Op eigen benen staan JEUGDRUBRIEK Uit de getroffen Kerken Ik citeer tenslotte Dr E. D. Kraan, als hij van de kerk het volgende zegt (arti kel uw verhouding tot de kerk in het ge denkboek van de Geref. Jongelingsbond) „Zij is, na Christus en Zijn Woord en Geest het beste en het heiligste wat er op deze aarde te vinden is. Zij heeft een groot verleden achter zich, want zij bindt de geslachten der gelovigen uit alle tijden te zamen en bewaart zo de samenhang in het voortgaande werk Gods. Zij is nu nog de profetes en de pries teres, die het ganse leven zegent. Ook gij hebt aan haar zoveel te danken. In haar midden ontvingt gij de doop. Zij leidt u van hier naar het Avondmaal. In de pre diking verkondigt zij u in de naam en met het gezag van de Here Jezus Christus de rijkste weldaad, die zich denken laat: de vergeving der zonden en het eeuwige le ven. Zij waakt over uw ziel met haar ge beden, haar toezicht en haar vermanin gen. Zij wil u bekwamen tot uw aardse roeping en zij wil u straks getroost doen sterven. Het is haar kroon en haar ere, wanneer God haar arbeid wil gebruiken, om u geschikt en rijp te maken voor Zijn eeuwig en hemels Koninkrijk". H. V. Als Paulus aan Timotheüs schrijft over het doel, waarvoor het woord der Schrift door God ingegeven is, brengt hij het al dus tot uitdrukking: „De mens Gods tot volkomenheid te brengen, tot alle goed werk volkomen toegerust". Op zich zelf is het al een kernachtige uitdrukking, wanneer de apostel de ge lovige aanduidt als mens Gods. Eigen aardig, dat deze uitdrukking juist in deze beide brieven voorkomt. Eenmaal spreekt Paulus Timotheüs met deze titel aan. Een kerkvader meen de, dat dit een speciale titel voor Timo theüs was. Maar dat is nogal oppervlak kig geoordeeld. Want op de bovenge noemde plaats denkt Paulus aan alle Christenen. Man Gods werd in het O.T. voor pro feten gebruikt. Hier duidt het èn voor Timotheüs èn voor alle Christenen hen aan, die zich aan de dienst van God toe wijden. Wie, die in het ambt aller gelovi gen staat zou zich willen onttrekken aan de roeping om mens Gods te zijn? Het is een prachtige typering voor een gelovige. Een mens Gods. Het veronder stelt actieve toewijding in de dienst des Heren. Maar nu, in verband met wat als doel van elk door God ingegeven Schriftwoord gesteld wordt, de vanzelfsprekend oprij zende vraag„Wanneer is de gelovige dat nu? Wanneer kan hij als mens Gods, toe gerust tot alle goed werk op zijn eigen benen staan?" Eigenlijk moest het antwoord op deze vraag luiden: „Wanneer iemand door de welbewuste daad van zijn openbare ge loofsbelijdenis zijn plaats in de gemeente van Jezus Christus gaat innemen Zo moest het toch zijnPlelemaal geen overdreven gedachte, helemaal geen fic tieve werkelijkheid. God is getrouw. Wat Hij belooft doet Hij ook. Daar kunnen wij van op aan. Daar mogen wij ook op rekenen. Aan het geloof is alles toegezegd. Alle beloften in Christus Jezus. Dat is juist het heerlijke Van het geloof. Waar geloof aanwezig is, heeft dat geloof, krachtens aard en wezen deel aan alle schatten en gaven in Jezus Christus. Ik geloof, dat wij zo alleen met onze tekst uitkomen. Er zit een moeilijkheid in. N.l. in dat tweemaal voorkomendvol komen. Dat schrikt afDaar praten we liever niet over, dat denken we niet zo graag over. 