AXELARIA 2r actor U weet, hoe dat dikwijls gaat. We zeggen vaak, als we ons hopeloos tekort aan heiligmaking .wat willen be mantelen, dat „een mens maar een mens blijft", waarbij we dan vergeten, dat een gelovig mens niet maar gewoon door kan gaan, maar een „nieuw schepsel" wordt. Dit zelfde geldt ook voor de kerk. Zij is een nieuwe, in Christus gehei ligde gemeenschap en zij mag daarom met haar zwakheden en gebreken geen genoe gen nemen. Zij mag die niet wegwuiven. Zij mag, vooral als de buitenkerkelijke mens nogal wat op de kerk aan te mer ken heeft, niet met enige gemakkelijkheid zeggen„och ja, op een wit kleed zie je gauw vlekken, en wie een hond wil slaan, vindt gauw genoeg een stok. De kerk moet, als zij goed staat, erg verontrust zijn en bedroefd over haar vele zwakhe den en gebreken. Zij moet in elk geval ootmoedig willen luisteren naar de cri- tiek, die op haar wordt uitgebracht. An ders gaat zij sterven aan zelfvoldaanheid. Als wij de stelling willen verdedigen, dat ieder kerklid geduld, behoort te heb ben met de zwakheden en de gebreken der kerk, willen wij daarmee dus allerminst beweren, dat wij nu ook de ogen maar moeten sluiten voor die gebreken. Dat zou een zeer gevaarlijke situatie worden. Wij mogen en moeten zelfs die gebreken durven aanwijzen. Critiek op de kerk is dus geoorloofd en in zekere zin zelfs geboden. Als die critiek maar een gelovige cri tiek is. Wij zeggen het expres zo, en niet: als het maar opbouwende critiek is. Met die „opbouwende critiek" zitten we namelijk altijd een beetje verlegen. We hebben nog nooit goed begrepen, wat men daar precies mee bedoelt. Naar onze mening kan een critiek die afbreekt, en vooral enige „heilige huisjes" radicaal af breekt, zeer opbouwend zijn. Maar daar gaan wij nu niet verder op in. Dat is weer een apart hoofdstuk. We houden het nu maar op de „ge lovige" critiek die aanvaardbaar is, waar uit volgt dat er ook critiek op de kerk is, die volstrekt moet worden afgewezen. Zo bijvoorbeeld die critiek, die de kerk verwijt dat zij verschillende dingen niet doet, die ze ook helemaal niet behoort te doen. De enige taak der kerk is de verkon diging van het evangelie, het getuigenis van Christus als de Heiland der wereld. Er heerst tegenwoordig een overspan nen kerkgedachte, die de kerk ook aller lei andere taken wil geven, die niet op haar terrein liggen. Verschillende „getui genissen" en „boodschappen", die som mige kerken de wereld insturen, leggen daar getuigenis van af. Daar moet de kerk buiten blijven, n.l. buiten allerlei sociale en andere vraag- Aas en gieren. Onlangs wierp iemand mij tegen waar om zou Jezus belangrijker zijn dan ik? Och, antwoordde ik, omdat hij eens de wereld en ook u zal oordelen. Nou, dat wachten we dan maar af, spotte hij. Er is al zo lang op gewacht. De spotter was'n gedoopte Ik sla mijn bijbel op en leesWaar het aas is, daar zullen de gieren zich verza melen (Math. 24:28). Wanneer de grote verdrukking komen zou, groot vooral voor Jezus' discipelen, dan zouden dezen vuriger dan ooit uit zien naar zijn wederkomst. Wat bij Jeruzalems ondergang in 't jaar 70 plaatselijk in Judea zich had afge speeld als 'n teken, zou dan als 'n orgie van haat overal om zich heen grijpen „een grote verdrukking, zoals er niet ge weest is van het begin der wereld tot nu toe en ook nooit meer wezen zal". Niet zijn kan omdat daarmee het wereldeind is gekomen. Zó waanzinnig en waanzinnig makend zou het toegaan, dat „indien die dagen niet ingekort werden, zou geen vlees (geen mens) behouden worden". Ook de gelovigen zouden, niet