Jeugdrubriek
Hebben wij
HET NIET GELEERD?
hij er veel mensen die uiterst voldaan wa
ren over zichzelf, maar die niet blij wa
ren met God, en dat zocht hij nu juist.
Toen hij, gedesillusioneerd, de terug
reis moest aanvaardn, had hij nog geen
vrede gevonden, maar hij had gelukkig
wel iets gevonden in de stad Gods. Lec
tuur voor de reis! Hoe dat nu precies
gegaan is weet niemand, maar hij heeft
daar in Jeruzalem een mooi boek in han
den weten te krijgen. Dat boek heette:
„De profetieën van Jesaja". Dat was dus
een deeltje van de bijbel. Dat was een
kostbare geschiedenis geweest, want zul
ke boekrollen waren schaars en duur.
Een complete bijbel was helemaal niet aan
te komen. Wie er interesse voor had,
mocht al blij wezen, als hij één deeltje
op de kop tikken kon. Dat was, zoals ge
zegd, niet goedkoop, maar onze vriend uit
Ethiopië zal gedacht hebben: er wordt
zoveel uitgegeven voor je lichaam, waar
om dan ook niet voor je ziel. Tenslotte
is een gezonde ziel maar waard dan een
gezond lichaam! U moet weten, het was
een neger die zo dacht. Als hij in onze
tijd geleefd had, en hij was iemand tegen
gekomen, die zei: ,,'t Is zonde om zo'n
nieuwe vertaling te kopen, zolang je nog
zo'n mooi bijbeltje met overslag en goud
op snee in de oude Statenvertaling hebt",
dan zou hij grote ogen hebben opgezet.
Daar had hij niets van begrepen. Want
hij had honger de man, en hij wou vóór
alle dingen „verstaan" wat God tegen
hem zei. Want wat God zei moest wel
erg belangrijk zijn, vond hij.
Zo zijn negers
En deze man toen op reis maar lezen
uit Jesaja. Het éne hoofdstuk na het an
dere. Hij is al tot hoofdstuk 53 gekomen,
en nog is de bijbel voor hem een gesloten
boek. Wel mooi, en boeiend, heel anders
dan alle andere lectuur, maar toch duister.
Totdat het wonder van zijn leven ge
beurt.
Onderweg wordt een lifter opgepikt,
die een plaatsje krijgt naast de minister.
Laat dat nu óók een minister zijn, een
„minister Verbi Domini, gezant van Jezus,
en bedienaar des goddelijken woords
„Hé, leest u in de bijbel? Dat kom je
niet zo vaak tegen."
„Jawel, maar ik begrijp er nog niet
veel van."
„Mag ik u er dan iets van vertellen?"
En dan vertelt hij.
Dat Lam dat geslacht werd zonder z'n
mond open te doen, waar hij van gelezen
had, dat was JezusJezus had zich voor
zondaren laten slachten. Dat was de-straf
op onze zonde. En die straf bracht ons
de vrede
De vrede!
Dat was het nu, waar deze man naar
gezocht had, al z'n leven
Hij wist wel van zonde, en van de hei
lige God, maar hoe die twee tot elkaar
konden komen, wist hij niet. Nu zag hij
ineens, dat Jezus de brug was, de weg
naar God. Wat was hij nu blij, dat hij
dat bijbeltje gekocht had voor onderweg!
Dit brengt mij opeens op een tweede.
Die lifter, die met die minister van finan
ciën over de bijbel en over Jezus ging
praten op reis, was niet eens een dominee.
Hij was „maar" diaken. Maar de bijbel
zegthij was een man vol van geloof en
van de Heilige Geest. En of je nu domi
nee, ouderling, diaken, of gewoon ge
meentelid bent, dat doet er verder niets
toe. Als je vol van geloof bent, dan praat
je over de bijbel en over Jezus, waar je
ook komt. Ook op reisAls wij ons scha
men in de trein de bijbel te lezen, staat
het te vrezen, dat wij ons ook schamen
op reis over de bijbel te praten.
