\m
Vergeten kenmerken -
verwaarloosde taken?
fjit df
Naar een
Modaliteiten-kerk
Eén van dë "karakteristieke kenmerken
der christelijke kerk is, dat zij een ge
meenschap der liefde en der gebeden is.
De combinatie van liefde en gebed vin
den we bij de eerste christenen.
Duidelijk droeg hun kerkelijk leven dat
stempel,
Zij betrachtten de liefde daadwerke
lijk. Zij hadden veel voor elkaar, over.
Hoewel er geen sprake was van een op
geven van het persoonlijk bezit, was men
elkander ten dienste met wat men zelf
van de Here ontvangen had. Zij hadden
alles „gemeenschappelijk"Niemand ging.
op het „zijne" zitten, als een roofdier op
zijn prooi.
Men wist wat het was om te bezitten
„als niet-bezittende". Men diende elkan
der in de liefde.
Maar ook men volhardde in het gebed.
Men „loofde" God. Daarvoor kwam men
dagelijks samen in de tempel.
In de liefde uitte zich het geloof en in
het gebed lag het geheim van de „een
dracht" der gemeente.
Om jaloers op te worden, zó kerk van
Christus te zijn.
Wanneer wij de kenmerken der chris
telijke kerk opsommen, spreken we van
de zuivere bediening van Gods Woord,
de rechte bediening der sacramenten, de
oefening der kerkelijke tucht zonder aan
zien des persoons. Met andere woorden
wij spreken van datgene wat „het ambt",
de dominee, de ouderling en de diaken
(in zijn qualiteit van hulp-ouderling!) is
opgedragen.
En dan zetten we een punt. Dan zijn
we ingenomen met onze „ware", of zoals
sommigen, in afwijking van onze belijde
nis, liever zeggen „meest zuivere" kerk.
Maar die kerk kan zo dood zijn als
een pier
Zal wat „het" ambt in de kerk doet
enig effect sorteren, dan zal de kerk een
lévende kerk moeten zijn. Dan zullen de
„gemene" christenen óók hun duidelijk
„merkteken" moeten dragen. Zij zullen
ernst moeten maken met hun ambt. Zij
moeten namelijk gelóven. En dat houdt
onder meer dit in, dat zij een gemeen
schap der liefde en der gebeden moeten
zijn.
Een ouderling binnen het „hek" is een
eerbiedwaardig verschijnsel. Maar de ge
meente is niet klaar met het verkiezen van
ouderlingen. De instelling van „het" ambt
is er niet om de gemeente op non-actief
te stellen, maar juist om de gemeente te
activéren en te stimuleren.
Om haar te prikkelen, aan te sporen,
te vermanen tot een leven in dankbaarheid
voor God.
En in dat leven der dankbaarheid lig
gen twee grote taken op ons te wachten
de liefde naar Gods wet en het gebed, dat
God vordert.
Sommige mensen denken, dat de liefde
een ^'komende aardigheid is voor de
„liefhebbers" en diezelfde mensen zijn
het vaak, die denken, dat het gebed vrij
blijvend is. Je kunt het doen, je kunt het
laten.
Maar zo is het niét
De liefde is in de kerk het enig blijvend
karakteristieke.
En het gebed is gevorderd door God.
In de eerste eeuw der christelijke kerk
schonk God allerlei opvallende geestesga
ven. Maar deze zouden „ophouden", met
uitzondering van de „liefde". Dié zou
blijven". Geloof, hoop en liefde. En van
die zou de liefde „aanvoerder" zijn.
Met andere woorden we zijn, niet klaar
als we geloven en onze geloofs-belijdenis
hebben afgelegd en we „gerechtigd" zijn
om ten avondmaal te gaan. We zijn óók
niet klaar als we blijven geloven en er
geen opvallende dingen gebeuren, waar
dóór wij met dë censuur in aanraking ko-
méh en in onze „rechten" worden beknot.