't Liefst reserveren wij die volkomenheid voor het toekomstige, het geheel door Christus verloste leven. Maar dan begrijpen we de bedoeling van Paulus verkeerd. Ik geloof, dat het Paulus bedoeling is om dat woord vol komen te laten slaan op wat God geeft. Niet op een volkomenheid of volmaakt heid, die wij zouden kunnen bereiken. Die bereiken wij inderdaad in dit leven nooit. Ik denk aan een handwerksman. Hij krijgt een volledig stel gereedschappen. Wat zijn gereedschapskist betreft is deze man volmaakt, volkomen uitgerust. Of hij daar een volkomen gebruik van zal maken is een andere zaak. Zo is het nu ook met de mens van God. Door het geloof heeft hij over alles te beschikken, wat voor de uitoefening van dat geloof in de dienst van God nodig is. Hij is volkomen uitgerust en wat dat be treft kan een gelovige als mens van God volkomen zijn. Dan slaat het op alles wat God geeft, op alles, wat in Jezus Christus voor een gelovige ter beschikking wordt gesteld. Zodra het geloof er is, is er ook die volkomen toerusting. Zodra het ge loof er is, gaan alle beloften in vervulling. Ze zijn voor hem in Jezus Christus „Ja" en „Amen". Vandaar, dat het niet zo vreemd is om te zeggen, dat zodra iemand door zijn openbare geloofsbelijdenis betuigt een gelovige te zijn, een actief lid van het lichaam van Christus, dat van hem of haar dan verwacht mag worden, dat hij nu als een mens God in de gemeente staat. Een, die zich aan de dienst van God toe wijdt. maar die daarvoor dan ook volko men is toegerust. Niet in zichzelf, maar in Christus. Dat van deze toerusting maar een scha mel gebruik gemaakt wordt, moet tot onze diepe schaamte erkend worden. Dat we het vaak niet eens geloven is nog meer reden om, ons voor te verootmoedigen. Staan in de gemeente van Jezus Chris tus, betuigen, dat wij door Gods genade een gelovige zijn en dan durven ontken nen, dat wij voor de dienst des Heren als mens Gods volkomen zijn toegerust, getuigt wel van een grove ondankbaarheid en van een schuldige onverantwoordelijk heid. En toch is de praktijk zo. Het is héél gewoon in een gemeente, dat er onder de belijdende leden onderscheid gemaakt wordt. Een onderscheid, dat er niet mag zijn, maar dat stilzwijgend aanvaard wordt. Mensen, die hun leven offeren, die hun tijd geven, die htjn krachten en gaven be steden in de dienst des Heren en anderen, die zich onttrekken, zich verontschuldi gen, of helemaal geen behoefte gevoelen om zich te verontschuldigen, omdat ze het heel gewoon vinden, dat ze niets doen, dat ze eigenlijk nutteloos een plaats in de gemeente innemen, dat ze vegeteren op het werk van anderen, dat ze in de minst erge vorm alleen maar zich tot de ont vangenden rekenen. Nu is mijn bedoeling slechts deze. Niet volgens mijn eigen mening, niet volgens een particuliere opvatting, maar volgens het vaste en onveranderlijke Woord Gods, kan niemand zich eigenlijk onttrek ken in de gedachte, dat hij of zij niet vol doende toegerust is, om actief in de dienst des Heren te staan. Er is hier zelfs geen sprake van een meer of minder, van een maar half of helemaal toegerust zijn. Er geldt hier het absolute: volkomen toege rust zijn. Natuurlijk kan een volkomen toegerus te ook nog maar gebrekkig werk leveren. Dat ligt niet aan God, dat ligt aan ons zelf, aan onze durende onvolkomenheid in dit leven, aan ons nog zo moeten wor stelen met de zonden. Maar van Gods kant is het in orde. Dan kunnen wij als mensen Gods op eigen benen staan. Na tuurlijk in volkomen afhankelijkheid aan Zijn Woord, natuurlijk in volslagen on derwerping aan de leiding Zijn Geestes, alleen slechts in voortdurende geloofsge meenschap met Jezus Christus. Dat is alles vanzelfsprekend. Maar God zorgt voor de toerusting. En nu is het verontrustende, dat wij ons in de praktijk neerleggen bij die half slachtige, voor de kerk en de gemeente van Jezus Christus zo onwaardige toe stand, dat wij deze