Met huis des Meren HOOG SPEL Weekblad van de Gereformeerde Kerken in Zeeland ZEEUWSE KERKBODE TIENDE JAARGANG No. 29 Berichten en opgaven Predikbeur ten tot Dinsdagsmorgens te zenden aan de drukkers Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg. Hoofdredacteur: Dr C. Stam, Westwal 2, Goes, Telefoon 2563. RedacteurenDs D. J. Couvée, Ds Y. J. Tiemersma, Drs A. Verschoor. Medewerker: Ds H. Veldkamp, Veldweg C 260i, Telefoon 884, Hattem. Drukkers: Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280 VRIJDAG 14 JANUARI 1955 Abonnementsprijs: 3,per half jaar (bij vooruitbetaling). Afzonderlijke nummers 12 cent. Advertentiën 10 cent per mm. Brengen wij elkaar wel voldoende het besef bij, dat de gemeente het huis des Heren is In de samenkomsten wordt dat gede monstreerd. De gezinnen treden aan. Ouderen en jongeren vormen samen het volk, dat God bijeenbrengt om Zijn lof te vertellen. Er verschijnen soms berichtjes in de kerkelijke pers, die ons een beetje stil maken. Het gedrag op de galerijen dei- kerkgebouwen is in menige gemeente aan leiding, dat er „commissarissen van orde" moeten optreden. Die dan de niet altijd benijdenswaardige rol moeten vervullen, om er voor te waken, dat men elkander niet lastig valt door ongewenst optreden. Daar kwam onlangs de mededeling bij van een grote kerk in het centrum van ons land, waarin gewag gemaakt werd over ergerlijke brutaliteit op de achterste bank in het kerkgebouw. Andere organen namen dit bericht over, zodat het door Nederland gecirculeerd heeft. Ieder kan het zo ongeveer weten, dat „daarginds" jongelui zich tijdens de ere dienst onledig houden met lectuur, die ze zelfs in hun vrije tijd beter niet in handen konden nemen. En welbeeldromans De vraag kan aan de orde komen, of men er verstandig aan doet, dergelijke „fraais" door de pers wereldkundig te maken. Het is mogelijk, dat de betrokken jongeren dan nog bovendien „de hakken in de wal" zetten, en de verbetering uit blijft. Verstandig was wèl het besluit, om ze wat meer naar de voorste gelederen te dirigeren. Maar, afgedacht van het meer of min der juiste van zulke publiciteit, blijft het een ernstig verschijnsel, dat zulke dingen metterdaad gebeuren. Dan moet er toch wel een groot tekort aan inzicht zijn, wat een samenkomst der gemeente is. Als dit onder Gereformeerden nog wordt aange troffen, dan is het goed, elkaar toe te roepeneen beetje minder zich afzetten tegen anderenZe zouden ons eens met dergelijke dingen tot beschamens toe onze oren kunnen wassen. Beter is het, om dan maar, van de grond af, te beginnen, om een beter be grip bij te brengen voor de eerbied, die in het huis des Heren past. Als we hierin „mank" gaan, stuiten we op een geestelijk gebrek. Een gebrek, dat zijn wortel wel zal hebben in het gezins leven. Daar heeft God de ouders geroe pen, lang voordat predikant en ouderling zich er mee bemoeien, om de jeugd dei- kerk te leren, hoe men in het huis Gods zal verkeren, en wat daar plaats vindt. Dat moet de jeugd weten, die wij mee nemen naar de kerk. Wanneer de ouders zelf naar de kerk gaan als door God ge roepen, dan zullen zij het hun kinderen voorhoudenjullie moogt er ook bij zijn, als God de gemeente zegent. Dan moet verder de eredienst aan de jeugd worden verklaard. Ze moeten mee bidden en mee-zingen. Ze moeten merken, dat zo'n dienst voor vader en moeder héél wat betekent. Iets, dat ze niet mis sen kunnen, en dat ze ook niet graag willen missen. Want, in het uur van de kerkdienst in specteert de Heer der Kerk de rijen. Het is ,,'t uur van appèl". De soldaat kent daarvan de betekenis. Behoren wij niet tot de legerscharen Gods, waarvan Plij Zich bedient in