We zijn er pas een béétje, wanneer we
een begin gemaakt hebben met de beto
ning der liefde. Een geloof, dat zich niet
legitimeert in de liefde, is een „dood" ge
loof, ook al staat men „in volle rechten".
Het enig nieuwehet wérkelijk nieuwe,
dat de christelijke kerk in deze wereld
presenteren mag, is juist de liefde. Zon
der dat kon de christelijke kerk evengoed
verdwijnen. Samenscholingen van mensen
zijn er overal. Religieus-gelijkgestemden
zoeken elkaar ook in het heidendom op.
Maar in de wereld van de afval, waai
de wet der liefde wordt vertrapt, is eën
gemeenschap-der-liéfde iets nieuws.
Waar de mensen geneigd zijn God en
de naaste te haten, is de liefde een nieuwe
verschijning op het toneel.
Het nieuwe gebod van Christus, dat
wij elkaar liefhebben, is een van de grond
slagen van de christelijke kerk.
Wie die pijler onder de kerk vandaan
trekt, ruïneert haar.
De liefde is niet bijkomstig, maar zij
behoort tot de constitutie der gemeente.
Ze is als het ware haar wervelkolom.
En zo staat het met het gebed ook. Een
gemeente, die het bidden verwaarloost,
kan onmogelijk geestelijk „leven". Daar
sterft het geloof af. Het versteent en ver
start. Dat blijkt al aanstonds in onver
schilligheid en liefdeloosheid. Voorts
komt het uit in het verschrompelen van
de hoop. Men weet niet meer wat het is,
„het hoofd op te heffen" omdat onze
„verlossing nabij" is.
We praten veel over ingezonken kerke
lijk leven onder ons.
Hoe bestaat het, bij zulk een „orthodo
xie" als de onze?
Hoe is het mogelijk bij zoveel" beginsel
vastheid, als wij weten op te brengen? Ën
ingezonken kerkelijk levenonverschillig
heid bij ouderen en jongeren, een jamme
rende kerkelijke pers, een vleugellamme
evangelisatie, werfkracht hó-maar!
Hoe kan dat? Hebben we dan niet de
zuivere bediening van Gods Woord De
rechte bediening der sacramenten De
oefening der tucht, zonder aanzien des
persoons
De oorzaak is niet ver te zoekenhet
ambt der gelovigen functioneert hoege
naamd niet. Liefde en gebed worden ver
waarloosd. De twee grote taken der dank
baarheid worden door zeer velen gesabo
teerd.
Daar is de breuk van de dochter van
Sion
Dat is dé schrijnende wond in het le
ven van de christelijke kerk.
Haar dodelijk-gevaarlijke kwaal.
We zullen ons moeten toeleggen op ons
aller „ambt"gelovigen te zijn, die met
terdaad gelóven. En die dat bewijzen elke
dag in een leven, dat breekt met de aan
geboren haat; een leven, waarin de liefde
van Christus triumfeert; een leven, dat
in wederliefde zijn roeping heeft gevon
den. Dat zal het aangezicht van de kerk
in deze wereld redden en vernieuwen. En
hoe zal het anders mogelijk zijnom wer
kelijk met déze roeping ernst te maken,
zullen we het dagelijks gebedscontact met-
God niet kunnen missen. Het voornaam
ste stuk der dankbaarheid blijft nummer
één op onze dagorder. Het gebed, dat niet
vrijblijvend, maar gevórderd is.
Ën daaromnoodzakelijk
Maar daarover een volgend maal.
A. V.
We lazen in „Gereformeerd Week
blad" een artikel van de hand van Prof.
