jffxelaria
Eerst LUISTEREN - dan BIDDEN
deze wet op zij schuift, heeft geen vredp.
Hij ligt met God, met zichzelf en met
iedereen overhoop. Het wordt ruzie. In
het klein, maar ook in 't groot. Het is één-
grote chaos in 'de- wereld, waarin wij le
ven.
Waarom-?
Omdat Gods geboden-buiten werking
worden gestéld.
Voor de zoveelste maal wordt het
woord bewaarheid„Zo zij niet spreken
naar dit woord, het zal zijn dat zij geen
dageraad zullen hebben".
Geen dageraad is hetzelfde als: nacht!
Wij zullen dus verstandig doen niet al
te veel te verlangen naar wat meer „ruim
te".
Dat is wel in de mode, nlaar gelijk vele
mode's een gekke, een dwaze mode.
Een locomotief kan niet denken. Maar
stel eens,, dat zo'n gevaarte denken kon,
en derhalve dachtwat vervelend is dat
toch altoos langs diezelfde rails te moeten
lopen. Ik wou dat ik wat meer armslag-
had. Goed, die locomotief huppelt op een
zekere dag buiten de rails. Hij gaat eens
een ommetje maken. Zo maar eens 'n uit
stapje. Dat betekent tegelijk z'n onder
gang.
Die rails zijn het behoud voor de hele
trein en alle passagiers.
Laten wij God danken voör de rails.
Zijn wet is niet de grote lastpost, maai
de grote zegen voor ons leven.
Isrels dichters waren niet jaloers op de
„volken" die zo heerlijk vrij waren, maar
ze zeiden tot die volken: jullie mag wel
jaloers wezen op ons.
Hij gaf aan Jacob zijne wetten,
Deed Isrel op Zijn woorden letten.
Zó wou Hij met geen volken handlen
Die moesten zijn getuigenissen
En Zijn verbondsgeheimen missen.
Laten onze jongere en oudere Gere
formeerden dus maar gauw ophouden
vervelend en sjachreinig te doen over al
die „banden" waaraan ze vastzitten, alsof
zij de gevangenen zijn.
Zij zijn juist de vrije mensen.
De hoogste vrijheid is de hoogste ge
bondenheid.
Dus geen gezeur meer van waarom
mag dat nu niet!
Wees blij, dat juist gij vele dingen niet
móógt, en dat gij Gods gevangenen moogt
zijn! H. ,V.
Eens voor altijd. (II)
Het is dat zelfde Licht, dat mij ge
trouw heeft geleid in veel donkerheid, van
welker nadering ik bij 't aanvaarden van
mijn ambt geen flauwst vermoeden had.
Men overweegt vanzelf wel eens over
't geen ooit zou kunnen komen. Weet ook
dat niemand steeds beproevingen bespaard
mogen blijven. Doch als die duisternis
sen ons nu ook werkelijk gevangen né
men, hóéveel benauwender blijken ze dan
men zich ooit heeft voorgesteld
Ik meende in 'n kerkgemeenschap te
zijn opgenomen, waar gebreken natuur
lijk niet ontbreken zouden. Doch waar
men sedert het herstel van 1834 en 1886
geleidelijk en duidelijk zou voortvaren tot
groter volmaking.
In heel mijn studententijd had ik mij
voorbereid op de strijd tot reformatie bin
nen de Hervormde Kerk.
En ziet daarVlak voordat ik daaraan
deel zou nemen, werd ik in mijn levens
plan wreed gestuit.
Op 't eigen ogenblik, dat ik rekende
tegen kerkvernielende machten mee op te
mogen rukken, werd ik voor mijn gevoel,
ruw weggestuurd naar de tamste sector
van het kerkelijk front.
Ik wist toen nog niet dat zelfs het apos
telschap begonnen was methet al te
simpel vullen van wat watervaten op 'n
arme bruiloftEn dat in die weg van
blinde gehoorzaamheid de discipelen me
dewerkers waren geworden aan Jezus'
eerste wonder
Aan de openbaring niet van eigen, maar
van Zijn heerlijkheid
Hoe heeft het leven mij mijn ideale
kijk op onze kerken steeds pijnlijker ont
roofd.
