DE DIENST
DER KERK
HARING of KUIT
Weekblad van de Gereformeerde Kerken in Zeeland
ZEEUWSE KERKBODE
TIENDE JAARGANG No. 8
Berichten en opgaven Predikbeur
ten tot Dinsdagsmorgens te zenden
aan de drukkers Littooij Olthoff,
Spanjaardstraat 47, Middelburg.
Hoofdredacteur: Dr C. Stam, Westwal 2, Goes, Telefoon 2563.
Redacteuren: Ds D. J. Couvée, Ds Y. J. Tiemersma, Drs A. Verschoor.
Medewerker: Ds H. Veldkamp, Veldweg C 260i, Telefoon 884, Hattem.
Drukkers: Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280
VRIJDAG 20 AUGUSTUS 1954
Abonnementsprijs: ƒ2,75 per half
jaar (bij vooruitbetaling).
Afzonderlijke nummers 12 cent.
Advertentiën 10 cent per mm.
Op allerlei manier wordt er gesproken
en geschreven over de dienst der kerk.
Sommigen slaken enkele diepe zuchten,
dat de jeugd vandaag in de kerk zoveel
tekort komt. Anderen werpen het over
een andere boeg, en zijn van oordeel, dat
de kerk nogal „aanpast" aan de tijd. Zo
wel uit mannenmond als uit vrouwenpen-
nen wordt er van tijd tot tijd een en an
der ten beste gegeven, waaruit we nuttige
wenken kunnen ontvangen, ofniet
ontvangen. Enu kent het lot van
nuttige wenken en raadgevingen. Ze ver
zinken voor een groot deel in die „zee
van vergetelheid", die ik in menige ker-
keraadskamer bij een ambtelijk gebed
hoorde noemen, maar waarover ik in mijn
Bijbel nooit wat kon vinden. Maar
gesteld dat die er isen de bodem
wordt ooit zichtbaar, dan zal die „be
zaaid" liggen met allerlei goed bedoelde
adviezen, naast vele goede voornemens.
Misschien is het beste medicijn voor
deze tijd, en voor de kerk over heel de
linie, dat we met elkander zoeken, om
weer onder de invloed van het Woord
Gods te komen. Dat we het eenvoudig
lezen en er over nadenken. Dat het in de
prediking wordt opengelegd, en de ge
meente tot haar verrassing de heerlijke
spraak Gods uit alle Bijbelboeken op
vangt.
Als er zo druk gediscussieerd wordt
over spreken en vooral preken, zodat die
en die categorie er wat aan heeft, dan
krijg ik altijd enige moeite met die preek
van Petrus in Hand. 2. Bijzonder is die
helemaal niet. MaarGod heeft er
door gesproken.
Eén bepaalde kracht moet er stellig
van de prediking uitgaan. En van heel
het optreden der kerk. Ook in onze onder
linge verhoudingen. U moet eens nalezen
in 1 Samuël 23, wat Jonathan heeft ge
daan aan zijn vriend David.
Deze laatste was voor Jonathan's vader
op de vlucht. Geen gemaldkelijke toestand
voor de zoon. Toch weet Jonathan, waar
hij moet staan. Hij gaat er op uit, om
David te zoeken. In de buurt van Hebron,
ergens in een bos, hebben zij elkaar ge
troffen.
Dan heeft Jonathan de bedoeling, om
David te helpen, dat zijn vertrouwen op
God niet zal wankelen.
't Leven gaf daartoe wel aanleiding.
Want, Saul gunde David geen rust. En
de inwoners van Kehèla liepen met de
gedachte rond, om David uit te leveren
aan Saul, wanneer deze kwam opdagen.
Had David daar aanleiding toe gege
ven
Het tegendeel!
David had deze inwoners verlost van
de macht der Filistijnen. Uit dankbaar
heid zal David op zijn beurt worden ver
raden
Dit is erger dan een crisis in zaken,
of een ziekte in het gezin. Als je op elkaar
'niet aan kunten dan nog wel op
mensen, die reden hadden om zich tot
het uiterste in te spannen.
