Waarheen? AANGEZIEN HET GODE BELIEFT Had hij het toch bespeurd? Misschien door het ietwat ongewoon begin„U hebt 'n vorig maal verteld We waren om de schoonmaak 'n vol gende keer in de grote zaal en zaten nu in rijen achter elkaar, toen het was het weer toeval opnieuw mijn beurt werd om de val van Adam weer te geven. Het werd mij dit keer toch te machtig. Zo goed en zo kwaad als 't ging, al vragend, liet ik mijn bezwaren blijken. En terwijl wij beiden al hoger kleurden, de dominee uit ergernis over zulk 'n bene pen opvatting en ik uit jongensvrees, zat vlak achter mij juist de man die twee maal in 'n jaar examen deed, mij uit 'n andere wereld dan waarin ik streed, fluisterend aan te vurenvolhouwèvol- houwèLater heb ik zijn naam wel eens gelezen onder de „Oranjehemden", die bij internationale voetbalmatches de „eer" van Nederland in het buitenland „hoog" houden. Zijn sportieve fluistering achter mijn rug deed mij verdriet, omdat ik vreesde, dat ook mijn Leermeester nu denken kon dat het slechts lust tot tegen spreken was. En 'k voelde mij tussen deze ongelijke hete vuren dubbel eenzaam. Nog ongeveer 'n jaar zal ik op deze catechisatie zijn gebleven. Totdat ik was inmiddels zeven tien na afloop van het uur het hoge woord er uit moest, dat ik niet meer ko men zou. Mijn Vader liet mij vrij. Ik weet niet meer of dominee het zei of dat 't zo uit zijn ogen vonkteje houdt me dus voor 'n ketter Och nee, 'n ketter? Ik wilde hem al thans geen zeer doen. Maar God zeer doen nog veel minder. Voelde hij dan niet, dat ik niet anders kón? Hij wierp, in 'n laatste poging mij voor zich te behouden, de bijbel open. Je ge- In ons kleine artikelenreeksje over de kerk zijn wij tot de conclusie gekomen, dat het in zekere zin geoorloofd en zelfs geboden is, de kerk als „moeder" te zien. Hieruit volgde dan, zo probeerden wij duidelijk te maken, dat ons tegenover de kerk een soortgelijke houding past als te gen over elke andere moeder, n.l. dat wij haar „alle eer, liefde en trouw zullen be wijzen", en ook „met haar zwakheden en gebreken geduld hebben". Wie nog iets van de Catechismus af weet, en dat zijn er tegenwoordig niet zo bar veel meer, herinnert zich dat daar de eerbied voor en de gehoorzaamheid aan degenen, die over ons gesteld zijn, wordt aangedrongen met het simpele en tegelijk allen afdoende: aangezien het Gode be lieft ons door hun hand te regeren. Dat is het einde van alle tegenspreken. Het belieft God. Wat ons belieft, komt eenvoudig niet aan de orde. Wij mogen dit ook op de kerk toepas sen. Wij zullen dat juist ten aanzien van de kerk met nog veel meer klem moeten doen, omdat wij bij de kerk meer dan waar elders ook, te maken krijgen met het „believen" van God. Li kunt dit „be lieven" Gods ook vertalen door „welbe hagen" of „verkiezing", dat komt alle maal op hetzelfde neer. Als het ons maar duidelijk is, dat de kerk alleen maar be staat bij de gratie van Gods believen. En dat wij bij alle vragen omtrent de kerk, haar omvang, de koers die zij gaan moet, de wijze waarop zij geregeerd moet wor den, de belijdenis, die zij moet uitspreken, en de „eenheidsvragen" die haar bezig houden, alleen maar rekening hebben te houden met wat Gode belieft. Het is dan ook niet te sterk gesproken, als Dr. E. D. Kraan ergens opmerkt: „In de uitverkie zing is in beginsel over alle kerkvragen beslist". Dit spreekt ook vanzelf. Het past de kerk, die krachtens de ver kiezing bestaat, dat zij haar