Want zij bleken zóveel onvolkomener
dan ik ze mij als buitenstaander had voor
gesteld.
En terwijl de strijd in de Hervormde
Kerk mij steeds één had geschenen in
grootse stijl, niet tegen personen, maar
tegen beginselen, niet om pietluttigheden
maar om Christus zélf, kwam al spoedig
aan het licht hoe vaak in de Gereformeer
de Kerken werd geïntrigeerd tegen mén
sen, of om kleine, afgeleide dingen. Dat
daar instee van boeiende vooruitgang eer
verslapping in leer èn leven ingetreden
was, die door sommige „geslaagden" in
het kerkelijk leven vrolijk werd geloo
chend, door anderen te goeder trouw on
derschat.
In het volbrengen van wat ik hield en
houd voor plicht, hebben enkelen dezer
zelfvoldane vrederoepers het mij niet ge
makkelijk gemaakt. Heeft Bavinck niet
ergens gezegd, dat kerkelijke politiek de
slechtste is van alle?
Kleinzieligheden, onrecht, coterietjes
hebben mij nu en dan in de verzoeking
gebracht weer te keren tot de kerk met
haar scharen zonder voldoende herders.
Tot de daad kwam ik bijna, toen de laat
ste, dolle scheuring kwam tegelijk dat
het Hervormd kerkgenootschap juist her
rees tot 'n heuse kerk
Het is voor mij 'n zware, verborgen
strijd geweest, waarbij ik niemand kon
raadplegen.
Had ik daarvoor de kerk van mijn
voorgeslacht met haar nog steeds gewel
dige kansen voor het evangelie, prijs ge
geven, om nu onder te gaan in dat moe
rassig, splinterig, dagelijks geharrewar?
Dat bovendien leek uit te lopen op straks
wéér 'n nieuwe en nóg naardere reforma
tie. in zakformaat?
„Ik spreek niet van de kerkelijke „car
rière" die ik bij groter eerzucht stellig
binnen de Hervormde Kerk had kunnen
maken. Indien ik daar, bevriend met de
kopstukken der „orthodoxen", ware ge
bleven, bovendien lid van de A.R. partij,
hoe had men mij dan van kerkelijk-gere-
formeerde zijde omworven, zoals men dat
wel anderen heeft gedaan en doet! Wat
was ik voor sommigen niet waard ge
weest
Nu kwam ik als jong officier, maar
zonder zelfs één compagnie.
En de gereformeerde kerken, waar men
vergeefs schijnt te studeren over het
„raadsel" van haar gebrek aan werf
kracht, gelijken hier en daar de hand van
sommige plattelanders, die 'n stadsmens
wel de hand toesteken doch meer toe
en stekerig dan open.
Het begon al met mijn eerste examen.
Ofschoon reeds proponent in de Her
vormde Kerk, werd ik uit achterdocht te
gen mijn kennis opgedaan aan 'n open
bare universiteit, volkomen willekeurig
achteruit gesteld en moest in plaats van
'n colloquium doctuin mijn volledige can-
didaatsexamen over doen. Hoe heeft pro
fessor Bavinck, met andere hooglaren uit
Amsterdam en Kampen speciaal daartoe
over gekomen, zich geërgerd aan de Wel
eerwaarden, die enkele minuten voordat
het wel nooit vertoonde examen zou aam
vangen, het nóg niet eens konden wor
den wie dit hybridisch examen zou afnej-
menDe professoren? Of de classis oii-
der toezicht der professoren
Het was voor my 'n allerhartelijkste
ontvangst.
Maar God heeft die 8e Mei goed ge
maakt: het is mijn beste examen gewor
den, dat ik ooit heb gepraesteerd.
Ik was daarmee dus goedgekeurd door
'n kerkelijke vergadering èn door V.U.
én Kampen tegelijkExtra
Ja, zo zagen het de grotenBavinck,
die mij complimenteerde en Kuyper, die
mij welkom heette in zijn Heraut.