belofte Gods, deze in Christus Jezus vervulde werkelijkheid eenvoudig uitschakelen door deze dienst niet van allen te eisen, omdat wij onder scheid maken. Belijdende leden, die wel actief uit het geloof willen leven en an deren, die zich wel als belijdende leden uitgeven en zich nergens om bekommeren en toch rustig geduld worden. Hoewel zij belijdenis des 'geloofs ge daan hebben, hoewel zij betuigd hebben lid te zijn van het lichaam van Christus, hoewel op grond van hun geloof en be lijdenis alles van hen gevraagd mocht worden, omdat van Gods hand voor een volkomen toerusting gezorgd is. Of het moest uitkomen, dat het toch eigenlijk met hun geloof en belijdenis niet in orde is, het beschamende, dat velen belijdenis des geloofs deden, en daardoor dachten lid van de vereniging te zijn geworden, zon der iets van de grote verantwoordelijkheid te beseffen, die zij op zich namen en die gelukkig door Gods genade kan volbracht worden. W. J. Meister. JAN DE ZWIJGER Om de jeugdrubriek op zijn tijd prac- tisch te houden, gaat het deze keer over een probleempje, waar elke jeugdvereni ging wel mee zal zittenhet geval Jan de Zwijger. In de verte is dat nog familie van Wil lem de Zwijger, zullen we maar zeggen. De grote Vader des Vaderlands heeft, naar de volksmond zegt, deze bijnaam ge kregen, omdat hij weinig praatte. Nu is spreken zilver, en zwijgen is goud. Dat weten we allemaal wel. Zelfs de makers van de Nederlandse bankbiljetten schijnen hier verband ge roken te hebben, en ze hebben het beeld van de Zwijger op het bankbiljet van dui zend gulden laten drukken. Maar er is toch nog verschil tussen Willem de Zwijger en die Jan de Zwijger, die ik bedoel. Want Jan de Zwijger zegt op de ver eniging nooit wat. Behalve dan in de pau ze en als de vergadering is afgelopen. Terwijl wij van Willem de Zwijger een aantal aphorismen (korte, snedige gezeg den) over hebben, die bijna iedereen wel eens gehoord heeft. Hoe komt het, dat Jan de Zwijger zo goed als nooit wat zegt? Ik zal hem daar niet hard over vallen. Maar misschien kan ik een paar goede raadgevingen opschrijven die van Jan de Zwijger op zijn tijd een Spreker maken. Laat ik er mee beginnen, dat het heus geen ideaal hoeft te zijn, om een reuze vlotte spraakwaterfontein te zijn. Er is ook altijd nog een spreekwoord dat zegtholle vaten rammelen het hardst. Ik wil er dus maar mee zeggen: als je niet zo best van de tongriem gesneden bent, dan is dat helemaal geen punt in je nadeel. Het is zelfs niet zo van: nu ja, zulken moeten er ook zijn. Integen deel denk maar weer aan Willem de Zwijger, die geëerd werd door zijn on derdanen als „Zwijger". Maar wat wel nodig is, dat is af en toe toch eens je mond opendoen. Niet omdat het zo aardig is, dat je jezelf dan toch eindelijk ook nog eens een woordje hoort zeggen. Maar omdat het betekent, dat je over iets hebt nagedacht, en er iets aan vindt. Misschien ligt hier de kneep van het zwijgen. Er zijn er natuurlijk wel die nooit na denken of misschien welnooit denken, en daarom nooit iets te zeggen hebben. Zulke lui laat ik even buiten beschou wing. Dat is iets abnormaals, wat, hoop ik, nooit normaal zal worden. Maar ik ken ook pientere meisjes of jongens die me vertellen: ik zou wel wat willen zeggen, maar ik weet niet wat Dat is natuurlijk een pijnlijk geval wist je maar wat, dan kon je ook wat zeggen Hoe komt dat nu, dat je na zo'n in leiding die ze voor je gehouden hebben, niets weet te zeggen Laten we samen eerst de schuld bij je zelf zoeken. Dat is het eerlijkste en daar om het christelijkste, als tenminste van dit laatste woord een