GEBEDSMAGIE
Kerknieuws
ként en zeer persoonlijk over ons waakt,
om in ons stormend hart de vrede te ge
bieden door de vastheid van zijn Woord
en de zachte kracht zijns Geestes.
Maar niet enkel aan de persoon en het
gezin van Arie Verduyn te Oudshoorn,
wiens nagedachtenis op een of andere
wijze openlijk te eren mij 'n hartsbehoef-
te is, heb ik veel geestelijk goeds te dan
ken. Ook het kerkgaan daar en ook wel
elders in de gereformeerde kerken, is
voor mij van vormende, vernieuwende
betekenis geweest.
Ik schrijf het niet om Hervormden,
onder wie ik nog steeds vrienden en heel
mijn familie tel, onaangenaam te zijn.
Wanneer ik echter de som der indrukken
opmaak, die globaal genomen, „hervorm
de" predikaties bij mij hebben nagelaten
en ..gereformeerde", in mijn jongens- en
studententijd, dan herinner ik mij uit
beide reeksen goede woorden, gedachten,
beelden, aandoeningen doch dan is,
door wat reden dan ook, de diepst-grij-
pende invloed op mij uitgegaan van de
prediking in de „dolerende" of „afge
scheiden" kerk.
Uit mijn kinderjaren voel ik, tegen
over elkaar, nog heel zuiver aan, twee
avondkerkstemmingen.
De één gaf mij het gevoel van iets
groots, dat nog ver boven mijn macht,
toch eens binnen mijn bereik zou komen.
Het was in de wijde boogruimten van
de Grote of St. Laurenskerk te Rotter
dam, waar, midden in de preek, de lang-
gelokte ds Moquette het voor mij ondoor
grondelijke woord consciëntie bezigde,
waarbij ik zeer kinderlijk dacht, dat, als
ik groot was, ik zulke ijselijk-geleerde din
gen ook vatten zou. En, dat het daarom
ging in de kerkMaar uit heel die wijdse
kerk met haar suizende, flakkerende gas
vlammen, toverend met lichtjes in de gro
te koperen kroonballen en met schaduwen
op de schemerwitte zuilen, is dit „rare"
woord „consciëntie" ook al.
De ander bracht mij bij het gevoel van
majesteit en ernst en toch ook intieme
heerlijkheid. Het besef dat ik God niet
missen kon en dat God géven wilde, maar
nog schenken moest en zou op het gebed.
Het was in de vallende avondschemer
op de kleine orgelgaanderij van het hou
ten kerkje in Oudshoorn, waar '11 domi
nee was het ds Gunst van Woerden
„niet uit de bijbel, maar uit 'n ander mij
onbekend boek" het was natuurlijk de
catechismus preekte en mij door zijn
preek iets beklemmends en toch zaligs
gaf. 'Met het mijn ziel aangrijpend ver
haal van de kruisiging door de hervormde
zakeilman Driessen in de „kinderkerk"
aan de Oostzeedijk, heeft die wellicht eer
ste „avondbeurt" 'n beslissende indruk op
mijn kinderhart gemaakt. Zoals ik het
meer genoten heb als gymnasiast onder
de latere prediking van de nerveuse van
der Heyden, die ook door zijn herhaald
zondaar, wié gé ook zijt. stemming
in de kerk en in mijn hart wist te bren
gen, gelijk Klaarhamer, rustig als 'n ka
pitein in zijn stuurhut, dat nog weer later
bij mij als student in Utrecht wist te be
reiken.
Met grote dankbaarheid denk ik nog
aan de prediking van de doodernstige
Kromsigt, de sprankelende Wagenaar, de
zachtmoedige Troelstra, by wie ik ook laat
belijdenis van geloof heb afgelegd en veel
geleerd. Door deze drie ben ik soms meer
„gesticht" dan door menig in die dagen
„gevierd" prediker in de gereformeerde
kerken Doch, wanneer ik vertellen
moest, wat God aan mijn ziel gedaan
heeft door openbare prediking, dan kon
ik niet anders zeggen dan dat ik het meest
vernederd én opgebeurd ben in die mij
toen „vreemde" kerken. En zou ik daar
voor niet dankbaar blijven, ook als men
sen door ons later soms teleurstellen
Doch ook wetenschappelijk heb ik veel
te danken aan kerkelijk-gereformeerden,
wier kerk ik mee daardoor steeds minder
als 'n „vreemde" voelde.
