Alle eer, liefde en trouw
En dan móét Jezus hij mag niet
anders zijn lieve moeder herinneren
aan 't geen hij haar als twaalfjarige reeds
eenmaal verwijtend voorhouden moest
wist ge niet, dat ik moet zijn in de dingen
van mijn Vader? Ach, ze wist het wel.
Maar dit keer was zij het vergeten in
haar opgestuwd ongeduld. En daarom
moet zij er op gewezen, dat zélfs zij in
de dingen van zijn hemelse Vader geen
bijzondere plaats inneemtVrouwe, wat
heb ik met u van node?.... Mijn uur,
zoals gij u dat wenst en voorstelt, is nog
niet gekomen. Niet van u, maar van mijn
Goddelijke Zender verwacht ik de wenk
en de kracht.
Dat was hard voor Maria.
Zij wordt teruggewezen naar haar éven
verlaten, nederige plaats van dienstmaagd.
Geen middelares is zij, geen hemelkonin
gin. Doch vóór zij die plaats van stil
wachten, die zij dertig jaren heeft be
waard, weer voor goed en geheel gaat
innemen, kan zij het niet laten, zijn zes
discipelen passerend, tot hén te zeggen:
wat hij u ook zegt, doet dat!
Maar zijn „de dienaars" dan de disci
pelen van Jezus?
Wie ter wereld zouden 't anders zijn
geweest
Een bruiloft, waar halverwege, de wijn
ontbreekt
Dat is geen rijke boel, waar betaalde
„bedienden" serveren. En de chique
„feestleider" dan Maakte de oude ver
taling er zelfs geen „hofmeester" van?.
Ach, wij fantaseerden ons dat maar zo.
Hij is niet meer dan de ceremoniemees
ter, die op de armelijkste bruiloft niet
ontbreekt en uit de gasten wordt gere-
cruteerd, zoals op onze boerenbruiloften
ook de „cantor" geen betaald, deftig mu
ziekleider is. Van schaamte is hij wellicht
ergens in 'n hoek gekropen, deze onbezol
digde leider van het zevendaagse feest, en
heeft het al even benauwd als Mariazij
hebben geen wijn
Ook nü is Jezus' uur van ongeremde
zelfopenbaring nog niet geboren. Dat
komt pas over drie jaar, wanneer hij, ge
bonden, plots zich recht voor Kajaphas.
Geduld! moeder, het komt en het komt,
Onder beding dat we terdege op onze
hoede zijn voor alle eenzijdigheden, waar
toe de betiteling van kerk als „moeder"
kan leiden, is het toch wel mogelijk en
geoorloofd in goede zin van „ons aller
moeder" te spreken, als we 't over de kerk
hebben. We waren daarmee zelfs in het
goede gezelschap van Calvijn, Bavink en
Kraan, zo vernamen we uit het slot van
ons vorige artikel. Wat een gelovige moe
der doet voor haar kinderen, bidden, ver
manen, troosten, onderwijzen en brengen
tot Jezus, kan zonder meer toegepast
worden op wat de kerk in haar ambtelijke
verrichtingen van prediking, sacraments
bediening, catechetisch onderwijs en huis
bezoek voor haar oudere en jongere le
den doet.
Het is zelfs zeer wenselijk deze kant
ook eens te belichten, omdat een beetje
meer eerbied, liefde en trouw voor en aan
de kerk geen overtollige luxe zou wezen.
Zoals u weet, zijn deze drie woorden
'eer, liefde en trouw ontleend aan de Ca
techismus, en wel aan de uitlegging van
het vijfde gebod. Wat voor elke vader
en moeder wordt gevraagd, en trouwens
voor „allen die over ons gesteld zijn",
mag met recht ook voor de kerk, ons aller
moeder gevraagd worden.
Dat zijn in hoofdzaak drie dingen:
1°. dat ik haar alle eer, liefde en trouw
bewijze;
2°. dat ik mij aan haar goede leer en
straf met behoorlijke gehoorzaam
heid onderwerp;
3°. dat ik met haar zwakheden en ge
breken geduld heb.
Terwijl als grondslag van dit alles
wordt aangewezen„aangezien het Gode
belieft ons door haar hand te regeren".
