Jezus in Zijn bloedige vol
doening en schoonheid verwierpen; en in
plaats van een duidelijke belijdenis ook
als kerk uit te spreken, had men de oor
spronkelijke Augsburgse confessie laten
varen zonder er iets anders of beters voor
in de plaats te stellen.
Dit nu gevoelden de Heren van Deth,
vader en zoons, waarom zij trachtten naar
kerkherstel, opdat Jezus, die wel nog door
velen erkend werd als koning van hun
hart, ook werkelijk mocht zijn koning dei-
Kerk.
Zij verzochten, om tot dit kerkherstel
te geraken, aan de kerkeraad om weer in
voering van de oude gereformeerde for
mulieren, met name van de Belgische ge
loofsbelijdenis van onze landgenoot Guido
de Brés en herstel van de prediking uit
de Heidelbergse Catechismus in één der
Zondagse samenkomsten der gemeente.
En wat antwoordde de kerkeraad in
eerste instantie na maandenlang talmen
O.m. „dat niet door belijdenisschriften,
hoe zuiver deze overigens mogen zijn op
gesteld, maar alleen door Gods Geest,
werkende in de harten der gelovigen, het
geestelijk leven in de Gemeente zal wor
den opgewekt".
Men vergat echter blijkbaar, dat de
Geest pleegt woorden te spreken uit het
Woord Gods. En dat, wanneer de ge
noemde broeders herstel van de gerefor
meerde confessie vroegen, zij dit deden,
niet omdat zij het zonder of slechts ten
halve van Gods Geest verwachten, maar
omdat Woord en Geest voor hen één wa
ren, en zij uit het Woord alleen wisten,
dat de Geest wederbaart juist door mid
del van het gepredikte Woord!
Het kerkeraadsschrijven eindigde al
dus: „Wij zijn nog niet geheel overtuigd,
dat de prediking van den Heidelbergschen
Catechimus in onze gemeente doeltreffend
zou zijn, om de onderwijzing in de Chris
telijke waarheid in vruchtbaarheid te doen
toenemen".
Aan wie nu de schuld van de verdeeld
heid
Aan hen, die de eenheid zochten in het
één -zijn in de Christus der Schriften? Of
aan hen, die liever dan toegeven aan de
Schriftuurlijke eis tot kerkherstel, kerke
lijk bleven samenleven zelfs met besliste
Christusloochenaars? Die liever het grote
getal Christenen in „naam" behield, dan
het kleine getal van werkelijke Christus
belijders saam houden.
Men liet de Christusbelijders gaan en
hield de lauwen en flauwen, erger men
hield de Christusloochenaars, die het mét
Kajafas Godslasterlijk noemen Hem
Gods eengeboren Zoon te noemen.
Men zou het zónder de Catechismus,
die Hem aldus prijst, wel doen.
En, wanneer ge nü 's Zondagsavonds
in ons kerkje, waar de Catechismus ge
predikt wordt, komt en ge vindt daar
Zondag op Zondag 'n groeiend aantal toe
hoorders; en ge vindt dan na 30 jaren
het kerkgebouw van de Ned. Evangeli
sche Gemeente, die de Catechismus als
onvruchtbaar weigerde, gesloten uit ge
brek aan belangstelling voor de Catechis
mus-loze avonddienst, dan is het of God
zelf 'n uitspraak deed, de Here, die in
deze tragiek der geschiedenis de zegen
heeft verbonden aan het eeuwenoude
„Troostboek", omdat dit menselijk ge
schrift zo regelrecht put uit het eigen
Woord van God!
Wel ligt er tragiek in het antwoord van
de Ned. Evangelische kerkeraadniet
„doeltreffend om de onderwijzing in de
Christelijke waarheid in vruchtbaarheid
te doen toenemen"
Zo ondernamen dan 3 broeders en 4
zusters het schijnbaar ijdele pogen om
weer te komen tot gereformeerd kerkelijk
leven. Het waren: A. G. van Deth; W.
G. van Dethvan den HeuvelG. van
Deth Azzuster van DethW. van
Dethzuster A. van den Heuvel Wd. en
zuster J. F. Ferwerda.
Men begon ten huize van de oude Heer
van Deth, gezevenen gezeten rondom
de tafel, elkaar 'n preek voor te lezen. Het
was toen eind 1894. En 30 Dec. 1894
werd de wel zéér kleine gereformeerde
kerk in de wereldstad geïnstitueerd.