Het zou te ver voeren, wanneer ik ver
telde wat ik aan professor Bavinck Sr
dank, die ik meermalen mocht ontmoeten
en die mij in 'n onderhoud van enkele
uren heeft verlost van de ban van de
kennis-theorie van de Duitse wijsgeer
Kant, waaronder ik door het boeiend on
derricht van de hoogleraar Ritter steeds
meer was gekomen.
Slechts zij hier nog vermeld, hoe ik
eveneens aan dr A. Kuyper Sr, die mij
op 'n Zondagmiddag in zijn woning te
den Haag nodigde, voor mijn gerefor
meerd belijden veel verschuldigd ben. Of
schoon ik die middag niet geheel bevre
digd over wat hij- mij gezegd had omtrent
de „oneffenheden" in de heilige Schrift
heenging, zijn woorden bleken later toch
in mij te hebben gekiemd. Afgezien van
't geen ik heb opgenomen uit zijn ge
schriften, is vooral ook dit onderhoud één
der sterke schakels geweest, die in tijd
van nieuwe spanning en aanvechting hiel
den. En waardoor ik in gereformeerde
richting denken en leven bleef.
Zonder dit alles zou ik mij zeker nooit
hebben aangemeld bij de gereformeerde
kerken.
Doch het was merkwaardigerwijze de
hervormde hoogleraar dr Hugo Visscher,
die door zijn brochure Tijd Rijpt de be
slissende stoot gaf.
Buiten eigen willen of weten was ik
daarvoor reeds lang rijp. Toen echter het
onweersprekelijk bétoog van mijn
Utrechtse leermeester mij deed verstaan,
dat dl wie ambtsdrager was in de Neder
lands Hervormde Kerk, dit uitsluitend
was geworden door zich vooraf te binden
aan de Reglementenging tot eigen onT
steltenis mijn oog er voor open, dat ik
dus eerst met mijn handtekening te be
krachtigen had, wat ik wist, dat bij d€
eerste de beste doop-moeilijkheid door mij
zou moeten worden overtredenHad deze
„wet" der kerk appèl op Gods Woord er
kend, ik zou het zeker eerst hebben ge
probeerd. Nu dit beroep op de bijbel ner
gens open stond en enkel rechtskracht
hadden de artikelen van dit onzalig, thans
afgeschaft „kerkelijk wetboek", kon ik
voor mijn geweten met geen „ja" bezwe
ren, waartegen ik misschien morgen
reeds „neen" zou moeten zeggen.
Wel op heel andere wijs dan ik als kind
onder Moquette's preek had gedroomd,
wist ik nü wat dat „geleerde" woord
consciëntie in had.
Zo deed ik op 28 October van het oor
logsjaar 1917 intrede in de gereformeerde
kerk te Ridderkerk.
Hoe wonderlijk te moe was het mij, dat
ik, na al de doorleden slingeringen toch
nog predikant geworden was en als eens
klaps, tegen ieders, maar allermeest tegen
eigen verwachting in, neergezet op 'n ge
reformeerde kansel
Omdat ik besefte hóé dikwijls ik het
„Licht der wereld" uit het oog verloren
had, en omdat ik diep besefte Hém vóór
alles en vóór allen in de toekomst te be
hoeven, sprak ik die avond over het bij
belwoord, waarmede ook Thomas a Kern-
pis zijn Navolging van Christus inzet:
Ik ben het Licht der wereld. Wie Mij
volgt zal in de duisternis niet wandelen,
maar het licht des levens hebben".