Maar de epigonen
Want kort na die driedubbele zuiver-
verklaring meende één der collega's bij
mijn bevestiging het nuttig om ten aan
horen van mijn eerste gemeente op te
merken: u bent nu gereformeerd predi
kant, maar u zult als oud-leerling van 'in
openbare universiteit nog wel wat moeten
leren
Ik haastte mij dit éven openbaar te be
amen. Doch merkte daarna op dat ik als
oud-leerling van 'n openbare hogeschool
nog niet in zó slecht gezelschap verkeer
de. Want dat de meeste gereformeerden
wellicht het gereformeerd-zijn toch eigen
lijk pas hadden geleerd van Kuyper, Rut
gers, Geesink en Bavinck, altemaal oud
studenten van 'n openbare universiteit.
Na achtendertig jaar dienst aan onze
kerken, lijkt het mij, dat ik het deze niet
zoveel moeilijker heb gemaakt dan Nete
lenbos, Geelkerken, Schilder, Knoop, van
der Vaart Smit en vele, vele anderen, al
temaal leerlingen niet van Utrecht, maar
van V.U. of Kampen.
Was het die opvoedkundige wenk, mij
in het openbaar bij mijn intrede toege
diend, waardoor iemand mij, onnozele,
reeds de tweede week meende te moeten
onderrichten Hoe kwam ik er toe, vroeg
hij, om zo onschriftuurlijk na de doop
„Amen" te zeggen Alsof de God des
Verbonds mijn armzalige bevestiging va.n
Zijn belofte nodig had!
Ik moet er als 'n beteuterd schoolkind
bij hebben gestaan.
Om kleinzielig getwist te voorkomen,
heb ik terstond dit onschriftuurlijk
„Amen" prijs gegeven, mij in stilte ver
wonderend, dat men mij Zondag aan
Zondag rustig de zegen van de Almach
tige liet „bevestigen door mijn armzalig
Amen"Ik heb aan deze scherpslijper
jaren later wéér gedacht, toen hij zijn
zoon liet gaan in dearmzalige Duitse
arbeidsdienst.
Ik zal niet voortgaan mij deze spelde-
prikken uit het allereerste begin te herin
neren men had het ook niet kwaad
bedoeld en geheel zwijgen van zoveel
ernstiger dingen, die ik later ondervond.
Indien Gods goedheid in onverdiende
zegen en in de gunst van ons gerefor
meerde kerkvolk mij niet had staande ge
houden! De nagedachtenis van één dier
besten heb ik geëerd in de figuur van de
oude Willemse in mijn romanAls de
tarwe.
Doch in die zengende dagen van de
goddeloze scheuring, terwijl juist 'n lok
kende lenteadem over de kerk mijner va
deren leek te gaan, hoeveel oud zeer kwam
toen eensklaps naar boven. En hoe moei
lijk krijgt men er zich zelf onder, wan
neer het ook in uw omgeving zo weinig
om Christus en zo heel veel om Paulus
en Cefas en Apollos en H.H. Kuyper en
Hepp en Schilder en Amsterdam en „het
doctoraat" gaat. En tegenover al dit soort
anti-thesen de zoveel grootser strijd in de
verlaten kerk, waar het wéér gaat als bij
scheiding en doleantie om vóór of tegen
Christus
'n Soort bewustzijnvereniging treedt
dan op. Men ziet de dingen scheef getrok
ken en staart zich blind op dat éne punt,
waar al het kwaad van vroeger jaren ligt
saamgetast.
En het ergste, dat ik niemand in ver
trouwen nemen kon.
Maar in die wrede tijd van overkropt
gevoel heeft vooral één ding mij weer
houden de vraagwat zal er van mijn
kinderen worden buiten deze kerken Zó
zeer hield zelfs in dagen, dat ik de dingen
uit teleurstelling eenzijdig zag, genoten
zegen, blijvende dankbaarheid de over
hand.