U moet echter één ding niet vergeten
Die medereizigers in uw coupé zijn ook
medereizigers naar de eeuwigheid. Het
zijn mensen van gelijke (camouflage)
bewegingen als u en ik. Wellicht verber
gen zij hun honger naar God achter een
pocket-book, De Telegraaf, Elsevier en
De Lach.
Wat een kansen hebt uop reis
En hoeveel kansen lieten wij niet ver
loren gaan.
Of hebt u geen roeping tegenover uw
medereizigers
Onlangs liep ik door Kampen.
Er klampte mij een vrij bejaarde dame
aan die vroegmijnheer,hebt u vrede
met God? Jezus Christus is in de wereld
gekomen om zondaren zalig te maken. Is
Hij uw Heiland?
Toen was ze al weer weg met achter
laten van een tractaatje.
Iedereen in Kampen kent deze dame.
Zij wordt door gereformeerd Kampen
beschouwd als een wat overdreven juf
frouw en nogal excentriek.
Zij heeft mij beschaamd gemaakt.
Veel kansen heb ik in mijn leven on
gebruikt laten voorbijgaan.
Ik ga dat anders doen.
Ik neem voortaan een bijbeltje mee op
reis en wat tractaatjes.
U ook? H. V.
Wat ik nu ga schrijven, doe ik naar
aanleiding van een brief. Een brief, waar
ik blij mee was, zoals met elke reactie op
een gesproken of geschreven woord.
't Gaat nog over de noodzakelijkheid,
dat een ieder kerklid leven moet uit een
overtuigd, ouderwets gezegd: een wél-
verzekerd geloof. Niet alleen leven voor
zichzelf. Dat is natuurlijk ook heel voor
naam, omdat het vreugde en blijdschap
aan ons persoonlijk leven geeft. Maar die
overtuiging moet ook z'n uitwerking heb
ben. Een vuur, dat fel oplaait, spat von
ken uit. Welnu, bij een christen moeten
er ook de vonken uitspatten. Een ander
moet zich aan ons geloof kunnen ver
warmen. Een ander moet in zijn duister
nis door ons vuur licht zien. Ja, het mooi
ste zou zijn als door ons vuur bij een
ander ook het vuur des geloofs aange
stoken wordt.
Nu kom ik op wat iemand mij schreef.
„Het geloof, het levend, overtuigd geloof
is er wel, bij meer dan U denkt, maar een
Gereformeerde Nederlander heeft niet
geleerd dit te uiten."
Zie, dat staat er nuIn al z'n veront
rustend karakter.
Want dat wil toch wat zeggen, als het
waar is.
Als het waar is.
Aan de ene kant ben ik geneigd om
het toe te geven. Ik zou het alleen anders
willen zeggen. We zijn er niet aan ge
wend, we schamen ons er voor, we zijn
bang, dat we ons aanstellen of dat ande
ren ons belachelijk zullen vinden.
We hebben er ook een zekere vrees
voor. Een vrees, die ik volkomen deel.
We staan wat schuw tegenover alle luid
ruchtige, gevoelige, sentimentele uitingen
van het geestelijk en geloofsleven. We
vragen ons steeds af, óf dat nu wel het
ware is, of het wel echt kan zijn.
In zekere zin is dat ook raadzaam. Niet
wie daar zeggen„Here, Here", maar
wie daar doen den wil van hun hemelsen
Vader, noemt Jezus zijn broeders en zus
ters, kinderen Gods.
Ons geloof kan heel <echt en levend zijn
en toch op het oog meer te vergelijken
zijn met een rustige bron, die voortdu
rend zijn water oplevert en niet een fel
springende fontein, die ogenblikkelijk de
aandacht trekt.