koers bepaalt naar wat God verkiest. De kerk, die er alleen maar is, omdat het Gode belieft, moet in haar doen en laten alleen en al tijd maar vragen aan de Here: Wat be lieft ur Dit voorbij te zien is een van de oor zaken van de enorme kerkelijke verwar ring, waarin wij thans met elkaar zijn terecht gekomen. Alvorens daar iets meer over te zeg gen, moet eerst nog even nader aange toond, in hoeverre de verkiezing het le ven der kerk bepaalt. Welnu, deze bepaalt allereerst het zijn, het bestaan van de kerk. Zonder verkie zing is het bestaan der kerk eenvoudig ondenkbaar. Zij. de kerk, is de vergade ring der uitverkorenen. Het is wel zeer opmerkelijk, dat de Heidelbergse Cate chismus van de verkiezing alleen maar rept bij het geloofsartikel van de kerk. looft dus alles letterlijk? Hij hield zijn vinger bij 2 Sam. 24: En de Here porde David: Ga, tel Israël en Juda; en toen bij Kron. 21En de Satan porde David aan dat hij Israël telde. Nu, wat is nu letterlijk waar? Ik wist geen antwoord. Ik kon alleen verklaren, dat ik de bijbel als Gods Woord aanvaardde. „Het zit er ingeroest", zei hij later tot mijn Vader en ik heb altijd wel gevoeld, wanneer ik hem later nog wel eens ontmoette, dat het hem 'n ergernis was, dat ik hem voor 'n „ketter" hield. Zo was mijn catechisatietijd, vijf jonge jaren, zonder dat ik ooit de eis tot bekering, maar ook de blijde stem dei- doopbelofte, de eeuwige zekerheid van 't evangelie, hoorde verklaren en mij op 't hart binden. En nu catechiseer ik zelf reeds 37 jaren. Soms, mijn leerlingen overziend, denk ik opeens aan wat ik gemist heb en wat zij nu ontvangen. Ik merk er, die onbewogen, toezien bij wat ik menselijk gesprokenmoei zaam heb moeten afworstelen. 'n Enkele spreekt mij tegen, niet uit felle zielenood Maar omdat men wil beweren „geen tijd" te hebben om 'n weinig je te lerenGeen tijd!.... om te leren.... wat tot hun zaligheid dienen moet! Geen tijd! degelijk kennis te nemen van het énige dat troosten kan bij 't zéker naderen van de dood En ik zie achter deze leerlingen, in de huizen, 'n vader, 'n moeder, die al even min het goddelijk voorrecht van dit on derricht waardeert, dat ik zelf heb moe ten missenDan vliegt het mij soms aan en klaag het God, dat dat nu gere formeerden zijnD. J. C. Van een speciale uiteenzetting van de verkiezing onthoudt zich de Catechismus, maar toen de kerk aan de orde kwam, kon en mocht er niet van gezwegen. Zó diep waren de opstellers overtuigd, dat de kerk alleen maar denkbaar was dank zij de uitverkiezing, dat zij schreven, dat de Zone Gods zich een gemeente, tot het eeuwige leven uitverkoren, vergadert, be schermt en onderhoudt. In de kerk roept God uit de verloren wereld een nieuwe mensheid te voor schijn. Daarom is de kerk niet een nummer, zelfs niet nummer één in de rij van krin gen, groepen, gemeenschappen of vereni gingen, maar zij gaat daar ver boven uit, en kan er zelfs niet mee vergeleken wor den. Als een volmaakte èènlinge staat de kerk op de top van een berg, terwijl ge zin en school, maatschappij en staat aan haar ondergeschikt zijn. U kunt van die kerk geen lid worden of bedanken, naar uw believen. Het kan God alleen maar believen, u tot lid te ver kiezen of als lid te bedanken. De meest krankzinnige en hoogmoedige uitspraak, die een mens ooit kan doen, isik bedank voor de kerk. Deze verkiezing bepaalt in de tweede plaats de omvang der kerk. Niet wij bepalen wie er al dan niet lid van de