overtreffende trap kan bestaan. Als jij niets weet te zeggen, komt dat van jouw kant waarschijnlijk hierdoor, dat je te weinig in dat onderwerp thuis bent. Je kan er ook helemaal niets van we ten. Dan stel je natuurlijk wel vragen. Misschien domme vragen. Hoewel de wij zen er dan lang niet altijd een antwoord op weten. Als ze voor mij een lezing hou den over de atoom-theorie stel ik ook een helehoop vragen. En waarschijnlijk wel hele domme vragen, omdat ik er niets van weet. De moeilijkheid begint pas, als je over een of ander onderwerp wel wat algemene dingen gehoord hebt, maar je bent er niet echt in thuis. Dan zie je niet, wat de beweringen van die inleider allemaal be tekent. Je ziet de gevolgen er niet van. Het klopt allemaal wel zo'n beetje met die algemene kennis die je er van had. En. je vraagt er niets over, want je weet er niets van te zeggen. Ik zou dus zeggenlees er over. Als ik jullie als jonge mensen in Zeeland iets moet aanraden, dan is hetleesLees Lees Als dat in de huiskamer niet gaat (een bezwaar wat ik heel goed begrijp) vraag dan een bedlampje, of vraag of je in de mooie kamer mag zitten. MaarleesDan kan je er beter over denken. En het tweede issnijd het onderwerp eens aan als je bij je vrienden of vrien dinnen bent. Want heus, als je de schuld bij je zelf zoekt, dan zal wel blijken, dat je er net te weinig van weet om er iets van te kun nen zeggen. Kan iemand anders hier ook schuld hebben Natuurlijk. Ik vermoed dat de geachte inleider er dikwijls ook veel te weinig van weet, om de draagwijdte van zijn eigen woorden te beseffen. Dat is niet zo verschrikkelijk erg. Dat tref je ook bij dominee's aan. Maar het moest zo niet zijn. „Ik zou wel wat willen zeggen, maar ik weet niet wat", komt even vaak door de inleider die over het hoofd van de vergadering heen praat. Hij heeft je met zijn inleiding nergens „geraakt", en deze keer niet omdat jij niet te „raken" was, maar omdat hij niet heeft kunnen „mik ken". Het was ook maar algemeen gepraat. Als je over deze beide raadgevingen eens ging nadenken, dan kon die Jan de Zwijger op jullie vereniging straks van zelf verdwijnen. Een heel andere kwestie is de onbevan genheid. Niet iedereen durft spontaan te zeggen wat hij denkt. Dat is ook een pro bleem. Maar laten we dat bewaren voor de volgende keer. Anders wordt de druk ker boos. Sch. H. M. K. SCHARENDIJKE. Lieve broeders en zusters Voor het eerst hoorde ik Zondagmor gen j.l. de nieuwe luidklok. Die was n.l. bevestigd tijdens onze vacantie. Ik moet zeggen, dat ik het een prachtig geluid vond. Weliswaar moeten we het luiden met zo'n grote klok nog een beetje leren, maar dat komt al doende wel in orde. Het maakt de Zondag in elk geval nog weer feestelijker dan hij in zichzelf al is. Natuurlijk is zo'n luidklok een uiterlijk ding. Maar uiterlijke dingen hoeven we niet weg te gooien. Ik denk maar even aan het H. Avond maal wat we Zondag gevierd hebben. Daar gebruikt God ook „uiterlijke teke nen", om ons Zijn vriendschap te betui gen. En er is toch niemand in de gemeen te die zal zeggenja, maar dat zijn slechts uiterlijkheden. Dan zijn we wijzer dan God die ons uitdrukkelijk door zulke uiterlijke dingen blij wil maken. Ik wil maar zeggenvoor een goed ver staander spreekt alles een taal. Zoals voor Guido Gezelle de bloem een taal sprak, zo spreekt voor ons die kerklok een taal wie er oren voor heeft, hoort het ook. Die hoort de luidklok ook tot Gods eer zin gen, evenals de vogels. En die weet dat God naast geweldige grote middelen ook hele kleinigheden heeft die allemaal de Zondag tot een feestdag mogen maken. En