slechts lichamelijk, maar ook geestelijk te gronde gaan, indien dit inferno onafgebroken zou voortduren. Niet lichamelijk, doch geestelijk zou an ders ieder bezwijkenDenkt maar aan de satanische manier, waarop Duitsers eerst en Russen nog sommigen tot beken tenissen dwingenDoch om de wille van hen, die God eenmaal had uitverko ren en daarom nooit prijs geven zal, „zul len die dagen worden ingekort". Vanzelf houdt dit niet in, dat de On veranderlijke nu plots zijn eeuwig raads- plan zal wijzigen. Dan zou niemand, ook Jezus niet, dit tevoren hebben kunnen profeteren. Hij, die van eeuwigheid het onveranderlijk getal onzer jaren heeft vastgesteld, heeft ook bepaald de vaste tijd van die aller laatste, grote verdrukking. Maar in tegen- stukken. Paulus heeft in zijn dagen ook geen „boodschap" de wereld ingestuurd, om op te komen tegen de slavernij die destijds bestond. Niet dat hij van oordeel I was, dat allerlei misstanden rustig kon- den blijven bestaan, en dat de kerk zich alleen maar met het hiernamaals" had 1 te bemoeien. Verre vandaan! Maar door de gewone evangeliepredi king legde hij er eenvoudig dynamiet on der, en zo verdween wat voor het forum van het evangelie niet kon bestaan, van- i zelf. j Evenzeer moest afgewezen die critiek die de kerk verwijt, dat zij niet voldoende i „openstaat" voor de wereld. Als de heer Booy uitroept: „wij zullen de kerken openbreken naar de kant van de wereld" of „wij zullen de lofzangen op het isolement uit het gereformeerde j repertoire halen", dan bedoelt hij het naar wij hopen beter dan hij het zegt, want het „isolement" heeft altijd bestaan, maar de lofzangen er op niet; maar als hij be doelt wat hij zegt, dan betekent dit de ondergang van de kerk. Maar overigens mag men gerust z'n critiek uitspreken. Immers, de gerefor meerde kerk moet steeds even gerefor meerd worden. Staat die doorgaande re formatie stil, dan is dat evenzéér de on dergang van de kerk. Men ver wij te de kerk gerust, dat zij te veel hoor-kerk is geworden, dat zij veel te veel receptief, en veel te^weinig pro ductief is. Dat in de gereformeerde ere dienst de Bijbel wel centraal is, maar dat uit het gereformeerde omgangsleven de Bijbel bezig is uitgerangeerd te worden, o.a. omdat niemand er meer aan denkt, de Bijbel voor zichzelf te lezen. Men ver- wijte de kerk gerust, dat zij met haar Zondagsviering teruggevallen is op het Oude Testament óf naar de andere kant bezig is,, die helemaal te verbannen, al thans gevaar loopt te vervreemden van het feestelijke van de Zondag. Wij zouden zo kunnen doorgaan. Er is een massa critiek, waarvan de kerk alleen maar beter kan worden, als ze er naar luisteren wil. Zwakheden en gebreken zijn er nog te over. Maar met en onder dit alles zullen wij er veel geduld mee moeten hebben. Vooreerst, omdat die zwakheden en gebreken mee onze eigen zwakheden en gebreken zijn. Dit zijn niet de gebreken van enkelen, maar van ons allemaal samen. En in de tweede plaats, omdat God zo oneindig veel geduld met onze persoon lijke zwakheden en gebreken moet heb ben. De felste critiek komt altijd van de mens, die een vreemdeling is voor z'n eigen hart. Wie zichzelf een beetje heeft leren kennen, wordt ontzaglijk mild in z'n cri tiek. H. V. stelling met het gevoel en de verwachting van wie deze beestachtige vervolging on dergaan, zal de helse hevigheid dier da gen door God in Zijn genade worden in geperkt. In die tijd nu van niet te dulden be nauwdheid, wanneer de geplaagde ge meente van Jezus Christus overgevoelig zal zijn voor de roep: Jézus komtzal satan van die overspanning