Jonathan kan zich er iets van voorstel
len, wat er in David moet omgaan. Ook
begrijpt hij, dat David in deze omstan
digheden behoefte heeft aan meeleven.
Hier liggen de zaken al voor het grij
pen. Zonder enige redenering wordt ons
hier uit de heilsgeschiedenis iets duide
lijk van de gemeenschapsoefening dei-
heiligen, waar we allen naar snakken.
Waarom zijn we zo vaak „net even te
laat"? Hier helpt geen enkele conferen
tie. Hier moet Gods stem uit de heilige
historie tot ons doordringen, en hier moet
het zich aan ons opdringen: dit is het
leven èn streven van de kinderen des Ko-
ninkrijks. Een ieder, gelijk hij gaven ont
vangen heeft
Welke gave bracht Jonathan dan tot
David
De gave van een gelovig en liefheb
bend hart. Dat geeft nóg meer kracht
dan een vacantie-trip, of een bespreking
over de vraag, hoe we „levende kerk"
moeten zijn. Hier lééft het, zoals het in
de kerk leven zal. Dit is het openbaar
wordèn van het „wederom geboren" zijn.
Jonathan stelt tegenover de crisis, waar
Saul David in brengt, de kracht van het
Woord Gods, Saul juicht.in zondige
verdwazing, dat David in zijn hand is.
Jonathan zégt het met volle overtuiging
tot Daviddat kan niet
Weet hij dat dan, door een bijzondere
Godsspraak
Neen.
Maar Jonathan houdt er rekening mee,
wat er gesproken is door God. Saul is
de verworpene, dat heeft Samuël verkon
digd. De man naar Gods hart is gevon
den. David draagt er het téken van in
de zalving. Jonathan gelooft het Woord
Gods, en hij gaat er van uit.
Dat is: omgang met de Bijbel!
Bedenk daarbij, dat voor Jonathan het
Woord Gods nog maar erg klein van om
vang was. Dat het nog niet gekomen was
tot de vervulling. Die Bijbel op onze ta
fel zegt héél wat meer, dan die enkele
beloften en gezegden, waar Jonathan het
mee moest doen.
Maarhij had wat aan dat gedeelte
van de Godsopenbaring, waar hij het mee
moest doen. Dat heeft ons wel iets te
zeggen. Wij zullen ons zelf, en elkander,
en de jeugd niet het minst, moeten in
leiden in dat wonderland van de beloften
en toezeggingen Gods, en door een sterk
geloof een ander tot steun moeten zijn,
dat zij toch met ons vertrouwen zullen
op de woorden, die de Heer gesproken
heeft. Dat is de grote dienst der kerk.
Elke Zondag moeten we daarmee bezig
zijn. Dat moet „het gelaat der kerk" zijn,
waaraan wij naar buiten gekend worden.
Dan geeft de kerk een demonstratie van
de rijkdom van het nieuwe leven in deze
wereld. Dan verspreidt zij het licht van
Christus.
Misschien is het goed nog een paar din
gen uit 1 Sam. 23 te noemen. We moeten
dit hoofdstuk maar goed in ons opnemen.
Jonathan weet, dat David „nummer
één" wordt in het Koninkrijk, en zijn
positie staat onder die van DavidEn dat,
terwijl Jonathan de Koningszoon is, en
David.de niet getelde jongen uit het
gezin van Isaï.
Hier raken we aan een kwestie, die we
toch ook wel eens eerlijk mogen noemen.
Feitelijk willen allen „de eerste viool"
spelen. Als regel grijpt niemand van zich
zelf naar een lagere partij. Vandaar, dat
wij mensen moeilijk een harmonie bren
gen.