Wij willen over elk van deze iets zeg
gen, waarbij u wel begrijpt, dat het bij
die eerbied, liefde en trouw o.a. zal gaan
over het (dalend) kerkbesef en bij die
„zwakheden en gebreken" o.a. over de
kerkcritiek en wat daar zo mee annex is,
de aanverwante artikelen kunt u wel zeg-
gen.
Wij halen natuurlijk niet alles over
hoop, maar bepalen ons tot enige hoofd
zaken.
Onder de drie „christelijke deugden"
die wij dus ook aan de kerk zullen bewij
zen, en die als opschrift boven dit artikel
staan, neemt de liefde de middelste plaats
in, en terecht, want die liefde is centraal.
Wij zullen niet maar bij de kerk horen
en in haar kaartregister als dooplid of be
lijdend lid ingeschreven staan; wij zullen
niet maar naar de kerk gaan, over de
kerk spreken enzovoort, maar wij zullen
vóór alles de kerk liefhebben.
Dit geldt de Kerk met een grote K,
de oecumene, de Una Sancta, want zij is
het „lichaam van Christus", en allen die
daartoe behoren zijn onze broeders en
anders dan gij denkt, altijd nog vroeg ge
noeg voor Het zwaard zal door uw
hart gaan en mijn discipelen zullen vluch
ten, wanneer mijn uur, het uur des Va
ders, zal gekomen zijn! Vóórdien heeft
Maria, hebben ook zijn dienaars wel 'n
riem onder 't hart nodig. Hééft hij ze niet
zo pas beloofdvoortaan zult ge de hemel
geopend zien en Gods engelen verbinding
leggend tussen die plaats der heerlijkheid
en mij
„Nu waren daar zes stenen watervaten
neergezet."
Er waren ook kleinere, waarmee ze
straks scheppen.
Maar déze zes grote bevatten het water
voor de voet- en handwassing, volgens het
reinigingsgebruik der Joden. Er was ook
al water uit genomen om de wijn te ver
dunnen. Maar Johannes, de schrijver van
dit verhaal, die één der „dienaars" van
Jezus was geweest, ziet ze nog op 'n rij
vóór zich staanzes extra grote knapen
van vaten, „elk met 'n inhoud van twee
of drie metréten", d.w.z. van elk 80 tót
120 Liter. Samen 'n 700 Liter dus!
Jezus zegt nu tot zijn jonge vereerders,
die hem eerst sedert drie of twee dagen
zijn gevolgd„Vult de (half lege) water
vaten tot de rand".
Vreemde opdracht. Al te onnozel
Maar Petrus gehoorzaamt het eerst.
Dóét het heeft zijn moeder ge
zegd wat hij u ook beveelt. Nathanaël
en de anderen volgen het bevel van hun
pas erkende Messias. Zou Hij, die hem
onder de vijgeboom had zien bidden, niet
groter dingen nu doen zien dan toen Zij
nemen elk 'n eigen vat voor hun rekening
en vullen het tot aan de rand toe, totdat
het bollend water dreigt over te lopen.
Vol spanning zien zij de wonderlijke
Meester nu aan.
„Schept nu en brengt het aan de leider
van het feest."
Maar dat lijkt 'n onbehoorlijke grap.
Water in plaats van feestwijn op 'n
bruiloft
Maar zij doen het.
En in hun simpele gehoorzaamheid
worden ze onwetend medewerkers aan
Gods wonder
zust.ers in den Here. Daar bidden wij dan
ook voor in het „Uw Koninkrijk kome",
dat alweer onze goede Catechismus niet
uitlegt alsbewaar en vermeerder mijn
kerk (waar ik lid van ben), maarbewaar
en vermeerder uzv kerk (waar alle gelo
vigen lid van zijn, en die dus nog een
beetje ruimer en groter is, dan mijn
kerk)
Als we daar voor bidden, dan hebben
we haar ook lief, dat spreekt van zelf,
en als we haar niet liefhebben, dan bid
den we er ook niet voor, tenminste niet
echt.
Deze liefde sluit uw liefde tot de kerk
met een kleine k, in casu dus uw gerefor
meerde kerk, niet uit, maar in.