gebruik ma ken om, als het kan, de tot in nood en dood getrouwen toch te misleiden. Kan hij deze weinigen niet tot openlijke afval brengen door de hitte der vervolging al heter op te stoken, dan zal hij 't nog eens op vrome manier proberen, door nu eens hier, dan daar 'n „valse christus" te doen opstaan en op deze door „valse profetie" te laten wijzen. Nu eens zal het heten: Zie, hij is in de woestijn en leeft daar als 'n asceet in 't verborgen om vandaar weldra u te hulp te komen. Dan weer zal 't gerucht rond gaan: Hij is reeds weer op aarde, zoekt hem op in zijn „binnenkamer", waar hij als mysticus in het verborgen voorlopig schuil gaat, gelijk eens in 't afgelegen Na zareth. En wie door deze roep verlokt, tot hen uitgaat, zal metterdaad mannen aantreffen, die „grote tekenen en won deren doen", zodat zelfs de gelovigen ge vaar lopen hen als Christus te eren. „Ge lóóft het niet!" dringt Jezus aan. „Gaat er niet heen„Zie, Ik heb het u voor zegd", opdat het u niet pakke! Want, als Ik kom, Ik, de werkelijke Christus, die hier voor u zit, dan zal Ik niet komen gelijk Ik voor de eerste maal naar de aarde kwam, eerst schuil gaand in het donker van de stal van Bethlehem, in de afzondering van het niet getelde Naza reth, van waaruit ik eerst laat ben te voorschijn getreden voor het oog van steeds groter scharen. Neen, als Ik weder kom, zal het gaan zó snel, zo in één ogenblik, zo onmiskenbaar voor vriend en vijand duidelijk, dat ieder het aan stonds zal wéten: „Want gelijk de blik sem komt van het Oosten en licht tot het Westen, zo zal de komst van de Zoon des mensen zijn". Fel en snel dus als het hemelvuur, zal zijn Aankomst wezen, omdat „de Zoon des mensen" niet weer komt als Verne derde, doch als Verhoogde, als Rechter! „Want waar het aas is, daar zullen de gieren zich verzamelen." Blijkbaar is dit 'n spreekwoord. Ook in ander verband haalt Jezus het eens aan (Luk. 17:37). En ook de dichter van het boek Job kende 'n soortgelijke zegswijs„Waar verslagenen liggen, daar -is hij", n.l. de gier (Job 39:33). Bij honderden soms hadden stellig ook de discipelen van Jezus de grote gieren, haast arenden gelijk, van ver zien aan zwermen boven de vlakte van Gennasa- reth, zwevend, speurend langs het on zichtbaar reukspoor van het aas. Kijk! daar schiet er één als de bliksem omlaag, daar stort de ganse hoop zich nu neer, de klauw gespreid, en verzamelen zich allen op het éne lijk. Ze passen bij elkaar: gier en aas. Zo past ook deze wereld, wanneer ze door haar gruwelijke zonde de ontbin ding nabij is, bij het gericht en het Gods gericht bij de rottende wereld. Waar de zonde 't grootst zal zijn, waar van het echte léven, dat uit God is, niets meer rest, daar het eerst zal plots de bliksem van 't Gericht ratelend inslaan: Jesus Ju dex! De goede Jezus komt eens als Rech ter Hoe durft Jezus het aan, op het ogen blik, dat zijn eigen volk hem eigenlijk reeds heeft uitgeworpendat verraad zelfs zijn intiemste kring is binnenge slopen; hoe durft Hij het aan te profe teren dat, al zal de wereld nog lang be staan en de verwarring steeds toenemen, er toch altijd 'n kring van in Hem gelo vigen zijn zal, die, zelfs in de witge- stookte oven der vervolging, zelfs bij de vroom gecamoufleerde misleiding, toch staande zal blijven? Want dat doet Hij beseffen, als Hij belooft, dat er zullen zijn, die alles ten spijt, toch „behouden" zullen worden. Maar Hij noemt het ook niet hun, doch Góds werk: zij zijn „uitverkoren". En daarom kunnen zij niet verloren gaan. En als wij nu na meer dan negentien Eeni Vergeten I Als een