Want inderdaad! Wat moeten ouders,
die onze kerken soms om 'n gril verlaten,
met hun kinderen zwerven
Hoeveel ontrouw er onder ons ook is,
door 's Heren trouw mogen wij Thijs
Booy en Bouman en ieder smader nóg
steeds vragenwaar is- in ons vaderland,
de Chr. Gereformeerde Kerk die ik. om
voldoende ken, wellicht uitgezonderd,;.'n
tweede kerkgemeenschap, die zó van de
wieg tot het graf voor haar gedoopte le
den tot in de verste landen, zorgt? In:
welke kerkdiensten van Roodeschool tot
Heerlen kan men zijn jeugd met zoveel
vertrouwen zenden, zéker dat ze Gods
Woord zullen horen?
Die zegen isnóg over ons.
Maar ómdat ze er nóg is, door Gods
goedheid, hebben wij de roeping om dit
ons toevertrouwde te bewaren, nu het
dreigt te kwijnen, indien maar niet ver
loren te gaan, door ónze ontrouw aan het
léven uit Geest en Schrift
Partijman ben ik niet. Wil, kan ik niet
wezen.
Veelvormigheid eer ik als Gods eigen
wil en werk.
Groepsvorming acht ik uit de boze.
Mijn liefde tot de gereformeerde ker
ken is geen geërfde. Zij is gegroeid, ge
wonnen en beproefd. De lidtekens zijn
gebleven. Doch zij hebben slechts ver-
meerd mijn liefde tot Christus' Lichaam
en daarom kan zij niet zwijgen, nu zij één
van haar beste openbaringen ziet bedreigd.
Op de jongste uitdaging zoek ik mee
naar het rechte antwoord.
Met open oog en oor en hart voor al
wat er aan geestelijk leven in de wijde
wereld ritselt, heb ik gekozen, eens voor
altijd. D. J. C.
Bij onze bezinning over het gebed komt
niet alleen de noodzaak van het bidden
onze aandacht vragen, maar we komen
ook te staan voor de vraag naar de ver
eisten van het gebed.
Het is duidelijk, dat alle bidden niet
hetzelfde is. Ook hier geldt het bekende
spreekwoordwanneer twee hetzelfde
doen, is het nog niet hetzelfde.
Men kan wel zijn handen vouwen en
zijn ogen sluiten, maar bidden is heus
niet wat ik zou willen noemen„vrome"
woorden zeggen.
Onze „vrome" woorden kunnen wel
eens kwalijk" bidden opleveren, waar
God niet naar hoort. En alle „Here-
Here"-roepen is als zodanig nog niet de
Here welbehagelijk. Het kan ook de Here
een gruwel zijn.
Er is bij het bidden wat men vroeger
wel noemdeeen eis des zverks. Men moet
op een bepaalde wijze te werk gaan om
aan die eis te voldoen.
Allereerst is van belang, dat wij weten
tot Wie wij spreken. We moeten God niet
aanspreken, zoals wij een vréémde aan
spreken, als we willen weten hoe laat het
is.
We moeten Hem eerst leren-kènnen;
leren-kennen in gelóóf. We moeten ons
gewennen aan de omgang met God in het
verbond-der-genade.
We moeten willen leren hóé men met
God wandelen moet en hoe men tot Hem
spreken moet.
We zullen eerst naar Hem moeten le
ren luisteren. Hij openbaarde Zich aan
ons in Zijn Woord. Om echt te kunnen
bidden, moet men héél dicht bij de Bijbel
leven. Het indringend zich verdiepen in
de Bijbel leert ons hoe en wat men bidden
moet, wil men niet aan God voorbij bid
den.
De omgang met het Woord Gods, het
luisteren daarnaar met een ontvankelijk
hart, vormt de meest geschikte oefen
school voor het gebed.
De Zelfopenbaring Gods is de voe
dingsbodem voor een gebed, dat God aan
genaam is. Want daar gaat het om.
Éérst luisteren, dan biddenÉérst God
aan het woord, dan wij.
De rijkdom van de Naam Gods is, dat
Hij de omgang met ons wenst, het contact
met ons begeert. De weelde van het
W-oord Gods is, dat Hij Zich sprekend
tot ons richt.
We moeten God laten uitspreken. Eii
niet, storend, daardoorheen praten. Dat
laatste is het „kwalijk" bidden, dat geen
verhoring vindt.
