De zegen van Ezau
Waarheen?
koninkrijk Gods spelen om, soms nog de
schijn bewarend, hun hart te stellen op
de dingen dézer wereld, waarvan men im
mers eten en drinken moet
Hoe steekt soms tegen deze gerefor
meerden het soms voortreffelijk gedrag
af van leerlingen, die ofschoon géén
dooplid onzer kerk, onze catechisatie be
zochten. In Brussel had ik er 20. In Rot
terdam eens zelfs 23.
Ik denk bijv. aan dat Remonstrantse
meisje, dat ik helaas weer verliezen moest,
omdat haar vader niet langer wilde dat
zij op 'n Gereformeerde catechisatie zou
gaan.
Toen ik het gezin bezocht en infor
meerde waarom zij niet meer kwam,
maakte haar moeder er zich eerst mee af,
dat zij nu eenmaal niet Gereformeerd wa
ren. Maar door blijven vragen kwam het
hoge woord er eindelijk uit: Ik zal het u
Dat ik hier over „de zegen van Ezau"
schrijf, vindt z'n oorzaak in een brief, die
mij werd toegezonden, en daar is dit stuk
je dan een antwoord op. De brief is niet
gedateerd, en zodoende kan ik niet meer
precies nagaan, hoe lang dit schrijven in
mijn bezit is. Als ik m'n geheugen raad
pleeg, dan is het nog maar kort, en voor
deze service op korte termijn geef ik me
zelf maar eerst even een goedkeurend
klopje op de schouder. Als 'n ander dat
niet doet, moet je 't zelf af en toe eens
doen.
Behalve dat de brief niet gedateerd is,
draagt hij ook geen ondertekening. Er
staat alleen onder „Van een Middelbur
ger". Dat weet ik dus, maar voor de rest
tast ik in het duister. Het is me niet recht
duidelijk, waaróm de schrijver z'n naam
niet noemt. Er zijn soms lieden, die je
iets giftigs willen zeggen, maar te laf zijn
om namen te noemen. Daarom vluchten
ze in het anonyme. Daar was hier hele
maal geen reden voor, want het was een
heel aardig en een heel net briefje. Het
bezorgde me zelfs veel vreugde, want er
zijn tegenwoordig niet zo gek veel men
sen meer, die aan bijbelonderzoek doen.
De schrijver doet dat wel, en stelt er een
vraag over. Ik heb nu een klein hoopje,
dat als de bewuste briefschrijver dit ant
woord gelezen heeft, hij mij even zal be
richten, of hij tevreden gesteld is of niet,
en door een ondertekening met naam en
toenaam mij zal openbaren, met wie ik
ditmaal de eer had.
De vraag, die gesteld werd, is wel van
zoveel betekenis, dat ook andere lezers
van onze Kerkbode er hun winst mee
kunnen doen, en opdat zij goed weten,
waar het hier om gaat, laat ik het briefje
eerst maar even volgen.
Het luidt:
„Geachte Dominé,
„Onlangs bij het lezen in de Bijbel van
„de Nieuwe Vertaling, kwam ik iets
„tegen, dat ik niet erg kon begrijpen.
„Het staat n.l. in Gen. 27 vers 39, waar
„gezegd wordt tegen Ezau: „Zie, ver
„van de vette streken der aarde zal uw
„woonplaats zijn, en zonder dauw des
„hemels van boven.
„Zie, Dominé, als u nu dit leest in de
„Nieuwe Vertaling, en u slaat de Bij-
„bel open in de Staten-Vertaling, dan
„staat daar precies het tegenovergestel
de. Nu is het voor u misschien heel
„eenvoudig, om dit te verklaren, maar
„ik (en nog een paar andere mensen)
II.
Verontrustende verschijnselen conclu
deert Ds van Herksen in zijn artikel. En
hij stelt de vraag „Waarheen?"
Nu is vragen stellen altijd gemakkelij
ker dan vragen beantwoorden.