deze wereld Als dan het appèl plaats vindten iemand houdt zich bezig met voor zijn geestelijke gezondheid absoluut schade lijke dingen, dan kan dit een ban in de gemeente brengen. Er staat ook een ge lijkenis in de Bijbel, waarin gezegd wordtde maaltijd was wel gereed, maar de genodigden waren het niet waardig. Om een schok te laten gaan door de gelederen der kerkgangers, gaat de gelij kenis dan verderdan maar naar de heg gen en de stegenhaal ze dan maar overal vandaan, tot beschaming van die „eerst" geroepen werden. Het lijkt soms, of de indruk van dit Bijbelse getuigenis bij velen niet meer aanslaat. Het feit, dat dit mogelijk is in de kerk, onder Schriftlezing, prediking, ofmisschien ook tijdens het gebed. een beeldromannetje voor de dag te halen, en je dan niet eens „weg" te schamen, als een ander dat ziet. Stel eens, dat er iemand vlak in de buurt is, pas naar de kerk gehaald, na véél moeizame bearbei ding, en hij zou zó iets meemaken 't Kon een nieuwe reden worden, om weer achter te blijven. Kunnen we dan elkaar niet helpen, om dit ene er diep in te prenten: de Bijbel als het Boek van de levende God, vraagt ons op, dat wij de ontmoeting met God zullen beleven. Moet het dan niet gaan branden in ons dat mag niet gecombineerd worden met het boze? Een dergelijk gebeuren is als 't ware het brutale uitdagen totHempraat maar toe.ik vind mijn weg wel. Dan ontbreekt schier alles aan de eer bied voor het Woord en de dienst des Heren. Het is niet zonder belang, dat in kerkelijke kringen dit voortdurend aan de orde blijft. We houden tegenwoordig conferenties over de vraag, hoe we „levende kerk" zul len worden. Begin. dat is het advies voor ieder persoonlijk, voor elk gezinbegin het de Jeugd te leren, dat er onderscheid is tus sen het openen van de Bijbel èn een pren tenboek. Alles kan er soms mee door. Maar, het moet een zaak van betekenis zijn in het gezin, dat wij daar het Woord Gods heb ben en openen. Het moet daar inspireren tot warm gebedsleven. Het moet een kracht zijn voor allen. Dan werkt het gezin voorbereidend voor de waardering van Bijbel en predi king, voor gebed en gezang in Gods huis. De Schrift waarschuwt, dat wij onze voet zullen bewaren, als wij het huis Gods binnengaan. Wat daar gebeurt, maakt onze verantwoordelijkheid elke Zondag groter. Inplaats van er telkens weer op terug- te komen, dat de voorganger maar zo'n klein talentje heeft, is het van uitnemende waarde, om elkander het besef bij te bren gen, dat God door de dienst ook ons op 't oog heeft, en door onderwijzing ons wil behouden. Juist waar de Bijbel in het leven een plaats heeft tussen véél andere dingen in, is het noodzakelijk, om de Schrift op die plaats over het verdere leven „gezag" te geven. Als we zó in het dagelijks bestaan de Bijbel leerden zien als Boek van uitzon derlijke waarde, dan kan het niet uitblij ven, of wij zullen ook in het huis des He ren het openen van de Schrift verstaan als een heilige zaak, waarvan al het on eerbiedige verre moet gehouden worden. Alléén dan wordt de gemeente Gods gebouwd, en de jeugd der gemeente op geleid, om als leden van het lichaam van Christus héél de eredienst te beleven als de ontmoeting tussen God en ons. In deze dingen moeten wij niet plooien of schipperen. Hier is maar één ding goedstil worden voor het aangezicht Gods. Zie toe, dat gij Hem, Die spreekt, niet verwerpt. Als de dienst in het huis des Heren tot zijn recht komt, dan zal het volk Gods wakker worden, om te leren, naar het Woord Gods zich te gedragen. Want het blijft waar: op deze zal Ik zien.die voor Mijn Woord bééft! C. St. Wij gereformeerde mensen staan op de buiten-kerkelijke beurs niet erg hoog