PI. Ridderbos, wat we gaarne hier door
geven
De vraag, waarvoor onze kerken met
steeds meer klem gesteld worden (zie de
nrs 24 en 25 van deze jaargang), is of
zij de oplossing van het kerkelijk vraag
stuk zullen te zoeken hebben op de wijze,
waarop de Ned. Herv. midden-orthodoxie
zich deze denkt'n modaliteiten-kerk, die
in de centrale waarheid van het Christelijk
geloof haar verenigingspunt vindt, maar
voorts zowel naar rechts als naar links
ruimte biedt voor verschillende interpre-
aties van het Christendom. M.i. is iedere
herenigingspoging tussen Hervormden
en Gereformeerden, zal zij meer dan in
cidentele betekenis hebben, onwezenlijk en
een slag in de lucht, wanneer zij deze
vraag meent te kunnen omzeilen. Daarom
acht ik het van belang, dat in de tegen
woordige situatie, nu zowel vanuit de
groot-ecumenische gedachte als vanuit het
groeiend onbehagen over de kerkelijke
verdeeldheid de eenheid der kerk met zo
veel nadruk op de voorgrond gesteld
wordt, deze vraag ook duidelijk en klaar
gesteld en zo mogelijk beantwoord wordt.
Al het andere lijkt mij struisvogelpolitiek.
Twee dingen liggen hierin opgesloten.
Ten eerste, dat kerkelijke toenadering en
eenheid alleen dan zin en kans van slagen
heeft, wanneer wij deze (toekomstige)
eenheid als een zeer gedifferentiëerde
zien en aanvaarden. Zij moet haar grond
vinden in het feit, dat men elkander als
gelovigen en Christenen erkent. Zij kan
en zal zich voorts ten doel stellen deze
eenheid ook in het kerkelijk belijden zo
veel mogelijk na te streven en tot stand
te brengen, maar zij zal zich daarbij een
gróte mate van zelfbeheersing en reserve
moeten opleggen. Men zal moeten accep
teren, dat binnen dit ene kerkverband
voorlopig en binnen afzienbare tijd geen
redelijke kans bestaat de verschillende
modaliteiten tot een andere eenheid te
brengen dan de wederzijdse erkenning
van elkander als leden van de ene kerk
van Christus. In de prediking zal men de
meest uiteenlopende opvattingen van het
ene Christelijke geloof moeten aanvaar
den. Ook in de tegenwoordige Herv.
Kerk, waarin men zich met groot élan op
het samenbrengen van deze modaliteiten
heeft geworpen, blijkt dit steeds duidelij
ker. In dit verband is typerend wat blij
kens een verslag, dat mij dezer dagen on
der de ogen kwam, Prof. van Niftrik on
langs in de classicale vergadering van
Hengelo gezegd heeft, toen hij het onder
werp: „Wat is de kerk?" behandelde:
„Ik heb lange tijd gedacht, dat de
modaliteiten eigenlijk behoorden te ver
dwijnen. Ik geloof dat nu niet meer.
Niet omdat ik gedesillusioneerd bëri.
Neen, maar omdat ik nu meen te zien,
dat het bestaan der modaliteiten behoort
tot de existentie van de kerk „zwischen
den Zeiten", vóór de wederkomst van
Christus. Ik bedoel nietvóór de weder
komst van Christus zal het wel altijd
zo beroerd blijven, dat er modaliteiten
blijven bestaan. Neen, ik bedoelWij
hebben principieel een vrije exegese van
een vrije Bijbel. Opheffing der moda
liteiten'kan men alleen verkrijgen door
de vestiging van een ciutoritatief kerke
lijk leergezag. Opheffing der modali
teiten kan men alleen verkrijgen door
Rooms te worden. Als het Protestantis
me blijft menen het te moeten wagen
met de vrije exegese als uitdrukking
van de belijdenis, dat het Woord Gods
vrij moet zijn om zélf te zeggen wat
het te zeggen heeft, dan moeten wij het
bestaan van modaliteiten op de koop
toe nemen. Niet met een beschaamd
gezicht beschaamd tegenover de een
heid van Rome maar in een zakelijk
weten, dat het „zwischen den Zeiten"
niet anders mogelijk is. En wie dan nog
zou willen spreken van een autoritatief
kerkelijk leergezag, die bedenke, dat
ook Rome haar modaliteiten heeft.