Aansluitend aan wat ik verleden week
over de taak van onze kerkelijke pers heb
geschreven, zou ik er nu nog aan toe wil
len voegen, dat wij als scribenten dat ook
minder moeten doen. Zulke vragen stellen
tenminste. Dat wekt op zichzelf ook on
rust. De niet ter zake kundige lezer, de
argeloze lezer, ieder kortom blijft met die
vraag, als zij niet beantwoord wordt zit
ten of beantwoordt haar op zijn manier.
Er is weer een vraag gesteld. Het ant
woord blijft uit. De verwarring wordt er
groter door, want onbeantwoorde vragen
werken onzekerheid in de hand. Het ge
voel: „We weten het met z'n allen niet
meer
Daarom had ik liever zelf deze vraag
niet zo gesteld. Liever geprobeerd om tot
de achtergrond van deze hier gesignaleer
de verontrustende verschijnselen door te
dringen, getracht deze uit hun oorzaken te
verklaren. Dan valt er beter over te oor
delen, dan valt beter te bepalen, of, naar
aanleiding van deze genoemde verschijn-
dan maar zeggen, dominee, maar mijn
man gaat 's Zondags graag met ons allen
fietsen en nu heeft zij niet meer willen
meegaan. En dat vindt mijn man verva
lend. En daarom moest zij er af.
Ik ontroerde.
Een Remonstrants meisje, dat zich
schuldig voelde door onnodig fietsen op
de Zondag en dat daarom vader niet meer
meende ter wille te mogen zijn
Kom daar eens om bij sommige gerefor
meerden, die hun kinderen vroeg al voor
gaan om de Zondag te misbruiken.
Dat Remonstrantse meisje beschaamde
door haar innerlijke strijd, die in haar
weigering tot uiting kwam, menig grote,
die zonder enige innerlijke strijd de Zon
dag ontheiligt voor pleziertjes.
Het waren mijn minste leerlingen niet,
deze niet-Gereformeerden. D. J. C.
„kunnen het niet begrijpen Dominé.
„Als u daar nu eens wat over zou wil-
„len schrijven b.v. in uw wekelijks
„stukje. Dominé, let wel, het gaat niet
„om wat van de Nieuwe Vertaling te
„willen zeggen, maar alleen zuiver om
„het ware Woord te onderzoeken.
„Ik zie u in gedachten voor me, u al
„horen zeggendaar heb je weer zo
„iets, maar Dominé, het is heus wel
gemeend."
U merkt wel, geachte lezers en lezeres
sen, dat ik niets te veel zei, toen ik be
weerde, dat het een heel aardig briefje
was, en best ondertekening kon lijden.
Alleen maar, dat deze Middelburger mij
al hoorde zeggen„daar heb je weer zo
iets", klopt niet. Ik heb niets gezegd, maar
wel iets gedacht, en dat ging in de rich
ting vanprettig, zulke vragen te krijgen,
en daar heb ik nu eens echt zin in.
Onze lezers hebben natuurlijk ook wel
begrepen, wat de vrager feitelijk dwars
zit. Als ik het eens met m'n eigen woor
den mag zeggen, dan is het ditVan eer
waarde zijde is en wordt ons altijd voor
gehouden, dat de Nieuwe Vertaling zo
veel duidelijker is. Goed, dat nemen wij
aan. Daar kunnen wij in komen. God kan
nooit duidelijk genoeg tegèn ons spreken,
en voorzover de Nieuwe Vertaling daar
aan meewerkt, om het Woord van God
duidelijk en verstaanbaar te maken, heb
ben wij daar niet alleen vrede mee, maar
zijn we er blij mee.
Maar nu komt die Nieuwe Vertaling
ons hier (Gen. 27:39) niet. iets duidelij
ker zeggen, maar ze gaat precies het te
genovergestelde zeggen van wat in onze
oude Bijbel stond. En kijk, dominé, dat
wordt ons nu wel wat te grijs.
Stel je voor, dat de Nieuwe Vertaling
dat overal deed, dan kwam er geen dui
delijker, maar een heel andere Bijbel uit
de bus. En dat némen wij vanzelfspre
kend niet. Dus, eerwaarde, ontbind voor
ons deze knoop, want wij zijn op dit punt
niet gerust".