waar de Zondag een feestdag is, daar wordt de week ook goed. Net als bij het H. Avondmaalwie dat met geloof en blijdschap viert, die heeft voortaan weer goede weken. Het is, zoals een oud spreekwoord in de kerk al zegtof iemand de Zondag goed gevierd heeft, dat kan je door de week pas zien. Zo zou ik het ook met dat H. Avond maal willen stellenof wij als gemeente werkelijk naar de bedoeling van de Here Jezus aan Zijn tafel hebben gezeten, dat kan je in de weken die komen pas zien. Ik denk maar even aan het jeugdwerk. U hebt daar afgelopen Zondag de „jeugd- Zondag" van de preekstoel het een en ander over kunnen horen. Laat het alstublieft niet zo zijn, dat al deze dingen opnieuw vrijblijvend worden. Als een hele gemeente daar zijn schou ders niet onder zet, dan loopt iedere po ging tot organisatie spaak. Omdat de groten Woensdagavond pas vergaderen, kan ik daarover beter vol gende week iets zeggen. De Kleine Jongensclub vergadert a.s. Zaterdag om 7 uur in onze consistorie. Alle jongens van plm. 11 t.m. 15 jaar zijn daar welkom. Het belooft wat goeds te worden. Niet al te zwaarwichtig, maar ook ontspanning. En aan de andere kant ook weer niet allemaal spelletjes, maar ook weer samen eens wat uitzoeken of bestuderen. Kortom, het wordt een nieu we opzet, die de bedoeling heeft dat straks alle jongens er graag heen gaan. Nu enkele mededelingen: Met attestatie is ingekomenbr. H. Knol van De Krim (Ov.), adres: Dui- vendijke B 19 (Brijdorpe). Met attestatie vertrokkenzuster A. N. BootLandman. Toekomstig adres Haamstede. Met doopattest vertrokken: Lena van Dongen, naar Haamstede, Noorse wo ning no. 5. En tenslotte is tijdens de vacantie ver trokken het gezin van burgemeester Nie- borg, die voortaan de scepter zal zwaaien over Nieuw Lekkerland. Wij danken hem voor alles wat hij voor onze gemeente heeft mogen doen, en wij wensen hem in Nieuw Lekkerland niet alleen een goede ingang in de burgerlijke gemeente, maar ook in de gemeente van de Here Jezus Christus. Tenslotte de giften. Van een geëvacueerde broeder ontving ik 25,te besteden waar het nodig was. Dat wordt: Kerkherstel. Hartelijk dank. Scharendijke is niet vergeten. Een broeder uit Sliedrecht was er niet bij toen de collecte daar gehouden werd, en stuurde per giro 10,na. Mooi zo. Dat betekent, dat het totaal van die col lecte over de 500,is gekomen. In de collecte van afgelopen Zondag was een gift van ƒ5,voor het kerk herstel. U ziet, het gaat maar rustig door met gaven. Bovendien waren er al vast 2 giften .voor het jeugdcentrum: de collecte van a.s. Zondag. Verder een enveloppe vol met kwartjes en dubbeltjes enz. enz. De broeders dach ten dat iemand zijn spaarpot had omge keerd. Dat is al heel mooi. Want het was bestemd voor de plaatselijke evangelisatie. En tenslotte nog een reuze geval. Op de afgelopen classis werd mij door een van de broeders van Nieuwerkerk een bedrag ter hand gesteld van ƒ463,88, zijnde een gedeelte van een grote gift van de kerk van Broek op Langendijk, die evenredig verdeeld moest worden over enige kerken. Reusachtig, wat een mee valler De broeders van Nieuwerkerk danken we voor de moeite. En de broeders en zusters van Br. o. L. voor hun milde ga ven, wat ons erg blij maakt. Bovenal om de „broederlijkheid" die er uitspreekt. Als U zo doorgaat, en als de mensen zo doorgaan, kan ik straks .mijn brief wel enkel gebruiken om giften af te kondigen. Nu houd ik er mee op. Er zijn nog enkele zeer belangrijke dingen, maar die moeten wachten tot de volgende keer. Uw H. M. Kuitert.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1954 | | pagina 2