||it tie telt riften DE DROOM Weekblad van de Gereformeerde Kerken in Zeeland van een GEVANGENE ZEEUWSE KERKBODE TIENDE JAARGANG No. 34 Berichten en opgaven Predikbeur ten tot Dinsdagsmorgens te zenden aan de drukkers Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg. Hoofdredacteur: Dr C. Stam, Westwal 2, Goes, Telefoon 2563. RedacteurenDs D. J. Couvée, Ds Y. J. Tiemersma, Drs A. Verschoor. Medewerker: Ds H. Veldkamp, Veldweg C 260i, Telefoon 884, Hattem. Drukkers: Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280 VRIJDAG 18 FEBRUARI 1955 Abonnementsprijs3,per half jaar (bij vooruitbetaling). Afzonderlijke nummers 12 cent. Advertentiën 10 cent per mm. De tijd van de lijdensprediking gaat weer beginnen. Zij maakt ons opnieuw duidelijk, dat de weg naar Pasen, naar de levensvreugde, loopt door het dal van het lijden. In Matth. 16 strekt de Heiland Zijn hand uit, en wijst in de richting van het Kruis. Niet voor de eerste keer. Jezus wist, dat Hij gekomen was, om voor voldoening te zorgen. Het lijden moest worden voleindigd. Het was in de wereld gekomen door de ongehoorzaam heid van de mens. Alle lijden behoort tot de gevolgen van ons conflict met God. De opstandigheid, die van ons tegen God opkwam, heeft tot schadelijke vrucht, dat de toorn van God ons achterna komt Daarom vallen de schaduwen over dit leven. Als de band met de Levende ge broken wordt, dan ontstaat in dit leven een scheur. In alle leven hier op aarde. De weg naar het geluk ligt opgebroken, het is niet te bereiken. Welke pogingen de mens ook doet, hij kan niet over de kloof, die hem scheidt van het onbereik bare. Dat is onze gebondenheid. De geschiedenis der eeuwen laat dit duidelijk zien. Door alle eeuwen trilt het verlangen naar vrede en veiligheid, naar een ontkomen van het donker. En bij alles, wat mensen proberen, blijft het donker dreigen. Hebt U dat tragische in de wereld wel gepeild? Telkens is er een nieuwe inzet, Van toen aan begon Jezus Christus Zijn discipelen te tonen, dat Hij naar Jeruzalem moest gaan, en véél lij den.... Matth. 10:21. om boven de moeilijkheden uit te komen. Maar, als een wolk, die een bui voorspelt, hangt het boven ons hoofd: het lijden. Het noodlot, zeggen velen. De toorn Gods, zegt de Bijbel. Dit is het antwoord van God op onze boosheid. En.... wie kan voor Zijn grimmigheid bestaan Toch gaat het licht op. Midden in de gebrokenheid dezer we reld is God aan het vergaderen. Hij is er dadelijk mee begonnen, toen de mens de gehoorzaamheid opzegde. God roept Adam, die met kloppend geweten voor Hem weg rent, tot Zich terug. En God opent Adam een vooruitzicht, dat hem troosten kan in zijn verlies. Eindelijk zal dat donker, dat de zondaar over zich haal de. moeten wijken. De eerste indruk, die wij in Genesis 3 krijgen, is deze: het wordt nacht.Maar, als God gespro ken heeft, dan wordt het duidelijk: de morgen komt Opdat wij dat zullen geloven, verga dert de Heer een gemeente. Wie daar sa menkomen, dragen allen de gevolgen van het kwaad in de wereld, en in het hart. Het zijnmensen met zorgen, en zonden. Maar, tegen alles in spreekt Gods beslis sende woord van uitkomst. Hij heeft diè: uitkomst gebonden aan de Ene, door Hem gezonden. Wie rondom Jezus staan, en van hun noden naar Hem opzien, die zul len het licht van de morgen zien Jezus zag die gemeente, toen in de om geving van Cesarea Filippi Petrus voor allen gesproken hadGij zijt de Christus. Nu ziet