Hiermee heb ik dunkt mij wel ten naas
ten bij weergegeven, waarmee de Mid
delburger en enkele anderen met hem, in
de knoop zitten.
Ik ga er geen doekjes omwinden, maar
erken direct maar voluit, dat inderdaad
de Nieuwe Vertaling in Gen. 27:39 (o.a.)
precies het tegenovergestelde zegt van
wat in de Statenvertaling te lezen staat.
Ik voeg daar direct aan toe, dat dit
geen splinternieuwe vondst is van de
Nieuwe Vertaling.
selen, de alarmklok moet worden geluid.
Nu geloof ik, dat het voorkomen van
deze verschijnselen op zichzelf niet zo
verontrustend is. Alleen er komen meer
tegenstellingen in ons kerkelijk leven voor
de dag dan dat het vroeger misschien wel
het geval is_ geweest. Misschien. Want we
lopen ook altijd gevaar om een vroegere
tijd gunstiger voor te stellen, een klein
beetje te idealiseren.
Ik^ben zelf nog niet oud, maar als ik
terugzie dan weet ik uit ervaring, dat er
in die tijd van het zelfbewust medeleven,
altijd veel gestreden is. Misschien komt
het nu openlijker voor de dag, misschien
wordt er nu minder een blad voor de
mond genomen. Misschien lukt het ons
minder dan vroeger, om naar binnen en
naar buiten de indruk te geven, dat, wij,
als Gereformeerden het in de grote lijnen
steeds eens zijn, en dat de tegenstellingen
meer de minder importante dingen be
treffen.
Want zo is het vaak voorgesteld. Zo
werd het ook buiten onze kring geloofd.
O, die of die is Gereformeerd, dus hij
of zij denkt er zo over.
Nu meen ik, dat dit veel minder het
geval geweest is dan wij wel voorgaven
en van ons zelf geloofden.
Ik beroep mij daarvoor op de praktijk.
De praktijk van ons predikant-zijn.
Zeker, schrijvend kan gemakkelijk ge
constateerd worden de Gereformeerden
Reeds lang vóór dat de Nieuwe Ver
taling verschenen was, kon men in vrijwel
alle betrouwbare commentaren op Gene
sis precies hetzelfde lezen. Zó vind ik
b.v. reeds bij de oude Sikkel in zijn be
roemde verklaring van Genesis zakelijk
dezelfde vertaling die nu die van het
N(ed.) B(ijbel) G(enootschap) geeft.
Nu is dit natuurlijk geen overtuigend
bewijs, dat de vertaling van het N.B.G.
goed is en die van de Statenvertaling niet,
en hiermee is ook de knoop van onze
Middelburger niet ontward.
Daar ga ik dan nu aan beginnen.
Als mijn Middelburger nu de oorspron
kelijke taal waarin Genesis geschreven is,
n.l. het Hebreeuws kende, dan waren we
er zo maar uit. Maar aangezien dit niet
zo is (en ditzelfde geldt voor verreweg
de meeste Bijbellezers) moet ik een om
weg maken, en nu wordt het ook een
beetje moeilijker, maar ik wil het toch
proberen.
Wij moeten 't er vooraf met elkaar
over eens zijn, dat het er vóór alles op
aankomt wat er in de oorspronkelijke taal,
•in het Hebreeuws staat. Want in die taal
heeft de H. Geest Genesis laten schrijven.
Het einde van alle tegenspreken is niet,
wat er in de Statenvertaling staat of in
een andere vertaling (dat zijn maar ver
talingen), maar wat de H. Geest Zelf
heeft gezegd en bedoeld.
Nu ga ik met u op pad, en ik hoop op
dit pad zó langzaam te lopen, dat u mij
gemakkelijk bijhouden kunt.
Wij wandelen nu eerst even om de
tekst heen, en stappen er daarna midden
in.
Als wij er om heen wandelen, vallen
ons direct de volgende dingen op.
1°. Dat Izak in zijn zegen aan Jacob
(vs 28) èn in de „zegen" aan Ezau (vs
39) vrijwel deselfde ivoorden gebruikt.
Aan Jacob zegt hij„God zal u geven
van de dauw des hemels en van de vette
streken der aarde" (vs 28).