mens de kerkelijke pers gere geld leest en in het kerkelijk leven bewust medeleeft, zal voor ieder, die eenheid on der belijders als een ideaal nastreeft, tel kens weer de vraag verontrustend opko men, hoe het toch mogelijk is, dat zo spoedig en direct, zo scherp en absoluut aanvallen geopend worden waar door de één of ander afwijkingen in leer of ker kelijke handelingen geconstateerd worden. Want die schermutselingen, die vaak op zo felle wijze en zonder terughoudend heid of aarzeling gevoerd worden, bedrei gen, die eenheid, bevorderen allerminst de broederlijke samenleving en samenwer king. Er is wel eens gewezen, dat dit feit een zekere onzekerheid verraadt, een openbaring is van een latent wantrouwen onder elkander, een gebrek aan liefde, een missen van de zo noodzakelijke open heid, die wij tegenover elkaar in praktijk moeten brengen en welke openheid moet meebrengen een rustig luisteren, een wel overwogen oordelen, een zelftucht, die een ieder moet toepassen, welke een ver antwoordelijke en leidende functie in neemt bij alles, wat hij zegt of schrijft. Natuurlijk werken al deze factoren en het zou niet moeilijk zijn om dit aantal nog te vermeerderen. Geen enkel levens verschijnsel is zo eenvoudig en ongecom pliceerd van aard, dat het tot één tenden tie zou zijn terug te voeren. Maar het treft mij wel altijd weer, dat bij de ana lyse van deze in ons kerkelijk leven zo geregeld terugkerende verschijnselen op een punt weinig aandacht wordt geves tigd. En dat is het volgende, n.l. dat wij ook als gelovigen vaak toch wel een te grote èn een te beslissende waarde toe kennen aan ons verstand, aan ons logisch inzicht, aan ons analyserend en deduce rend denken. Het verstand, het denken, de rede, om dat veel en zwaar belaste laatste woord ook hier eens te gebruiken, is een grote gave, die God aan de mensen gegeven heeft. Een van de voornaamste trekken, die het beeld Gods in ruimere zin geno men, uitmaken. Het bepaalt in grote mate ons mens-zijn. Maar juist niet absoluut, niet definitief. Ik denk er nu niet aan, dat juist deze grote en bijzondere gave door de zonde op wel ontstellende en diep ingrijpende wijze geschonden en ontluis terd is. De bijbel spreekt bij de zondaar niet alleen van een verdorven gemoed, een zondige aard, maar evenzeer van een verduisterd verstand. Gelukkig werkt ook hier de verlossende kracht van Jezus Christus regenerend en blijft voor het menselijk denken, gezuiverd door de wer king van de H.G. en zich onderwerpend eeuwen rondom ons zienhééft Jezus dan niet reeds gelijk gekregen?. Is de verwildering, de verwarring niet steeds groter? In weerwil daarvan echter staat nog steeds in elk land en onder 'n nóg groeiend aantal volken 'n kring van Christ-gelovigen, die nog altijd hoopt op Hem, op Zijn wederkeer Maar in de tweede plaatshoe verras- send-duidelijk heeft Jezus déze eindtijd, waarin wij ons bevinden, onderkend Op het moment, dat in Zijn eigen klei ne geboorteland nadat het in die ver borgen hoek eerst was gegaan vóór óf tégen Hem ieder zich gaat afwenden met de eendrachtige roepKruis Hem op dat moment bestaat Hij het te profe teren, dat eens door heel de wereld de allerfelste haat zal gaan tegen Zijn vol gelingen, om Zijns Nams wilDat zózeer de strijd in alle landen zich zal toespitsen op het vóór of tegen Hem, dat zelfs ve len hun valse leer zullen dekken met zijn Christus-naam In dezelfde dagen, dat Krisjnamoerti in Ommen zich uitgaf voor de opnieuw verschenen Christus, en velen zich lieten lokken in de „binnenkamer" van deze Oosterse mysticus, spuwde het commu