Jezus de kring, als vrucht van Zijn arbeid. Maar dan moet die kring ook wéten, dat voor Christus nu 't uur van de beslissing nadert. Als het belijden opkomt, dan moet Je zus voor de offerande zorgen. Want, de mens kan in dit belijden alleen steunen op de overgave, waardoor de last van de toorn Gods wordt weggedaan. Jezus ontdekt, dat het leven begint te rijpen, om Jeruzalem in te gaan. N.l. Je ruzalem als eeuwige stad van God. waar Koning en volk zullen samenwonen. Maar, dan moet nu de deur worden opengedaan, die hen tegenhoudt. De deur, waarachter God Zich had teruggetrokken voor de zondaar. En, de schare voor die deur. moet daar niet staan, zoals Adam scond in het Paradijs. Hij kón niets zeg gen tegen God. Alléén een uitvlucht, waardoor hij het nog erger maakte. De vrouw, die Gij mij gegeven hebt. Dus God was aansprakelijk omdat Adam het in zijn schuld voor God niet houden kon Zó kan de zondaar niet tot God komen. Er moet geen „uitvlucht" zijn, maar „een genoegdoening" voor wat bedorven is. En wel zó volkomen, dat God niet in toorn verschijnt, maar nodigend. Dit kan alleen, wanneer Gods recht vol doening krijgt. Dan moet Hij in Zijn toorn Eén grijpen, die Hij aanspreekt in plaats van allen. Met wie de zaak veref fend wordt. Dat eist de heiligheid des Heren. Eén, Die achterblijft in het dal dei- verschrikking, om te ondervinden, hoe schrikkelijk God de zonde toerekent. Als er zó Eén bij God voor ons intreedt, dan kan de angstkreet om de zonde overgaan i.1 een zucht van verlichting. Want, als de heilige God eenmaal heeft afgerekend, dan geldt dit voor altijd. Dit gebeurt nu, als het opgaan naar Jeruzalem komt. Dan komt het probleem van het lijden in het licht van Gods heilig recht te staan. En, alléén zó wordt het lij den recht doorzien. Dan wordt het niet losgemaakt van de oorzaak. Dat doen wij, en zo zien wij ons zelf als slachtoffer. Maar, in Jeruzalem zal het lijden in al zijn ontzetting openbaar worden. Als het resultaat, dat achterbleef van de overtre ding. Gevallen in de hand van de beledig de en vertoornde God. Zo zal het toneel van Golgotha een ontdekkende verklaring- geven over het probleem van het lijden. MaarGode zij dank, niet alleen een verklaring, maar óók: een oplossing! In dit opgaan naar Jeruzalem neemt de Heiland alles op Zich. Hij gaat voor de schuldigen staan, om te zeggenstraf Mij! Dit wordt de bevrijding. Deze! opgang naar Jeruzalem, met de uitdrukkelijke bedoeling van de Herder, om het lijden door te maken onder de grimmigheid des Heren jegens ons. Zo kan het Pasen worden. Het moet zo. Naar het recht Gods. En, om de schuld van de zondaar. Daar moet de gemeente haar steun vin den. En.dankbaar zijn. Omdat de Heiland daarin wilde ko men, daarom behoeven wij er niet meer voor te vrezen. Hier ligt uw verlossing. In deze opgang van de Herder naar het Kruis. Daadoor ligt voor U de weg open naar Jeruzalem. En welJeruzalem dat boven ligt. In de weg van Golgotha kwam het leven uit de dood op. En, dat leven is in beginsel het leven van het nieuwe Jeruza lem. Daarheen brengt Christus het volk, dat tot belijden komt. Uit Zijn nederdalen volgt onze opgang. Volg uw Heiland, in deze gang naar Jeruzalem. En, dank God, dat hier de oor zaak van uw eeuwige redding geopen baard wordt. C. St. Vóórdat er een vervolg komt op het „Bijbellezen" van de vorige week, even dit intermezzo. Het gaat over iets wat mij nogal zwaar ligt, en waar ik dus graag