ge noteerd. U weet dat misschien niet, mis schien ook wel, maar in elk geval is het zo. Wij hebben bij de buitenwacht de naam dat we nogal farizeeuws zijn, steil in de leer maar met allerlei dingen achter de ellebogen. Wie van buiten-af de „weg terug" zoekt, begint meestal niet z'n schreden te richten naar de gereformeerde kerk ter plaatse. Vandaar dat hier en daar diensten voor buiten-kerkelijken of be langstellenden door de gererf. evangelisa tie belegd worden in kerkgebouwen van een andere denominatie. Dit is een soort listigheid, omdat wij weten dat ze daar eerder zullen komen dan bij ons. Als men vraagt, hoe wij toch aan die naam geko men zijn, zal misschien een herinnering aan Tyl Uilenspiegel dienstig zijn, die zei„alle mensen hebben een hekel aan me, maar ik heb het er ook naar gemaakt". Wij kennen ze allemaal wel, die het „er naar maken", en we horen er zelf af en toe misschien ook bij. Niettemin durf ik gerust als mijn overtuiging uitspreken, dat de nogal verbreide opinie, dat je bij gereformeerde mensen extra moet uitkij ken, in het generaal genomen onbillijk is in hoge mate. Ik beweer niet dat gerefor meerde mensen persé beter zijn dan an deren, maar dat ze persé slechter zijn, daar is ook geen steek van waar. Dit zeg ik ook weer niet op grond van hoogmoedige, voooringenomen kerkisti- sche overwegingen, maar op grond van jarenlange ervaring. Kom, kom, ik laat mij niet zo maar alles van mijn gerefor meerde broeders en zusters aanleunen. Ik ken er onder, waar ik niet graag geregeld over de vloer zou komen, maar ik ken er nog veel meer onder die ik oprecht lief gekregen heb, met hun zwakheden en dapperheden, met hun schaduw en licht kanten. Als ik langs het pad van mijn herinnering terug wandel kom ik ze weer in eindeloze rij tegen en druk ze in ge dachten stevig de broederhand, Gronin gers, Friezen, Geldersen, Hollanders en Zeeuwen, eenvoudigen en intellectuelen, arbeiders en fabrikanten, mensen van al lerlei soort, van wie ik tegen iedereen zou zeggen: daar mag je naar kijken. Die kunnen gezien worden. Dat zeggen ze niet van zichzelf natuurlijk, maar dat zeg ik nu eens van hen. Pas op, blijf er met je handen en je lelijke tong van af, want als je hen aanraakt, raak je mij aan. Wat heb ik een prachtkerels ontmoet in onze kerken en vrouwen die stuk voor stuk heldinnen van het geloof waren. Mensen die in alle eenvoudigheid en in alle stilte en met grote trouw gebouwd hebben en nog bouwen aan Gods Koninkrijk, vrij wat solieder dan velen die nu almaar aan de klaagmuur staan en met smachtende blikken naar andere kerken staan te kij ken waar het zoveel mooier en beter zou zijn. Ik meen, dat ik deze dingen wel eens openlijk zeggen mag, nu veler oordeel over onze kerken en kerkleden zo in mi neur is. Ik zal wel niet bij progressieven horen, als ik deze dingen zo neerschrijf, maar dat kan mij nu eens niets schelen. De dingen liggen nu eenmaal niet anders. Tot die gereformeerden met harten van goud reken ik ook die broeder aan wien ik nu denk, en met wien ik de ervaring had, die hier oververteld wordt. Hij was een man waar je op aan kon, een gaaf en eerlijk type, maar met een nogal ruwe bolster. Het was niet zo ge makkelijk door die bolster heen te drin gen, en dat gold van weerskanten: u kon er moeilijk inkomen, en hij liet er moeilijk uitkomen wat er in zat. Hij behoorde dus niet tot die mensen die met enige zwier hun fouten kunnen camoufleren of zelfs als deugden kunnen laten paraderen. In tegendeel, door bovengenoemde eigen schap kwam hij veel onvoordeliger uit dan hij in werkelijkheid was. Hij had er haast een plezier in, om z'n eigen ondeug den scherp te belijnen en z'n