D. J. C.
In mijn ambtelijk en persoonlijk leven
heb ik vele duidelijke voorbeelden van
gebedsverhoring gezien. Ik spreek na
drukkelijk van „duidelijke" en niet van
„verrassende" gebedsverhoring. Ik heb
namelijk iets tegen de uitdrukking „ver
rassend" in verband met gebedsverhoring.
Wat u verrast" is namelijk meestal iets
waar u niet op gerekend hebt. Het komt
om zo te zeggen „uit de lucht vallen".
Waar u ook op gerekend had, daar zeker
niet op.
Daar staat ineens een oude vriend bij
u op de stoep, die u ergens verweg in het
buitenland waande. U hebt meegedaan
aan een prijsvraag, en u krijgt een prijs,
waar u helemaal niet op gerekend had.
Dat zijn verrassingen. U had ze in uw
boeken niet verdisconteerd. Er waren
geen redelijke gronden, waarop u de ver
wachting hebt kunnen koesteren, dat dit
of dat zou gebeuren.
Zo staat het met het gebed en de ge
bedsverhoring nu juist niet.
Ik weet natuurlijk wel, dat er niet wei
nigen zijn, die dit er van maken. Voor
hen is bidden eigenlijk niet veel meer dan
het wagen van een kans. Een sprong in
het onzekere. Het kan gebeuren dat het
gebed verhoord wordt, maar het kan ook
evengoed gebeuren, dat het niet verhoord
wordt. De mogelijkheid van het laatste is
voor veler besef nog veel groter dan voor
het eerste, en de kansen staan nog niet
eens „fifty-fifty".
U voelt, dit is geen bidden meer.
Dat is een kansspel. Een draaien aan
het rad van avontuur. Het kan meevallen,
en het kan tegenvallen, maar het is in
ieder geval te proberen.
Wie zó bidt, zegt Jacobus, is een baren
der zee gelijk, en die mens mene niet, dat
hij iets van God ontvangen zal.
Wie gelovig bidt, staat op een vaste
bodem.
De bodem van Gods beloften.
De Catechismus zegt het zo pittig, dat
wie „amen" zegt, weetMijn gebed is
veel zekerder verhoord, dan ik in mijn
hart gevoel, dat ik zelfs van God begeer.
De verhoring is dus geen verrassing.
Er wordt door de bidder op gerekend, dat
God een „Hoorder der gebeden" is.
Het blijft voor de gelovige bidder na
tuurlijk altijd een wonder dat de Here de
gebeden van nietswaardige en zondige
mensen horen wil. Maar als hij zou zeg
gen Here, u verrast mij volkomen door
mijn gebed te horen, dat overrompelt mij
gewoon, dan zou hij ten antwoord krij
gen Ik heb het u toch belóófdHet is
voor het kind tenslotte ook geen verras
sing als elke morgen het ontbijt weer voor
hem gereed staat.
Tot zover over de verrassing.
Wij hebben het de vorige week over
een gebedsverhoring gehad, waar het ging
over de genezing van een ziek meisje.
Het terrein dat we hier afwandelen
kunnen is bijna onbegrensd.
Ditmaal denk ik aan regen en droogte,
vruchtbare en onvruchtbare jaren waar de
Catechismus van zegt, dat ze ons uit Gods
vaderlijke hand 'toekomen, maar die we
daar dan ook biddend uit vandaan moe
ten halen.
De geschiedenis die ik mij nu herinner,
heeft veel overeenkomst met de vorige,
alleen, het heeft een venijnig staartje van
gebedsmagie gekregen, waarvan u hier
onder kennis kunt nemen.
Het was een natte zomer, zo ongeveer
als we die in 1954 beleefd hebben, maar
dan al vele jaren geleden. U moet dat
maar niet al te curieus uitzoeken.