Zelfs Rome heeft dit probleem, typisch
voor de situatie der kerk „tussen 'de
tijden" niet kunnen oplossen".
In hoeverre hier van de nood der mo
daliteiten een deugd gemaakt is, kan in
het midden gelaten. Duidelijk is wel, dat
men niet alleen practisch van deze moda
liteiten niet af kanmaar dat men er theo
retisch ook niet af wil. Als deze modali
teiten de eenheid van de kerk maar niet
in gevaar brengen, zijn ze vanuit „de vrij
heid der Schrift" eerder toe te juichen
dan te veroordelen. Een modaliteiten-kerk
is dan ook het enige wat wij ons van een
eventuele vereniging van de grootste pro
testantse kerken in Nederland vo'or te
stellen hebben. En het tweede, de keer
zijde er van, is, dat wij bij zulk éen ver
eniging de gedachte van een vrije, gere
formeerde kerk zullen moeten loslaten.
Inderdaad staat in de huidige toenade
ringspogingen het bestaansrecht van de
gereformeerde belijdeniskerk, zoals wij
die verstaan, voluit op 't spel. Niet in die
zin, dat men geen begrip of respect zou
hebben voor de oorsprong van deze kerk,
in de 16e eeuw en bij vernieuwing in de
19e eeuw; óók niet, dat men de situatie
zoals die thans nog in de Herv. Kerk be
staat, reeds enigermate ideaal zou achten.
Maar wel gaat het stil of luid hierom, of
in de huidige situatie, nu de midden-or
thodoxie in de Herv. Kerk de toon aan
geeft, het zelfstandig voortbestaan der
Geref. Kerk kerkelijk nog te verantwoor
den is en of niet veelmeer juist in de
versterking van deze middenpositie het
middel gezien moet worden om zowel de
eenheid te hervinden alsook het tegen
spreken van de waarheid in de kerk op
de meest doeltreffende wijze tegen te
gaan.
Ongetwijfeld is dit alles voor ons ge
reformeerd kerkelijk leven zeer ingrijpend
en dit is ook de reden, waarom wij naar
mijn mening de kwestie van de toenade
ring tot de Herv. Kerk frank en vrij on
der de ogen moeten zien. Wij moeten niet
wat met deze gedachten spelen en het aan
de toekomst overlaten waar we zullen uit
komen. Anderzijds is ook duidelijk, dat
wij niet verantwoord zouden zijn, wan
neer we de gedachte van een verandering
van ons huidig kerkelijk bestel eenvoudig
niet zouden toelaten en de Gereformeerde
Kerk a priori zouden verabsoluteren. Er
is niet voor niets in de acte van Afschei
ding ook van wederkeer sprake. Ook kun
nen wij aan de toenemende versplintering
niet voorbijgaan en de eenheid van alle
ware Christgelovigen niet laten voor wat
zij wezen mag. De vraag is slechts of in
de tegenwoordige verhoudingen een ver
antwoorde oplossing van hetgeen ons van
de Ned. Herv. Kerk scheidt binnen het
gezicht komt en of er daarom oorzaak en
reden is in die richting te gaan werken,
ook al zou het nog 25 of 30 jaar duren
aleer we dit doel zouden bereiken.
M.i. zullen wij, aleer wij ons met over
tuiging en vrijmoedigheid op deze weg
gaan begeven, ons het volgende goed moe
ten realiseren.