een paar woorden van zeggen wou. De titel „De droom van een gevangene" doet nogal romantisch aan, maar dat is het toch helemaal niet. Het is integendeel zeer nuchter, en ik kan u zo maar uit de droom helpen inzake die droom. Luistert u maar. Toen ik nog gevangenispredikant was, heb ik dikwijls het hunkeren meegemaakt van een gevangene naar de vrijheid. Dat is met die vrijheid een merkwaar dige geschiedenis. Zolang als je vrij kunt rondlopen en dus wat je noemt „vrij man" bent, hel) je er geen erg in, welk een kostelijk pri vilege dat is. Je gebruikt de vrijheid, maar geniet haar niet. Je accepteert de vrijheid als een vanzelfsprekend iets, maar je waardeert haar niet. Dit wordt pas anders, als je je vrijheid kwijt bent. U weet, het gaat met heel veel dingen in het leven zo, dat je iets pas waardeert als je 't mist, maar met de vrijheid is dat toch wel in zeer sterke mate het geval. Iemand die z'n vrijheid nooit kwijt ge weest is, kan geloof ik niet peilen wat die vrijheid wel niet betekent. Zelf heb ik daar een klein beetje erva ring van. Daarom heb ik bij m'n bezoeken aan de gevangenis die hunkering van de cel bewoners naar de vrijheid wel kunnen verstaan. Die man zit daar dan maar te zitten. En af en toe wat heen en weer lopen, een paar pas heen en een paar pas terug. Dat is al gauw bekeken. Uitkijken kan hij niet, want het glas achter de tralies is matglas. Wat uit de vrije wereld tot hem komt, is alleen maar het geluid. De geluiden van auto's en wagens. Van stoppende en vertrekkende treinen als hét het station niet al te ver van het Huis van Bewaring af is. Soms een voorbij- razende straaljager. Van tijd tot tijd het meest irriterende geluid dat men zich in een Huis van Bewaring denken kandat van de sleutelbossen en dergelijke steeds weerkerende en daarom langzaamaan be kend geworden geluiden in het „Huis". En dan in de laatste tijd ook nog op ge regelde tijden het geluid van de radio, maar dat was er vroeger niet bij. De gevangene kan die vrijheid dus al leen maar horen. Zien kan hij haar niet. Vanwege dat matglas, plus de hoge mu ren. Vroeger heb ik mij daar wel eens nij dig om gemaakt. Het was toch al erg ge noeg, vond ik, dat iemand van z'n vrij heid beroofd is, waarom dan ook nog dat onbarmhartige matglas, dat het uitzicht op de vrije wereld belemmert Later heb ik leren inzien dat dit mat glas barmhartiger is dan ik oorspronke lijk dacht. Als de man die een tijdlang opgesloten zit, vanuit de vensters van z'n cel ook de vrije wereld nog zou kunnen gadeslaan, zou dat voor hem een Tantaluskwelling worden. Het zou op de duur niet meer uit te houden zijn. Het is al erg genoeg dat hij de geluiden uit de vrije wereld hoort. Als er een middel gevonden kon worden, om de gedetineerden tijdens hun straftijd (niet langer!) doof te maken, zou dat een weldaad zijn. Uitgezonderd dan de Zondag als er een dienst gehouden wordt. Maar goed die gevangenen dan Kunt u zich een ogenblik in zijn gedach- tengang inleven? Hij denkt: wat is het toch een heerlijkheid om vrij te zijnDat je zo maar kunt gaan en staan, waar je wilt! Niet altijd een bewaarder in de buurt, die je in de gaten houdt. Niet die irriterende sleutel in je celdeur die je zelf van de binnenkant niet open kunt krijgen. Hij is jaloers op iedereen, die zich vrij bewegen kan. En hij zit daar maar tussen de vier kale muren van z'n cel. Er leeft in het hart van elke gevangene een droom. De droom van de