Maar dat neemt aan de andere kant
niet weg, dat al deze goede gereserveerd
heid ons toch niet in de weg mag staan
om toe te geven^aan de opwellingen, die
het levend geloof toch ook kent. Als we
iemand liefhebben schamen we er ook ons
niet voor om dat te laten blijken. Natuur
lijk de intieme omhelzing blijft voor de
binnenkamer, maar in het openbaar mag
toch gerust gezien worden, dat we elkaar
liefhebben. Als in een gezelschap een jon
gen en een meisje heel koud en onbewo
gen doen, een man en een vrouw hande
len, alsof ze niet bij elkaar horen, denken
wij ook niet zo hoog van hun liefde. Daar
mag toch wel wat warmte bij, dat mag in
een blik, in een gebaar, in een woord best
uitkomen.
En, als je dat leren moet, ja dan is het
toch wel wat vreemd gesteld met onze
liefde. Dat moet uit het hart opwellen,
dat moet spontaan zich uiten, in zekere
zin kan dat niet geleerd worden.
Geleerd niet van mensen. Je kunt daar
in ook niet anderen nadoen. Dan is het
echt aangeleerd, kunstmatig, dan wekt het
zelfs afkeer en weerzin op, dan mag een
ander gerust van ons zeggen, dat we ons
aanstellen.
Maar de vrijmoedigheid dan? De vrij
moedigheid om uiting te geven aan wat
in ons hart leeft? Ja, daar is vaak har
telijke liefde tot God, stille gemeenschap
met onze Here Jezus Christus, een ver
trouwd zijn met zijn genade. Dat dringt
ook wel naar buiten, maar we voelen ons
geremd. Niet, omdat we niet weten, hóé
het te uiten, maar 0111 te doen, waartoe
we innerlijk aandrang toe gevoelen.
Ja, die vrijmoedigheid moet geleerd
worden, die moeten we ons toeëigenen,
daarin moeten we ons zelfs oefenen, trai
nen om een moderner woord te gebruiken.
En dan voel ik het als m'n briefschrijf
ster ook wel zo aan, dat aan dat trainen
in onze kring niet zo veel gedaan wordt.
Het systematisch, laat ik het woord maar
eerlijk neerschrijven, onderricht worden
hoe we onze geestelijke kracht uiten kun
nen, aanwenden, productief maken.
Veel wordt er zelfs in deze richting niet
eens gedacht. Ik heb het wel eens meer
gezegd en geschreven, dat verenigingen
en organisaties in onze kring er te veel
opgericht zijn om bepaalde (en laat ik er
bij zeggen noodzakelijke kennis) mede te
delen dan opvoeden tot geestelijke activi
teit en ontplooiing van de kracht, die het
geloof meebrengt. Daar lijdt de kerk zelf
ook aan. Het is heerlijk, als er getuigd
kan worden, dat we het onder de predi
king van Gods Woord goed hebben, dat
we een zegen ontvingen, dat we dankbaar
de kerk uitgaan, maar het dient zo vaak
om ons te bevestigen in de houding van
het alleen maar ontvangen, opnemen. We
komen in de kerk alleen om wat te krij
gen, mee te nemen, we worden niet in
beweging gebracht, we gaan niet tot actie
over.
Dat is een gebrek. Dat ligt aan de pre
diking en aan ons zelf. Er wordt in de
laatste tijd weer veel over preken ge
schreven. Ik waag me er maar niet aan.
Je vervalt gauw in zulk een discussie in
de verdedigende houding vanzoals ik
het zie en in practijk breng, is het goed.
Maar ik ben er-voor mij zelf diep en
ernstig van overfuigd, dat als m'n preken
geen mensen in beweging brengen, dat ze
dan niet goed zijn. Dan mogen ze ge
roemd en gewaardeerd worden, dan mag
ik er zelf tot op zekere hoogte tevreden
mee zijn, maar ze zijn niet goed. God wil,
dat door de prediking van het Woord de
gelovige actief wordt. Ik weet wel, dat
ik me ook in het eerste ogenblik geen
raad zou weten en verlegen zou staan, als
er gebeurde, wat m'n briefschrijfster als
een losse gedachte lanceerde, n.l. dat het
toch ook gebeuren moest, dat we, na in
de kerk geweest te zijn, waar we in de
goede zin van het woord gesticht zijn,
er twee aan twee op uit moesten gaan
om anderen op te zoeken enz., dus dade
lijk het gehoorde in practijk te brengen.