nisme van Lenin zijn vuigste laster uit tegen Christus. En de Jehovagetuigen op onze straten zijn het teken, dat Christus' waarschuwing geldt: Gaat niet uit! Juist niet tot hen, die zeggen, dat Christus reeds ergens in het verborgen op aarde terugkeerde. Maar in de laatste plaatsnu de- we reld vergeefs tracht zich saam te binden en metterdaad steeds meer ontbindt als 'n rottend lijk, als 'n aas, vergaderen nu ook niet allengs de gieren van het ge richt Jesus Judex! Diezèlfde Jezus, die als de zachtmoedig ste van allen de eerste maal niet kwam om te oordelen, nu als Rechter, om te oordelen de levenden en de doden Diezèlfde Jezus, die als 'n arme, mach teloze Jood ergens stierf aan 'n kruis, nu met grote macht en kracht als Rech ter op de wolken des hemels! Maar diezèlfde Jezus nü nog allen waarschuwend in genade, vóórdat Hij komt richtenD. J. C. aan Gods Woord een schone en heerlijke taak toevertrouwd. Maar ook bij het uit oefenen van deze functie mag een chris ten nooit vergeten, dat dat denken, het uitoefenen van de verstandelijke functie van ons bewust mens-zijn slechts een middel is onder andere, waardoor wij met de levende werkelijkheid der schepping, met de levende God, met de levende me demens in relatie staan. Als die uitoefe ning van het verstand niet gepaard gaat met het volledig gebruik van alle functies of vermogens, die ons als mens geschon ken zijn, leven we wel héél eenzijdig, han delen we wel héél eenzijdig, oordelen wij wel heel éénzijdig, treden wij onze mede mensen wel heel éénzijdig tegemoet. Bij de definitie, die onze Catechismus van het geloof geeft, komt dat zo prach tig tot uiting. Het geloof is niet alleen een zeker ken nen, waardoor ik alles voor waarachtig houd, wat God in Zijn Woord geopen baard heeft, maar ook een er op vertrou wen. Bij het geloof is niet alleen en aller eerst, niet uitsluitend en op de voorgrond tredend ons denken werkzaam, maar ons gehele mens-zijn. Als dat niet het geval is, is ons geloof slechts een schijngeloof, vertoont het maar één aspect van het ware, zaligmakende geloof. Erg mislei dend soms, maar in wezen onecht en on waar. Ik ben er helemaal bij betrokken, wil, verstand en gevoel, als we ons willen houden aan de onderscheiding van de oudere zielkunde óf met alle functies van ons persoon-zijn, wanneer we de onder scheiding van de nieuwere zielkunde de voorkeur geven. Als een mens er van uit gaat, dat alleen zijn denken alles uitmaakt, kan hij menen een gelovige te zijn, als hij de geopenbaarde Schriftwaarheid be grijpt, aanvaardt en daarmee allerlei oor delen vormt en hanteert. Maar hij heeft er maar langs één weg van het menselijk bewustzijn contact mede en dat is net vol komen onvoldoende. Zo is het ook in de verhouding tot onze medemensen, ook tot onze mede-christe nen, onze mede-belijders. We staan altijd weer tot hen in een persoon tot per soon relatie, als ik het zo noemen mag, wat ongetwijfeld wel begrepen wordt. We hebben met hen totaal te maken. We zijn aan elkander verbonden in ons ge hele mens-zijn. En nu treft het mij altijd weer, dat we elkaar vaak alleen met ons verstand te lijf gaan, alsof dat verstand, wat wij er van begrijpen, wat wij er van inzien, wat wij er van oordelen, de laatste en alles beslissende factor is. We vergeten, dat allereerst een ieders verstand, een ieders denken toch maar beperkt is. Er zijn grenzen aan wat een ieder onzer begrijpen kan. We kunnen niet alles begrijpen en we moeten ook nooit doen, of wij alles begrijpen, door

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1954 | | pagina 2