deugden te verbergen. Hierdoor maakte hij het zich zelf niet gemakkelijk, wat ook z'n bedoe ling niet was. Aan vrienden maken had hij geen behoefte, om dat het getal vrien den dat hij had, hem precies genoeg was. Wie hem oppervlakkig kende, vond hem kortaf en nurks, en wie toegang tot z'n hart gekregen had, verraste hij met z'n warmte. Een eigenaardige, markante figuur. Waar hij tegen was, was hij vierkant- tegen, soms op het onbillijke af, en waar hij voor was, daar was hij hartstochtelijk voor. Het halve lag hem niet. Wat hij was, was hij helemaal, en dat goed ook voor zijn lidmaatschap van de kerk. Daar was hij niet slechts lid van, maar ik mag wel zeggen, een levend lidmaat. Trouw en liefdevol, haast zou ik zeggen met een tikje overdreven liefde, ik bedoel in deze zin, dat er bij andere kerken dan ook niets deugde in zijn ogen. Over lieden die niet warm liepen voor hun kerk of er een beetje met de muts naar gooiden, had hij een vernietigend oordeel. Er woonde bij ons iemand die bij geen kerk was aangesloten, en die nu eens hier, dan daar kerkte, al naar het hem beviel. Tegen die broeder zei hij vierkant in z'n gezicht: „jij bent 'n klaploper! Wel je geestelijk voedsel halen, maar geen ker kelijke bijdragen betalen, dat loopt mis, jongen Het wordt tijd dat ik hem een naam geef. Laat mij hem van Hoorn noemen. Hij heette in werkelijkheid heel anders, maar dat doet er niet toe. Van Hoorn had in alles z'n afgebakend standpunt. Hij was voor of tegen, en nooit neutraal. Waar hij tegen was, daar was hij gloeiend tegen en stak dat ook niet onder stoelen of banken. Zó tegen, dat het wel eens irritant was voor de voor standers. En waar hij voor was, daar was hij enthousiast voor, wat ook wel weer eens conflicten gaf. Niemand hoefde ook te proberen hem van z'n standpunt af te brengen. „Geen geklets", zei hij dan, ,,'t is niks waard". Daarmee was het af en uit. Zo was de evangelisatie in z'n ogen „niks waard". Dit vond hij een volkomen overbodig en onzinnig bedrijf. Je moest niet uit bedelen gaan, om zieltjes te win nen. Wie het wou horen kon in de kerk komen, en wie het niet wou horen moest het zelf maar weten. Bovendien hield je altijd maar last met die evangelisatieklan ten. Daar gaf hij dan ook nooit een cent voor, voor dat werk. Het behoorde tot de categorie van de „nietswaardige" dingen. Precies andersom was het, als je met hem over de V.U. begon. Die had z'n vol le sympathie en daar liep hij warm voor. Daar maakte hij propaganda voor, en daar offerde hij voor. Nu was er één zaak, die hij ook niet hoog aansloeg, en waarvan hij feitelijk geen verwachtingen koesterde. Dat ver ontrustte mij beslist, want dat ging over de waarde en de betekenis van de voor bede in de kerk. Daar had hij geen Bij belse gedachten, laat staan gereformeerde gedachten over, hoe geheid gereformeerd hij overigens ook was. In dat stuk koes terde hij beslist Mohammedaanse denk beelden, die gingen in de richting van het noodlot. Alle dingen liepen toch zoals ze lopen moesten, en daar was niets aan te veranderen. Wij moesten, zei van Hoorn, niet zo eigenwijs wezen om te denken dat God incidenteel ingreep op ons gebed. Wie dat geloofde leed aan zelfoverschat ting. God kon zich onmogelijk inlaten met al die kleine dingen van ons leven waar wij ons druk over maken. God zag alleen de grote lijn, en daar moesten wij ons maar bij neerleggen. Dit was een ernstig geestelijk déraille ment bij van Hoorn, en ik heb dikwijls geprobeerd hem daar af te brengen, maar het lukte me niet. Het is God wel gelukt. Natuurlijk Wij peuteren soms maar wat, maar als

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1955 | | pagina 1