De secte is een stilstaande poel zonder
verbinding met het stromende water,
maar met uw kerk is dat niet zo. Dit is
geen geïsoleerd geval, maar u herleidt
de stroom van uw kerk tot de bronde
Pinksterdag. In uw kerk heeft de Una
Sancta zichtbare gestalte, vlees en bloed
gekregen. Uw kerk ligt niet ergens naast
de heilige, algemene christelijke kerk,
maar is er een integrerend deel van.
Het schijnt tegenwoordig goed te staan,
om je voor je eigen kerk te schamen.
Speciaal sommige gereformeerde jongens
lijden aan een soort minderwaardigheids
complex. Het is dan in andere kerken veel
mooier en beter en opgewekter dan in
je eigen kerk. Dat is een vrij algemeen
verschijnsel.
Wij waren vroeger op een school, waar
een zekere heer Bakker hoofd van was.
En als wij dan 's winters als het ijs was
geen vrijaf kregen voor schaatsenrijden,
huilden wij
Alle scholen hebben vrij,
behalve Bakker's negerij.
Andere scholen en scholieren hadden
veel meer voorrechten en heerlijkheden
dan wij, dachten wij.
En „thuis" is het vaak niet veel beter.
Jou vrienden en vriendinnen mogen
altijd veel meer dan jij. Ze krijgen meer
zakgeld en delen in meer privilege's. Mijn
moeder placht dan te zeggenals je later
je benen onder 'n andermanstafel steekt,
zul je je eigen huis nog eens leren waar
deren.
Dat waren wijze woorden.
En dat passen wij nu maar toe op de
kerk.
Laten wij nu maar eens ophouden met
ophemelen wat er bij anderen allemaal
zo mooi is, en schimpen op wat bij ons
nergens naar lijkt, maar laten we eens
beginnen heel gewoon onze kerk waarin
wij gedoopt zijn en belijdenis deden, lief
te hebben.
Dit betekent nfèt, dat wij het goede bij
anderen niet dankbaar zullen waarderen,
en er zo mogelijk profijt van trekken.
Het betekent nog minder, dat wij alles
„bij ons thuis" maar goed praten en gaan
glanzen van zelfvoldaanheid.
Het betekent alleen maar, dat wij ook
Blinde gehoorzaamheid 't simpelst
werk dat is de weg naar het apostel
schap.
Met 'n klein vat scheppen zij elk uit
hun grote en dragen het behoedzaam, het
oog gevestigd op het haast belachelijke
water, naar de feestleider, 'n Bespottelijke
optocht lijkt het wel.
Zij kijken.wanneer is het eigenlijk
gebeurd wat is er eigenlijk gebeurd
maar eer zij bij de leider zijn is
het water verkleurd, veranderdHet
is wijn parelende wijn
Zeg zelf, zouden betaalde, aan Jezus
onbekende knechts, hun verbazing hebben
kunnen inhouden? Tegenover 'n officiële
„hofmeester", die hun chef zou zijn ge
weest? Eer dan de geur van deze won
der wijn hem zou hebben bereikt, zouden
zij allen slechts één kreet hebben ge
slaakt Het geheim hebben verraden.
Doch déze zes „dienaars zeggen niets
Zij zwijgen
Zij laten de feestleider „het water, dat
wijn geworden was", proeven. Zij laten
hem de bruidegom bij zich roepen. Zij
laten hem de platvloerse opmerking ma
ken over de betere methode van de min
dere wijn voor de verzadigde tong. Zij
blijven als ingewijden zwijgen. De feest
leider mag opgelucht èn ontstemd zijn
tegelijk. Zij zijn verslagenVerslagen, dat
zij nü reeds de hemel geopend zien en de
ongeziene hemelkrachten neerdalend op
hun pas verworven MeesterZij, zij al
léén zien in diens fonkelende wijn Jezus
heer-lijkheid. Zijn heer-zijn over aller en
alles
Eén dier zes „dienaren" verbreekt het
zwijgen eerst als oud man, wanneer hij
vertelt in zijn evangelie(elders lezen wij
het nietmaar de diakoni dienaren,
die het water geschept hadden wisten het
Ja, zij wisten hetNathanaël ziet uit Na
zareth niet maar iets goeds, maar boven
aardse heerlijkheid!