Tegenover Ezau heet het (en nu ver
taal ik even letterlijk uit 't Hebreeuws)
„Van de vette streken der aarde zal uw
woonplaats zijn en van de dauw des he
mels" (vs 39).
Het is voor ieder terstond duidelijk, dat
Izak met deze spreuk over Ezau niet het
zelfde heeft kunnen bedoelen als met de
zegen aan Jacob. Hij had de zegen van
die vette aarde en de hemelse dauw al
aan Jacob weggegeven, en kan die dus
niet nog eens aan Ezau geven. Trouwens,
we lezen even verder dat die „zegen"
waarmee Ezau „gezegend" werd juist
kwaad bloed zette bij Ezau (vs 41).
Alleen reeds uit deze logische overwe
ging, kan de zin die de Statenvertaling-
geeft, niet de juiste zijn.
2°. Ezau kreeg als woonplaats het ge
bergte Seir, en dat onvruchtbare bergland
was inderdaad zoals de vertalingen
N.B.G. leest „zonder de dauw des he
mels". Ook deze historische overweging
pleit dus voor de Nieuwe Vertaling.
3°. Als Ezau inderdaad volgens de
Statenvertaling het vette der aarde kreeg,
dan heeft het vervolg van Izak's woor
den maar van uw zwaard zult gij leven"
geen zin. Izak bedoelt dit als compensatie
voor Ezau. Het bergland biedt niet vol
doende inkomen wegens onvruchtbaar
heid, en nu moet Ezau op andere manier
„aan de kost komen", n.l. door het
zwaard, door rooftochten en annexatie's
e.d.
zijn zus of zijn zo, denken er zo over en
handelen volgens die lijnen. Dan leek het,
of dat van iedere Gereformeerde, hoofd
voor hoofd, het geval was.
Maar iedere predikant weet toch wel
uit ervaring, uit wat er opgedaan wordt
op het huisbezoek, uit wat je merkt op
catechisatie van de kinderen, over wat er
thuis gezegd en gedacht wordt, uit het
geen op allerlei vergaderingen en derge
lijke door deze en gene wordt voorge
bracht, dat deze uniformiteit in gevoelen
en denken in beleven en handelen aller
minst gevonden werd.
Ik heb wel eens in een preek gezegd,
als aan ieder der belijdende leden van een
Gereformeerde kerk gevraagd werd om
een belijdenis op te stellen, dan zou het
resultaat zijn evenveel verschillende be
lijdenissen. Misschien in doorsnee wel de
Gereformeerde elementen bevattend, hoe
wel dan ook zou uitkomen, hoeveel on
kunde en onwetendheid op het punt van
wat wij belijden aan het licht zou komen.
Maar overigens bij misschien veel over
eenkomst veel verschil, ja zelfs pertinente
afwijkingen, dwalingen om nog maar niet
te spreken van ketterijen.
In de tijd van de kerkscheuring heb
ik met heel wat onderscheiden mensen
gesproken over de toen aan de orde zijnde
vraagstukken en mij dikwijls verbaasd als
iemand met nog al veel zelfverzekerdheid
beweerde„Maar wij als Gereformeerden
4°. Onze Middelburger zal wel ge
merkt hebben, dat in de Statenvertaling
staat: „de vettigheden der aarde zullen
uw woningen zijn, en van de dauw des
hemels van boven af suit gij gesegend
sijn"maar dat die laatste woorden in de
Statenvertaling „zult gij gezegend zijn"
schuin gedrukt staan. Dit betekent, dat de
vertalers die woorden er bij gevoegd heb
ben, maar dat ze in de oorspronkelijke
tekst niet staan. In de oorspronkelijke
tekst staat alleen maar dit: van de vette
streken der aarde zal uw woonplaats zijn,
en van de dauw des hemels".
Dit hebben de Statenvertalers ook als
een „zegen" opgevat, en daarom voegden
ze er aan toe: „zult gij gezegend zijn".
Maar de Nieuwe Vertaling heeft de bo
venstaande woorden gelezen als een vloek
en vertaalden dusver van de vette stre
ken der aarde zal uw woonplaats zijn en
ver van (zonder) de dauw des hemels.