Daar heb je het weer!
Er is een legendarisch verhaal over
Rousseau, de geestelijke vader van de
Franse Revolutie. Als hij sprak voor men
sen dan wist hij ze zodanig te begeeste
ren, dat ze na het horen van zijn woorden
naar bijlen en messen grepen om nu ook
maar meteen aan de gang te gaan. Maar
dan rende hij de straat op om hen te be
zweren, dat hij het zo niet bedoeld had,
want hij was nu ook niet dadelijk een
held.
Ik zou er zelf misschien ook zo onder
staan. Je bidt: „Here, wil mij gebruiken.
Laat het nu mogen gebeuren als van ouds.
Uitstorting en vervuld worden met de
Heilige Geest".
En ik zou me misschien ook geen raad
weten als dat gebeuren ging, een echte
opwekking, een spreken in talen (figuur
lijk bedoeld) en het verrichten van won
deren (daden van Jezus Christus verlos
sende macht door mensen).
Neen, dat hebben wij niet geleerd. Dat
zijn we niet gewend. Daar moeten we ons
in trainen en daar wordt ook eigenlijk
niet veel aan gedaan.
E11 dan kom ik terug op wat ik in mijn
vorige artikel schreef. Er is misschien èn
onder ambtsdragers èn onder gemeente
leden te weinig wat de kerk moet zijn,
een oefenschool des geloofs. En dan weer
niet in de passieve zin. Een ontvangen
van genade 0111 voor ons zelf vreugde en
blijdschap te bezitten, de zekerheid van het
behouden zijn, maar een geoefend wor
den tot de dienst. Tot alle dienst, van
getuigen en er op uit gaan, van het ver
spreiden van licht en warmte, van ont
plooiing van een veel grotere activiteit,
zodat de wereld merkt, dat er een kerk
van Jezus Christus is. Daar moet de pre
diking op gericht zijn, daar toe moeten
wij in de kerk komen 0111 onderricht, ge
oefend, getraind te worden, hoe wij, wat
gelukkig toch ook bij meerderen van ons
in het hart leeft, kunnen uiten en tot
openbaring brengen van ons geloof, van
onze liefde, van onze dankbaarheid, van
onze gemeenschap met Jezus Christus.
En zolang wij in de kerk nog niet alle
maal daar verontrust over zijn, daarover
bekommerd willen wezen en met elkaar
willen bidden en worstelen, is het nog niet
'goed, zijn we niet zoals het volk Gods
moet wezen, 'n.l. bereidwillig op de dag-
van Zijn heirkracht, een leger van ge-
trainden, die klaar staan en gebruikt wil
len worden, overal, waar Jezus Christus
ons nodig heeft.
W. J. Meister.
JEUGDWEEK 1954
ofZoals de ouden zongen
piepen de jongen.
Van 18 tot 25 September wordt er een
jeugdweek in onze kerken georganiseerd
of gehouden of gevierd of hoe het verder
heten mag.
Op het platteland betekent dat weinig.
In de grotere plaatsen meer. In bepaalde
gevallen zelfs, dat men in één week wil
goed maken wat jarenlang bedorven is.
Daarom heb ik nog niets op een jeugd
week tegen. Integendeel, ik hoop er ook
aan mee te doen.
Maar de schoen wringt ergens anders.
Dat wil ik wel constateren.
Juist ergens anders.
Niet een injectie van een week moet
plotseling de jeugd uit haar indolentie
halen. Was het maar waar, dat het zo
eenvoudig was!
Ik geloof ook niet, dat de organisato
ren van deze jeugdweek dat bedoelen.
Daar ken ik ze ook wel goed genoeg voor.
Maar ongemerkt suggereert één jeugd
week per jaar ons dat we dan onze plicht
weer gedaan hebben.