Is het nog wonder„en zijn discipelen
geloofden in hem". Letterlijk: zijn pas
verworven leerlingen stelden voortaan
hun volle betrouwen op hem. Ja, dat had
den zij wel nodig. Eerst 'n glimp van
heerlijkheid, voordat de ontluistering zou
eens 'n keer er echt blij mee zijn, dat-
wij gereformeerd mogen zijn. Dat ons dat
zo maar in de schoot gevallen is. Dat wij
daarin iets bezitten, wat vele anderen niet
bezitten, en waar ze als ze eerlijk zijn,
toch wel een beetje jaloers op zijn.
We gaan hiermee weer niet onszelf een
beetje kietelen, en we zeggen alweer niet:
die gereformeerde mensen zijn allemaal
zulke fijne lui en daar is zo heerlijk veel
élan bij ons in het kerkelijk leven. U
weet dat wel beter. Maar we zeggen al
leen maar, en we kunnen daar nu een
maal niets aan doen, dat we 't zo zien
(anderen zeggendit is een gebrek in je
opvoeding) dat het gereformeerde begin
sel of wilt u, het Bijbels-reformatorisch
beginsel, waaruit onze kerken leven of
althans willen leven, zó iets moois is, dat
je dat alleen maar kunt liefhebben. Ook
al, omdat je daar alleen maar verder mee
komt.
Hiermee is in feite de vraag al beant
woord, waarom wij onze gereformeerde
kerk alle liefde zullen bewijzen.
Ik zou niet graag die liefde daarop
willen gronden, dat deze kerk zo'n roem
rijke historie heeft, of dat zij zoveel voor
ons gedaan heeft, of iets van dien aard.
Ik wil natuurlijk niet beweren, dat uw
kerk niet veel voor u gedaan heeft, en nog
doet, dat zij om met Dr Kraan te spre
ken, waakt over uw ziel met haar ge
beden, toezicht en vermaning, u bekwaamt
tot uw roeping en straks getroost wil doen
sterven".
Maar ook al zou zij in dit alles veel
tekort geschoten zijn, dan nogGod
vraagt van onseer uw vader en moeder,
niet omdat vader en moeder zo lief zijn,
en voor ons krom gelegen hebben. Maar
God vraagt die eerbied en liefde ook voor
onvolkomen en slechte oudersaange
zien het Gode belieft, ons door hun hand
te regeren!
Het is intussen niet voor tegenspraak
vatbaar, dat het vele kinderen gemakke
lijker zal vallen een goede moeder lief te
hebben dan een slechte. Al is dit geen
grond, de gehechtheid en de band aan een
moeder die zich geheel voor haar kinde
ren opofferde zal toch inniger zijn dan
jegens een moeder die in hoofdzaak voor
zichzelf leefde, en zich van haar gezin
weinig aantrok.
Toegepast op de kerk, en zonder beeld
spraak, betekent dit dat het met de liefde
tot de kerk en in 't algemeen met het ker
kelijk besef wel een beetje fleuriger zou
staan, als wij er een beetje meer van wis
ten welke gang de kerk door de historie
heeft gemaakt.
Van die geschiedenis der kerk, speciaal
de lijdensgang der gereformeerde kerk,
die via dolorosa dwars door Afscheiding
en Doleantie heen, weet ons hedendaagse
kerkpubliek weinig of niets meer af.
En dit is meer dan jammer.
voltooid wezengéén gedaante of heer
lijkheid! De ont-heerlijking, die zo spoe
dig reeds voor hem en voor hen inzetten
zou, wanneer hij kort daarop in dat zelfde
Galilea door zijn eigen stadgenoten uit de
synagoge van Nazareth zal worden uit
geworpen en op 't nippertje ontkomt aan
moord
Zó blijkt Jezus' doel.
En dit niet laag gestelde doel bereikt
'n hartsterking voor zijn nog totaal on
kundige, pas gewonnen discipelen zon
der Judas! voordat hij vlak vóór het
kruis zeggen zal„Vader, het uur is ge
komen. Verheerlijk uw zoon, opdat uw
zoon u verheerlijke, gelijk gij hem macht
hebt gegeven over alle vlees, om aan al
wat gij hem gegeven hebt, eeuwig leven
te schenken".
Kana is nog slechts ,,'n begin van zijn
tekenen".