De vraag is nu maar, of de oorspron
kelijke (Hebreeuwse) tekst deze laatste
vertaling ook toelaat.
We hebben in ons betoog al gezien,
dat om verschillende redenen eigenlijk
geen andere vertaling mogelijk is.
Maar toen wandelden we er alleen nog
maar omheen.
Nu stappen we midden in de tekst, en
dan moeten we zeggen: de vertaling van
het N.B.G. is niet alleen toelaatbaar, maar
ze is taalkundig volkomen juist.
Het gaat hier eigenlijk om de betekenis
van het woordje „van".
Er staatvan de vette streken der aarde
zal uw woonplaats zijn, en van de dauw
des hemels.
De Nieuwe Vertaling leest dit „van"
als „vér van".
De Statenvertaling leest het als een ze
gen door de invoeginggij zult daar van
gezegend zijn.
Het sou desnoods allebei kunnen, want
dat voorzetsel „van" laat ook in 't He
breeuws beide betekenissen toe. Evenals
in het Nederlands. Als ik zeg: iemand is
„van" huis uit gereformeerd, dan bete
kent dat, dat hij die zegen van huis uit
meegekregen heeft.
Daar heeft van dus een gunstige be
tekenis.
Maar als ik zeg: iemand is van huis
en haard verdreven, dan heeft dat „van"
een ongunstige betekenis.
De Nieuwe Vertaling heeft het „van"
opgevat in de ongunstige betekenis vér
van en zoals wij gezien hebben, terecht.
Zodoende is wel precies het tegenover
gestelde uit de bus gekomen van wat in
de Staten Vertaling te lezen is, maar ieder
zal moeten toestemmen, dat déze vertaling
die geheel op de „grondtekst" gebaseerd
is, volkomen overeenstemt met de werke
lijkheid. Jacob en Ezau konden beide niet
dezelfde „zegen" krijgen, en hebben die
in werkelijkheid ook niet gekregen.
En zo is hier de Nieuwe Vertaling toch
ook weer veel duidelijker
Wie tegen de Nieuwe Vertaling be
zwaar maakt, omdat ze afwijkt van de
Statenvertaling, schrijft aan de Staten
vertaling onfeilbaarheid toe en dat mag
niet. De Bijbel is onfeilbaar, een vertaling
is altijd feilbaar.
Nu mag men van mijn antwoord aan
„een Middelburger" zeggen wat men wil,
dat het te lang is of te saai of te inge
wikkeld, maar niemand kan op goede
gronden beweren, dat wij ons er met een
Jantje van Leiden hebben afgemaakt.
H. V.
leren toch dit of dat" en dan iets naar vo
ren bracht, dat daar radicaal tegen in
ging.
Dat was dan niet uit onkunde of on
wetendheid te verklaren. Neen, er was
inderdaad wel kennis aanwezig van de
belijdenis, die echter op geheel eigen wijze
verklaard, beleefd en in toepassing ge
bracht werd.
Ik noem dat punt ter illustratie. Dat
betrof een belijdeniskwestie, een princi
piële of theologische vraag, waarbij wel
heel wat variaties in het Gereformeerd
zijn konden geconstateerd worden.
Maar zo lag het niet alleen met deze
vragen. Ook in de meer practische stond
het er zo voor. Altijd ben ik bijv. wel
Gereformeerde mensen tegen gekomen,
die heel nuchter en naar zij meenden ook
niet zonder grond, beweerden, dat er toch
eigenlijk tussen de Ned. Herv. Kerk en
onze kerken niet zo veel verschil bestond.
De predikanten in de eerste kerk verkon
digden toch ook het evangelie, door hen
te beluisteren ontving je evengoed een ze
gen en werd in je geloof gesticht.
En dat waren niet mensen, die met
onverschilligheid beweerden, dat je even
goed Hervormd als Gereformeerd kon
zijn, maar die trouw lid waren en alleen
in een zekere onnozelheid de diepere vra
gen verwaarloosden.
Noem tenslotte de altijd en overal aan
te treffen verschillen in de opvattingen