Wij leefden destijds nog niet in de tijd,
van de radio. De „mededelingen voor
land- en tuinbouw", en de weeroverzich-
ten van het K.N.M.I. waren iets volko
men onbekends. Wij hebben nu om zo te
zeggen het weer aan het lijntje, en we
kunnen ons via de wetenschap van weer
kundigen en landbouwexperts tegen alle
mogelijkheden dekken.
Dat was toen nog niet zo.
We keken eens naar de lucht en tikten
eens op de barometer.
En aangezien de factor van het „.on
zekere" toen nog veel meer meetelde,
werd er blijkbaar nog wat meer plaats
ingeruimd voor het gebed.
De moderne mens die over alle gege
vens beschikt, en vrijwel alles met wis
kundige zekerheid berekenen kan, loopt
groot gevaar het bidden te verleren.
Er werd tenminste voor mijn gevoel
in het barometertijdperk waarover ik nu
spreek, meer gebeden, ook voor het weer
en het gewas, want die dingen hadden we
toen nog niet zo in de hand als nu.
In die natte zomer waarvan ik spreek,
werd althans door de kerkeraad een extra
bidstond uitgeschreven.
Het stond er op het land dan ook wel
heel slecht voor.
De oogst stond op het veld, er was wel
gemaaid, maar kon niet worden binnen
gehaald. Dag aan dag viel gestaag de re
gen uit de hemel. Over de te velde staande
gewassen legde zich een groen waas, en
dan weet u wel hoe laat het is.
Het was een mistroostig gezicht.
Alle moeite en kosten aan de oogst be
steed, schenen tevergeefs. Het leek er opj
dat het kostelijk gewas op de akkers zou
gaan verrotten.
De meeste landbouwers hadden het al
afgeschreven en rekenden op een mis
lukte oogst.
Er zou nog het een en ander te redden
zijn, maar dan moest de regen ook heel
spoedig ophouden.
I11 het geloof dat regen en droogte niet
in onze, maar in Gods hand waren, hiel
den wij dan ook een bidstond.
Zo maar, midden in de week.
Zelden was ons kerkje zo vol, want
iedereen was er in betrokken, en iedereen
leefde mee.
Er is toen dat weet ik zeker har
telijk, oprecht en vurig gebeden.
En nu nog weet iedereen in de plaats
waarvan ik 1111 spreek, van die gedenk
waardige en gezegende bidstond te spre
ken.
Het heelt na die middag niet meer ge
regend.
Misschien hier en daar nog een paar
spatjes en wat druppeltjes, maar dat
mocht geen naam hebben.
Nu was het niet zo, dat wij er direct
allemaal volledig van overtuigd waren,
dat alles goed komen zou. Ik zou haast
zeggennatuurlijk niet
Er was gebeden door gelovige mensen,
maar gelovige mensen zijn ook zondige,
en daarom vaak klein-gelovige mensen.
Er waren er onder 011s, die bezorgd
naar de lucht bleven kijken, en bij zich
zelf dachtendit kan geen stand houden.
Er waren er, die na enige dagen al te
haastig de vruchten wilden, binnen halen.
Het was nog helemaal niet verantwoord,
maar morgen zou het weer kunnen be
ginnen, en dat zou fataal worden. Ze had
den dan tenminste iets gered.
De barometer stond nog steeds niet
fraai, en zo waren er ook, wie het ging
als de hoofdman op het schip, die meer
geloof hechtte aan wat door de stuurman
en de schipper, dan aan wat door Paulus
gezegd was. In dit geval geloofden zij
meer aan de barometer dan aan de waar
de van het gebed. Die barometer werden
hier en daar afgoden, en wij hebben nog
moeite genoeg gehad, om deze altaren af
te breken.
Maar zoals gezegd, het is allemaal goed
gekomen.
Het wonderlijke was, dat er in die tijd
in de huiskamers, in de schuren en de
stallen en op de akkers meer over de Here
en over Zijn Woord werd gesproken, dan
in normale gevallen pleegt te geschieden.
In de regel wordt er in alle talen ge
zwegen over wat er in de kerk te doen
is geweest.
Dat was toen heel anders.