Nathanaël zal steeds groter tekenen
zien, aleer hij en de anderen en
Maria. kan dragen het allergrootste
tekendat van 't kruis
O, zeker, Jezus heeft óók huwelijk en
bruiloft, „hogelijk" willen eren.
Hij heeft zijn gastheer mee van schan
de gered.
De Behouder der wereld vergeet ook
het kleinste niet.
Maar zijn doel lag hoger.
En dat doel heeft hij bereikt.
In dè wijn heeft Hij, de ware Wijn
stok, zijn heerlijkheid onthuldvoordat
hij zal zeggen: déze wijn is mijn bloed,
het bloed van 't nieuw verbond, dat voor
velen vergoten wordt tot vergeving dei-
zonden. En in die wijn zal openbaren nog
grootser heerlijkheid. Voordat hij tenslot
te zal ontsluieren zijn allergrootste Heer-
lijkheid in de wijn des hemels, die hij
nieuw zal drinken in het Koninkrijk zijns
Vaders".
Liet wonder van de wijn te Kana is
het begin van de lijn, die doorgetrokken
wordt over 't wonder van de wijn bij
't heilig Maal tot aan het eeuwig wonder
van de nieuwe wijn in 't hemels Kanaan,
als vrucht van hem, die de Wijnstok is
en waarvan wij, zijn dienaars, ranken
zijn. D. J. C.
Dr B. Wielenga heeft eens een boekje
geschreven dat heet: „Het huis Gods",
en ik zou willen dat alle leden en doop
leden van onze gereformeerde kerken dat
boekje eens lazen.
Op klare en duidelijke manier en in
zeer schone vorm en een vaak bewogen
toon vertelt Wielenga ons daarin wat de
kerk is en wat de gereformeerde kerken
zijn.
Uit het laatste hoofdstuk, waar het
over kerkelijk besef gaat, citeer ik o.m.
het volgende
„LIeerlijke dingen kunnen gezegd wor
den van de Gereformeerde Kerk.
Gij moet weten wat het is, lidmaat juist
van de Gereformeerde Kerk te zijn.
Het betekent dat gij zonen en dochte-
ren van deze vrome en heldhaftige vade
ren zijt. Erfgenamen van de door hen
bewaarde panden en gewonnen schatten.
Erfgenamen dus ook van hun begin
selen en idealen!
Dragers van hun banier!
In onze beginselloze tijd wordt het al-
meer gewoonte de kerk onnut en onnodig
te achten in het stuk der religie.
De een zegt: het doet er niet toe tot
welke kerk gij behoort, als ge maar een
godsdienstig mens zijt.
De ander spreekt nog radicalerde
kerk met al haar uitwendigheden en vor
men is een hindernis voor de ware, vrij-
persoonlijke gemeenschapsoefening met
God.
Indien dit waar is zijn al de strijders
en lijders, Calvijn, Luther, Guido de Bies,
Gomarus, De Cock, Van Velzen, Kuyper
en Rutgers beklagenswaardige dwazen ge
weest."
En even verder:
„De klare bewustheid: ik ben lidmaat
van dezelfde kerk, die in '34 en '86 tot
reformatie kwam; die door deze reforma
tie de voortzetting is van de aloude Ge
reformeerde Kerk, welke tot nieuwe
openbaring kwam in de 16e eeuw, en
daardoor de wettige erfgename werd van
de christelijke kerk door de apostelen ge
ïnstitueerd" dat is kerkelijk besef.
Kerkelijk besef wil zeggen, dat gij ge
voelt: deze (Gereformeerde) Kerk is
gave en tegelijk ordinantie Gods.
Kerkelijk besef is standsbesef en
plichtsbesef als lidmaat van de kerk."
Als deze liefde, die gepaard gaat met
standsbesef en kerkbesef weer herleeft,
dan komt het met de „eerbied" en de
„trouw" ook wel in orde. Dan gaan wij
niet om een moederlijke kerk roepen die
„lief" zal zijn, en haar tegelijk met mod
der gooien, zoals Thys Booy deed in
„Kerk en Jeugd". Ik heb daar in „eer
herstel der jeugd" al voldoende van ge
zegd en heb geen behoefte dit te herhalen,
evenmin als ik van plan ben één woord
aan het wederwoord van de heer Booy
in zijn „En toch is alle jeugd Gods
jeugd". Een onwaardiger en krampachti-