Zal er werkelijk omgang zijn met God,
zal er een gesprek zijn tussen Hem en
ons, dan kunnen we slechts luisterend
naar het Woord Gods leren bidden. Wie
niet naar de Here luistert, leert het nóóit.
Wie niet naar Gods spreken luistert,
kent Hèm niet en bazelt in zijn „bidden".
Hij maakt al „biddende" het gesprek met
God in feite onmogelijk. Omdat hij geen
oor en geen hart heeft voor wat de HERE
van Zichzelf, in Zijn verhouding tot de
wereld en ons leven, wil meedelen.
Het zijn onuitstaanbare mensen, die in
het gesprek met hun medemens alleen
maar praten, zonder dat ze bereid zijn te
luisteren. Een werkelijk gesprek is alleen
dan mogelijk, wanneer men afwisselëhd
luistert en spreekt. En dan zal in de ver
houding tot Gód toch zeker passend zijn,
dat wij niet spreken, vóórdat we geluis
terd hebben. En als wij dan wat mógen
zeggen, dan moet ons spreken een ant
woorden zijn.
Wanneer dit onze instelling wordt bij
het gebed, zal dat een ingrijpende wijzi
ging brengen in onze gebedspraktijk.
We zullen gaan inzien, dat het in ons
bidden niet om onszèlf gaat, maar ten
diepste om de Here.
Ons hart moet een klankbodem worden
voor het Woord Gods. En daarvan moet
ons bidden het resultaat zijn.
Vandaar dat het bidden niet een oever
loos zich uitleven is, maar het ware bid
den neemt tucht aan. Bidden is geen toe
geven aan een religieus sentiment in de
mens. Wèl spelen het gevoel en de mense
lijke passie een rol in ons bidden, maar
het mag er tot geen prijs in opgaan.
Zichzelf „leeg" bidden kan een zeer
bedenkelijke vorm van egoïsme zijn, een
zwelgen in een tuchtloos, religieus ge
voelsleven, dat in zelfbehagen buiten zijn
oevers is getreden.
De passie in ons bidden moet zijn een
hartstochtelijke, diep-gevoelige, gelovige
belangstelling voor het Woord Gods,dat,
weerklank vindend in ons hart, een ant
woord van ons moet ontvangen.
Het gebed vindt zijn begrenzing in het
gebod Gods.
We mogen maar niet om alles bidden,
maar alleen om „wat God ons gebóden
heeft te bidden". Daarmee is ons bidden
uit de sfeer van de zèlf-dienst overge
plaatst in de sfeer van de Góds-dienst.
Wie werkelijk naar Gods Woord gaat
luisteren en daarop antwoord geven wil,
die zal de „behoefte" vergaan om zich in
zijn gebed uit te leven.
Maar zijn gebedsleven komt onder de
tucht van het Woord en van de Geest
God. Dan kunnen heel wat „gebeden"
achterwege blijven.
Het zal stil worden in de hemel wan
neer ons kwalijk „bidden" wordt gestaakt.
Mogelijk kan het een reformatie in ons
gebedsleven worden, wanneer we ons
voorlopig „onthouding" opleggen, om
eerst maar eens héél ernstig en héél oot
moedig naar Góds spreken in Zijn Woord
te luisteren.
En dan zal daarna misschien ons eerste
woord tot God moeten zijn: Here ver
geef mij de vele „vrome" woorden, die
ik tot U sprak, waarin ik blijk gaf niet
naar U geluisterd te hebben. Vergeef mij
mijn „gebeden", die geen gebeden waren,
omdat ik daarin het antwoord op Uw
Woord steeds schuldig bleef. Vergeef mij,
dat ik in mijn afvallig egoïsme mij zo
aan U heb opgedrongen. Maak nü mijn
bidden dienstbaar aan de heiliging van
Uw naam en aan de komst van Uiv ge
nade-rijk en laat ik, luisterend naar U en
sprekend tot U, een instrument wórden
in Uw dienst, zó gewillig en getrouw Uw
wil uitvoerend, als de engelen in de hemel
doen.
Ja, er is bij het bidden een m-des-
werks.
Alle bidden is niet hetzelfde bidden.
Vergeten we niet, dat Gods Naam hei
lig is. A. V.