vrijheid. Eens wordt, als de straf tenminste niet levenslang is, die droom werkelijkheid. Maar voorlopig moet hij het doen met de droom, d.w.z., als hij uit de droom ontwaakt, bemerkt hij dat de cel nog even kaal is en het mat glas nog even ondoorzichtig. Ik schrijf deze dingen niet neer, om u het beklagenswaardig lot der gevangenen te tekenen, maar om u een beeld te geven hoe velen in onze kring, jongeren en ook wel ouderen, zich tegenwoordig voelen. Zo ongeveer als deze gevangenen. Zij vinden de Kerk, en wat de Kerk leert speciaal de Gereformeerde Kerk toch wel erg eng en bekrompen. Zij voelen dat min of meer als een dwangbuis. De wetten en regels waaraan zij gebon den worden, zijn even zovele hand- en voetboeien, die hen danig in hun bewe gingsvrijheid belemmeren. Zij werpen een jaloerse blik op die vele anderen, die een vrijere levensopvattingen hebben, en die in zekere zin eigen heer en meester zijn. Er zijn niet zo weinig christenen in onze tijd, die altijd maar zitten te pieke ren en te puzzelen, waarom dit niet mag en wat voor kwaad of zonde daar nu in steekt. Zij zouden als dit of dat wél mocht. het stellig doen, maar daar staan dan al maar die bordjes met „verboden toegang" op hun pad, die hen de weg versperren. Al die verboden en geboden zijn maar lastige en vervelende dingen. Zij zouden zo graag vrij willen zijn. En nu zitten ze maar gevangen Ik zou willen dat ik bij machte was die waan, dat het „bij ons" zo eng en be krompen, en elders buiten de kerkmuren zo ruim en zo zonnig is, met wortel en tak uit te roeien. Want het is een waan De werkelijkheid is precies andersom Het is een grote leugen, dat wat men dan noemt de knellende banden die de Kerk aanlegt, de weg naar het levensge luk versperren. Het kan natuurlijk wel gebeuren, dat de mensen van Gods ordinantiën maar wat knoeien, en ze tot een ondragelijk juk maken. Dat was in de dagen van Jezus al zo. De Heiland sprak van lasten die de Farizeën de mensen opleiden, die ze zelf met geen vinger aanraakten. Dan wordt het gebod op gebod en regel op regel. Maar dan zijn dit Gods ordinantiën niet meer. Het zijn geboden van mensen gewor den, en die zijn van Gods wet altijd een caricatuur. Zo heeft men b.v. kans gezien om van het sabbatsgebod een caricatuur te maken. Door allerlei tradities en menselijke in stellingen heeft men de feestdag gedegra deerd tot een treurdag* Men is van de Zondag een concentratiekamp gaan ma ken, omgeven door prikkeldraadversper ringen van gebod op gebod. En duizenden Verbondskinderen ver velen zich op die majestueuze dag des I-Ieren grondig. Maar van die caricatuur spreken we nu niet. We hebben het nu over de eigenlijke instellingen Gods, en daarvan zeiden we het is precies andersom als de meesten denken. Zij, die deze wet des Heren buiten wer king stellen, en doen wat ze zelf willen, die dus zo heerlijk „eigen baas" zijn, dat zijn de beklagenswaardige gevangenen. Ze zijn niet vrij. Ze zijn de slaven van hun eigen be geerten. Verkijk u daar niet op Weest u er vooral niet jaloers op. Die vrijheid is maar schijn. Het is ca mouflage. Als u deze „vrije" mensen goed in de ogen kijkt, dan ziet u ook wel, dat ze niet gelukkig zijn. U kent de Psalmregel welwat vreê heeft elk die uwe wet bemint. Dit is een woord van wondere wijsheid. Inderdaaddie Gods wet bemint, heeft vrede. Waaruit direct voortvloeitdie

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1955 | | pagina 1