In een circulaire aan predikanten en
kerkeraden staat de zinsnede: mogen wij
U verzoeken, op 19 September in de be
diening des Woords de jeugd te geden
ken.
Nogmaals, het zal wel niet de bedoe
ling zijn, maar het lijkt nu alsof daarmee
dominee en kerkeraad en de oudere ge
neratie in haar geheel hun plichten weer
hebben vervuld en volgende Zondag kun
nen overgaan tot de orde van de dag.
Kort gezegdik ben er dus heel erg
bang voor dat één jeugdweek per jaai
de aandacht van het eigenlijke probleem
afleidt, al zal het juist bedoeld zijn om
de aandacht er naar toe te leiden.
Wij moeten er juist zoveel mogelijk
van af raken, dat de jeugd de kerk nu
en dan eens aandacht krijgt.
Die moet altijd onze aandacht hebben.
Als er één verwijt is, wat heel veel
jonge mensen aan hun ouders kunnen
verwijten zodra ze zelf tot verstand ge
komen zijn, dan is het dit spreekwoord
wat ik hierboven gezet hebzoals de
ouden zongen, piepen de jongen.
Dit is een bitter spreekwoord. Ik ben
mij dat wel bewust. En wie het aan moet
horen, klinkt het als geknars in de oren.
Maar het is helaas maar al te waar.
Waarom de jongen zo piepen en anders
piepen dan velen van ons zouden willen,
dat ligt aan de ouden. En dat kunnen de
ouden niet goed maken met een week per
jaar als jeugdweek te vieren. Dat kan al
leen maar goed gemaakt worden als voor
de ouden alle weken van het jaar jeugd-
weken zijn, en als de ouden kans zien
alle weken van het jaar hun kinderen iets
van de heerlijkheid en de blijheid van het
geloof in de Here Jezus Christus voor
te leven.
En als ze dat niet kunnen of niet doen,
dan helpen de best-georganiseerde jeugd-
weken geen zier, maar camoufleren ze
hoogstens de ellende, die van binnen
voortvreet.
Voor alle duidelijkheid dus nog een
keer: een jeugdweek op zichzelf is geen
ellende. Ze bedoelt de aandacht te con
centreren op de jonge mensen. Maar die
éne week is de ellende. Bijna camouflage
Die leidt de aandacht van de andere we
ken af, en brengt ongewild en ongemerkt
tot een vergeten van de andere 51 weken
die er per jaar nog over schieten. Hoe
harder die ene week beklemtoond wordt,
des te meer verdwijnen de andere weken
uit het gezichtsveld.
Ik zou dus een heel andere actie willen
voeren. Een actie voor 52 jeugdweken
per jaar, waarin alle ouderen beseffen dat
ze middelijkerwijs voor de jongeren het
pad naar de hemel of naar de hel zijn. En
waarin ze week voor week proberen om
aan de jonge garde met een gloed die
minstens van de Heilige Geest moet stam
men, voor te leven hoe men met Jezus
Christus omgaat.
Misschien piepen de jongen dan an
ders. Of, dat „misschien" kan ik wel
weglaten. Dat is zeker zo.
Was het aan heel veel jonge mensen
onder ons „thuis" maar anders voorge
leefd, dan zaten we er met de jonge men
sen wat gemakkelijker voor.
En als jonge mensen dit lezen, moeten
ze niet denken: goed zo, daar wordt het 4
eventjes gezegd.
Onthoud maar goed, dat je straks ook
getrouwd bent en kinderen krijgt. In elk
gevaldat je straks ook bij de oudere
garde zal horen.
Het is een geweldige inspanning om
een levende omgang met Jezus aan een
ander voor te leven. Ik wil nog zien, dat-
jij het beter doet. Om te beginnen is daar
althans geen gezwets voor nodig, maar
bescheidenheid. Bescheiden is ieder, die
voor een geweldige taak staat.
En wat minder praten kan ook geen
kwaad. Zelfs over de jeugdproblemen
hoeft niet altijd gepraat te worden.
Nodiger is het gesprek naar boven.
Sch. H. M. K.