kerk mogen en kunnen zijn. Zelfs Christus bepaalt dat niet. Hij vergadert alleen in gehoorzaamheid diegenen, die de Vader Hem gegeven heeft. Die tot het eeuwige leven door de Vader zijn uitver koren. Verder mag de Zoon niet gaan. Dit is dus ook weer louter en alleen een kwestie van Gods believen. Aange zien het Gode belieft. Wij moeten daar niet tussen komen. Wij moeten niet in hoogmoed beweren, dat alle jeugd Gods jeugd is: wij moeten de selectie, die het God belieft toe te passen, niet om hals brengen. Niet, omdat wij 't zo heerlijk- vinden, dat die selectie er is. Wij zouden als 't aan ons lag ze allemaal mee willen nemen. En God zou dat ook willen, maar God sleurt niemand er bij. Hij eert dé zelfbeslissing van de mens. Wie in de Zoon gelooft, heeft het eeuwige leven. En wij mogen ons niet vermeten te zeggen wie in de Zoon niet gelooft, kan het eeuwige leven net zo goed hebben, en die kan evengoed lid van de kerk zijn in volle rechtenvrijzinnigheid is maar een modaliteit En tenslotte bepaalt de verkiezing ook einddoel en bestemming der kerk. De „Kerke triumfant" bereikt haar einddoel niet, omdat zij zo goed en trium- phantelijk gestreden heeft, maar omdat haar toekomst vastligt in de verkiezing Gods. Dat wij „in het leven der uitver korenen onbevlekt zullen gesteld worden" (doopsformulier) ligt niet aan ons, maar aan Gods verkiezende genade. Daarom beschermt Christus Zijn kerk van het begin der wereld tot het einde. Dat wil niet zeggen, zoals sommigen wel eens schijnen te denken, dat die kerk altijd laten we maar zeggen, in Neder land of in Zeeland zal bestaan. Dat is nooit en nergens beloofd. Er zal tot het einde toe een kerk zijn, maar waar dat weten we niet. In vele landen, waar vroeger een bloei end kerkelijk leven was, is nu geen kerk meer te bekennen. Als de kerk ontrouw wordt en verwe reldlijkt, dan wist God de kerk niet van de kaart, maar dan verlegt Hij de bed ding, waardoor de stroom des levens yloeit. Hij kan die bedding evengoed verleg gen tot achter het ijzeren gordijn, daar vveten wij niets van. Wat wij alleen maar goed moeten onthouden ishoudt wat gij hebt, opdat niemand uw Kroon neme! Dit alles geldt natuurlijk evenzeer voor (:1e kerk in haar zichtbare vorm, want een onzichtbare" kerk zonder zichtbare vormgeving is even ongerijmd als een ziel zonder lichaam. En ook die zichtbare vormgeving van ambt en bedieningen, van kerkelijke re gering en kerkelijke belijdenis en kerke lijke vergaderingen is geen uitvinding van mensen, maar deze zijn er „aangezien het Gode belieft", waar Hij sommigen heeft gegeven tot apostelen, profeten enzovoort. Als wij zo ingezien hebben, dat heel de kerk is ingekapseld in het believen Gods en dat wij ook voor de bedieningen van Woord en Sacrament, van kerkvorm en kerkregeling aan de Here te vragen hebbenwat belieft U, dan wordt ieder duidelijk, wat wij boven schrevep, dat het voorbijzien hiervan een der voornaamste oorzaken is van de huidige kerkelijke ver warring. Wij krijgen de indruk, dat velen tegen woordig bezig zijn kerkje te spelen in- plaats van Christus' koningschap over de kerk te belijden. Niet wat Gode belieft, maar wat ons belieft, geeft dan de doorslag. Niet het inzicht dat de Schrift ver schaft in de kerkvragen, maar het inzicht, dat ik heb, praevaleert. Door velen wordt de kerk gedegradeerd tot een vereniging tot behartiging van geestelijke belangen. Er zijn wijze lieden die weten, dat aan 'de hemelpoort