Het ging van mond tot mond, omdat
iedereen er eigenlijk vol van was.
Ik wil niet beweren, dat het allemaal
het goud des geloofs was, dat er blonk.
Onze heiligste verrichtingen, dus ook onze
gebeden, zijn met zonden bevlekt. Het
ging hier natuurlijk voor een niet gering
deel om „stoffelijke belangen". Was er
bij wijze een extra bidstond uitgeschre
ven voor de bekering van Amsterdam,
laat me maar zeggen, dan weet ik niet,
of alles zo in het middelpunt van de be
langstelling gestaan had.
Ook ondanks deze rode draad van het
egoïsme dat er doorheen liep, is de Here
ons genadig geweest.
De vergelijking die ik boven trok met
de natte zomer van 1954 gaat niet héle
maal op. De nattigheid was niet „natio
naal" of „internationaal", maar nogal ge-
localiseerd.
Het was zo ongeveer als in de dagen
van Amos, waarvan staat dat de Here het
liet regenen op het ene stuk land, en op
het andere stuk land niet.
Zo gebeurde het, dat het in naburige
dorpen van de provincie, waar dit plaats
greep, nog bleef regenen.
Wij kregen toen van een van die plaat
sen het dringende verzoek om ook daar
een bidstond te komen houden.
Men was daar blijkbaar van oordeel,
dat regen en droogte iets met toverij te
maken had.
Ook in de heidenwereld kent men „re
genmakers" en „droogteverwekkers".
Men noemt dat magie.
We schreven daarom hierboven „ge
bedsmagie".
Aan de uitnodiging hebben wij met een
vrije en goede consciëntie geen gevolg
gegeven. H. V.
Beroepen te Borne, G. H. Homans
te Nieuwerbrug te Oudehorne, J.
Nieuwsma, cand. te Amsterdam.
Aangenomen naar Papendrecht (tevens
als evangelisatiepredikant te Sliedrecht),
L. de Nood te Oostvoorne naar Le-
mele-Lemelerveld, A. Treurniet, cand. te
's-Gravenhage naar 't Zand (Gr.), J.
Stienstra te Rottevalle.
Bedankt voor Oppenhuizen, D. H. Bor-
gers, cand. te Utrecht voor Molenaars
graaf-Brandwijk, Rilland-Bath en voor
Zwaagwesteinde, A. Treurniet, cand. te
's-Gravenhage voor Dresden-Blenheim
en voor Kitchener (beide te Ontario, Ca
nada), S. de Vries te Sellingen.
Examens. De classis Harderwijk
heeft paeremptoir geëxamineerd en be
roepbaar verklaard de heer H. G. Bos
wijk, cand. te Ermelo, die terstond be
roepbaar is.
Afscheid en intrede. Wegens ver
trek naar Andijk nam Ds J. Végh af
scheid van Wons met Filipp. 1:6. Ds
D. J. Roos is voornemens 20 Maart af
scheid te nemen van Sleen, om 30 Maart
d.o.v. intrede te doen te Plaarlem-Zuid,
na bevestiging door Ds E. Hoorweg al
daar.
Ds H. S. Bounia, emeritus-predikant
van Amsterdam-Zuid, is van zijn ziekte,
herstellende, maar naar het zich laat aan
zien zal hij het hulppredikerschap te Knij-
pe toch moeten neerleggen.
Ds A. J. v. Dijk is verhuisd van
Coevorden naar Voorstreek 108 te Slo
ten (Fr.).
Dr F. H. von Meyenfeldt heeft zich
thans metterwoon gevestigd Groenhoven-
straat 14 te Leiden, tel. 31397.
Amsterdam-Zuid. De kerkeraad be
sloot de derde kerk de naam te geven van
Woestduinkerk.
Den Helder. Het zielental der ge
meente steeg over 1954 met 114, n.l. 80
doop- en 34 belijdende leden en bedraagt
thans 3643. De kerkeraad gaat ook in
Nieuw den Helder diensten organiseren,