Vooreerst dat de modaliteiten-kwestie
voor 't heden nog betekent de legitimering
van de vrijzinnigheid in de kerk. Het is
niet moeilijk om hier en daar de kerke
lijke grenzen wat te laten verflauwen. Er
zijn vele Herv. en Geref. predikanten, die
wat de algemene strekking van hun pre
diking aangaat, 's Zondags best van kan
sel konden verwisselen, zonder dat de ge
meenten over en weer een ander evange
lie zouden te horen krijgen. Maar met dit
al komt de kerkelijke kwestie geen stap
nader tot de oplossing. Want deze bestaat
niet hierin, dat iedere Herv. prediking of
Avondmaalstafel voor de Gereformeerden
onaanvaarbaar zou zijn zo heeft de
zaak ook in de Afscheiding en Doleantie
nooit gestaan maar of men in de Kerk
als geheel al of niet gebonden zal zijn aan
de centrale inhoud van de Schrift, zoals
deze in de reformatie opnieuw is verstaan.
Het schijnt mij onweersprekelijk, dat
waarin de tegenwoordige vrijzinnigheid
ook van die van de vorige eeuw moge
verschillen, zij in het stuk van de heils
geschiedenis, de heilsfeiten, de christolo
gie, de toekomstverwachting om ons
hiertoe te bepalen reserves houdt, die
het wel uitermate moeilijk maken haar
nog als een modaliteit van het reformato
risch Christendom te erkennen. Het is
weer heel gemakkelijk voor vele Herv.
predikanten, kerkeraden, kerkelijke bla
den zich hiervan met woorden te distan-
ciëren. Maar al deze woorden kunnen
moeilijk de basis vormen voor kerkelijke
herenigingspogingen. Want zij kunnen
het feit niet wegnemen, dat de plaats van
een gematigde vrijzinnigheid in de tegen
woordige Herv. Kerk meer dan ooit
immers als modaliteit aanvaard is
en dat iedere herenigingspoging met de
Gereformeerden de onaantastbaarheid van
deze positie als conditio sine qua non stelt.
Waarom zou men anders tegen de ortho
doxe Christelijke organisaties steeds meer
als bezwaar inbrengen, dat zij de Herv.
Kerk opsplitsen en haar eenheid in gevaar
brengen? Waarom zou men anders liever
in het I.K.O.R. met alle soorten van vrij
zinnigheid samenwerken dan in de
N.C.R.V. met de reformatorische ortho
doxie? Zolang deze kerkelijke houding in
de practijk zich nog zo onverbloemd open
baart, zal men alle kerkelijke woorden,
die het tegendeel inhouden, m.i. wel niet
als onoprecht, maar wel als zonder veel
effect moeten beschouwen.
Doch dit is niet het enige. Aan dege
nen, die menen, dat dit probleem der vrij
zinnigheid, hoewel niet opgelost en over
wonnen, toch steeds meer aan de rand van
de Kerk speelt en dat wij het in de Herv.
Kerk ter principale met de midden-ortho
doxie te doen hebben, zou ik willen vra
gen: zijt gij met de midden-orthodoxie
dan reeds in het reine? Het gaat er niet
alleen om, of wij allen, die wij als broe
ders en zusters in Christus erkennen, ook
niet gaarne in één kerk en aan één
Avondmaalstafel zouden willen samen
brengen; het gaat er toch óók om, welke
de prediking zal zijn in zulk een kerk. In
dit opzicht moet ik bekennen toch wel zeer
veel geleerd te hebben van het laatste
boek van Berkouwer over Karl Barth.
Het maakt o.m. twee dingen volkomen
duidelijk. Ten eerste, dat wie Barth bij
het modernisme onderbrengt, nóch Barth
nóch het modernisme blijkt te kunnen on
derscheiden. En ten tweede, dat al wat
men niet vrijzinnig en niet modern kan
noemen, niettemin de kerk wel voor zeer
grote problemen kan plaatsen. Wat te
denken van een prediking, die in de Bar-
thiaanse leer van de verkiezing van alle
mensen in Christus haar uitgangspunt
neemt? Wat te denken van een schep
pingsleer, die de zonde tot een onmoge
lijke mogelijkheid verklaart? En wat te
denken van een leer van de laatste din
gen, waarin het persoonlijke voortbestaan