niet gevraagd zal worden, bij welke kerk men behoord heeft. Hoewel de Schrift leert, dat zelfs elk ij del gesproken woord in het gericht komt, is de vraag van de kerk, waarvoor Christus Zijn bloed gegeven heeft, voor hen blijkbaar zó onbelangrijk, dat die zelfs niet eens aan bod komt. Wie tegenwoordig over het kerkelijk besef, kerkgrenzen en kerkmuren spreekt, 't Onderstaand artikel, verschenen in „Veluws Kerkblad" van de hand van Ds van Herksen uit Ermelo, lijkt mij de moeite waard om over te nemen en van enig commentaar te voorzien. Allereerst wat over de houding en de taak van onze kerkelijke pers. Laat ik beginnen met op te merken, dat ik de verontrusting van de schrijver kan delen. Vooral, omdat hij eerlijk naar twee kanten wil zien en aan de ene kant een benauwend absolutisme en een niet min der benauwend relativisme constateert. Als er iets verwacht mag worden van de pers in het leiding geven in allerlei vraag stukken en problemen, die aan de orde gesteld worden, mag zeker allreerst de eis gesteld worden van een eerlijke objecti viteit. Het felle partijkiezen en vanuit het eenmaal gekozen en vastgehouden stand punt strijd gaan voeren, heeft al heel wat ellende en narigheid in onze kerken ge bracht. Wie in deze tijd de weg wil wij zen, moet zeker niet éénzijdig zijn en door een halsstarrig pro of contra het kamp ter ener- of ter anderer zijde steu nen en daardoor de verwarring alleen maar groter maken. In zoverre zou ik met de beperking, welke de kerkelijke pers zich heeft op te leggen accoord kunnen gaan. Niet een be perking in de zin van nergens meer over schrijven, tenzij alles in de kerkelijke weg behandeld of binnenskamers verheimelijkt zou worden. Waar zou dan toch de vrij heid blijven? Ds Jager van Utrecht bepleit vanuit ge heel andere motieven de wenselijkheid van bisschoppen in onze kerken. Als in die zin de vrijheid van de pers, in casu der kerkelijke scribenten beperkt moet worden, ligt er wellicht een perspectief in deze in de suggestie van de Utrechtse pastor. Dan kan alles voorzien worden door een eventuele bisschop met zijn „Im primatur", d.w.z. het stuk is door de ker kelijke instantie goedgekeurd en gedekt. Zulk een beperking zou wel heel on gewenst zijn. Wel een morele beperking, die iedere scribent zich heeft op te leg gen, wanneer hij zich tot schrijven zet. Een je zelf afvragen, of inderdaad met innerlijke noodzaak geschreven wordt. Of is een hopeloos geval geworden. Dat wa ren begrippen, waar men in de Afschei ding en de Doleantie mee kon werken, maar nu is „er iets aan het veranderen". Dit laatste is inderdaad het geval. Maar het woord Gods verandert nooit. Wij zijn niet verliefd op kerkmuren. Wij zouden ze vandaag alle ineen willen zien storten. Wij bidden dagelijks om de eenheid van alle Christusbelijders. Wij hebben op de eenheidsstrevers niet tegen dat zij eenheid zoeken. Dat doen wij ook. Maar wij hebben op velen van hen te gen dat zij met de eenheid zelve geen ernst maken. Want één is alleen, wat uit waarheid geboren is en daarin samengebonden is. De vaders der Afscheiding hebben het isolement niet gezocht, en zij hebben de scheidsmuren niet gekust, maar zij heb ben zich afgescheiden van degenen die niet van de kerk zijn, om aldus zich te kunnen verenigen met „elke op Gods on feilbaar zvoord gegronde vergadering aan wat plaats God dezelve ook verga derd heeft?'. (Acta van afscheiding.) Het geloof zoekt de eenheid niet in de verreweg gemakkelijkste weg van het •handen reiken over kerkmuren tot en met de Avondmaalsgemeenschap en de kansel- ruil over de kerkmuren heen, maar op de harde en moeizame weg der gehoorzaam heid. Hoe de kerk de Avondmaalsgemeen schap verbreken kan met hen die over Verbond en Doop een ander inzicht heb ben dan wij, en tegelijkertijd die gemeen schap kan zoeken met hen die door een Barthiaanse theologie de grondslagen der kerk loswoelen, is ons ten enenmale een raadsel. Er is inderdaad iets aan het veranderen tegenwoordig, maar voorzover wij kun nen zien, niet aan het verbeteren. Zelfs een man als Dr. W. J. Aalders, die zich voor wereldraadskwesties nogal interesseerde, schreef eens: „Ik weet iets van het gevaar om een soort gelijkscha keling te bereiken, waarbij de middelma tigheid het pleit wint van de forse ka raktervolle tegenstellingen en de bontheid van kleuren zich in een matgrijze oplost". Wij wonen hier in de bossen en wij merken dat van de bontheid van kleuren, zoals die andere jaren in de herfst te zien was, niets is te bespeuren. Alles is na deze vervelende zomer mat- grijs. En dat vinden wij in de kerk ook zo vervelend, om geen ander woord te ge bruiken, die „oplossing" in matgrijs. H. V. er niet dikwijls geschreven wordt met de verkeerde blijdschap, dat er weer eens iets gebeurd is, waar je je als een roofdier op een prooi kan werpen Dergelijke vragen komen dikwijls bij het lezen van allerlei persarbeid op. „Wat zijn ze weer blij Maar niet alleen wat de aanleiding be treft een beperking, ook een beperking door de factorverantwoordelijkheid. Ieder heeft zich wel terdege af te vragen, óf hij tot leiding geven geroepen is èn óf hij inderdaad iets te bieden heeft wat houvast geeft. Hoeveel invallende gedach ten moet een predikant niet terugdringen bij de bestudering van een tekst. Verlei delijk is het vaak om je te laten gaan. ,,'t Zal het zo goed doen! Wat zullen de mensen er van smullenAls ik dat zeg, dan kan ik zeker van een intens luisteren verzekerd zijn Verleidelijk is dat! Maar de verant woordelijkheid verbiedt het. 't Gaat om Gods Woord, 't Gaat om een verantwoor delijke uitlegging en toepassing van de tekst, 't Gaat er om de gemeente te leiden door de tucht van dat Woord in de rech te wegen. Zo moet ook ons schrijven beheerst worden door verantwoordelijkheid. Wie over een vlotte, een gemakkelijke, een sarcastische pen beschikt loopt daar het meest gevaar voor. Die pen is zo gewillig en het vloeit er als een niet te stuiten stroom uit. Maar waar blijft de zelftucht? Waar de zelfcritiek? Waar het eerlijk, nadat een artikel geschreven werd, er tegenover gaan staan en durven vragen, óf we ons niet te veel hebben laten gaan door de „treffend" gevonden vergelijking enz. Ik denk dat er dan weer veel copy verscheurd zou worden. Evenals dat het geval zou zijn, wanneer vele scribenten zich eens even in de plaats van de aan gevallene konden verplaatsen en zich durfden afvragen„Hoe zou ik mij ge voelen als ik zelf eens het slachtoffer van zo'n vlugge, zo'n gladde, zo'n sarcasti sche pen was geworden?" Dat lijkt mij het eerste wat overwogen moet worden. Wie er schrijft en wat hij schrijft en of uit alles, wat hij schrijft zelftucht en verantwoordelijkheid blijkt. Als dat niet het geval is dan mag een ieder, hoe groot overigens zijn journalis tieke gaven ook mogen zijn, zich eerst wel

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1954 | | pagina 2