Welk een ziele-adel bij Jonathan, en
welk een diep en actief geloof. God zal
meer door David doen, dan door Jona
than. Hij zegt dat niet, omdat hij zo op
zijn gemak gesteld is, of omdat hij zo'n
„goeie broeder" is, waar iedereen over
heen loopt. Wie alleen maar denkt aan
het optreden van Jonathan met zijn wa
pendrager tegen de Filistijnen, die weet
beter. Dit is gelovige aanvaarding van het
lot, dat God hem geeft. Geen „zeuren"
om een ander plekje, maar geloven, dat
God het zó beslist, en dat het zó goed is.
Het nieuwe leven
Als we in de kerkelijke wereld eens
wat minder problemen opwierpen, en zó
ons tekort zagen bij deze duidelijke taal
van het Woord Gods in zulke beelden uit
het levendan zou daaruit het gebed
kunneen toenemenvernieuwd ons
als in de dagen vanouds.
Eén ding moet op de voorgrond staan
als de dominee naar de kansel gaat, de
ouderling op huisbezoekals de ouders
hun kinderen opvoeden, als we in jeugd
verband wat voor elkaar zoeken: helpen,
om zó de sterkte van het Woord Gods
elkander dichterbij te brengen. En, blij
moedige kinderen van het Koninkrijk, al
delen we niet allen tegelijk de lakens uit.
Het van elkaar willen aanvaarden, zoals
Jonathan dat deed ten opzichte van Da
vid, dat God nu door David met Zijn
werk zou voortgaan. Dan gaat het waar
lijk om de dienst van het Koninkrijk,
waarin we allen „slechts" dienstbaar zijn,
zo het God belieft.
Als dit de sfeer van het kerkelijke leven
is, dan gééft dat kerkelijke leven ons wat,
gelijk Jonathan aan David wat gaf.
Want.hij kwam er bovenop, die ge
zalfde, die door de omstandigheden van
het leven meer treurig dan vrolijk keek.
Zó kon David de lasten weer aan.
Ze werden heus niet minder voor hem.
Maar, hij had door middel van Jonathan,
even gekeken in de rijkdom van de be
lofte Gods. En David ging weer verder
met de hoop in het hart.
Het was het laatste, dat Jonathan op
aarde voor David mocht doen. Een vol
gende ontmoeting is er niet meer geweest.
David hoort straks van zijn vriend, dat
deze de soldatendood op Gilboa is gestor
ven
Maar, in dit samentreffen bracht Jo
nathan het beste, dat het mensenleven een
ander kan brengen. Inzicht 'in de macht
van het Woord Gods, opdat er vertrou
wen zij op Gods leiding.
Ja, ergens in een conferentie-oord, zijn
deze dingen als onderwerpen nog wel te
Van de „Nederlandse vereniging tot
bescherming van dieren" ontvingen wij
een geschriftje dat heet: „Kerk en dieren
bescherming" met als ondertitel„een
eerste verzameling van documentatie
materiaal". Het is dus, dat hebt u wel
begrepen, een bloemlezing van treffende
en treffelijke uitspraken, die verschillende
mannen van naam hebben gedaan, en
waarin gepoogd Wordt een antwoord te
geven op de vraag: hoe moeten wij de
dieren behandelen
Het is een zeer bont en gevarieerd ge
zelschap, dat hier de revue passeert, en
via de paus, Albert Schweitzer en Ds
Straatsma komt u ook bij enkele gerefor
meerde predikanten terecht, als Ds Joh.
Meynen, B. Timmer, R. Kooistra en
Prof. Wisse. De laatste rekenen wij daar
ook maar bij, want bij het honderdjarig
bestaan van de Theol. School te Kampen
heeft hij zelf telegrafisch beledenin
Kampen heb ik het geleerd.
Wij hebben onderscheidene uitspraken
niet zonder beschaamdheid des aange-
zichts gelezen, en wij willen daarom maar
beginnen, enkele citaten door te geven.
Deze citaten staan niet altijd in hun ver
band, anders zou het te lang worden.
Voor het gemak van de lezer en onszelf
geven we elk citaatje een cijfer.
1. „Daarom hebben wij vóór alles dank
baar te zijn voor het bestaan van de
dieren. Ook hun aanwezigheid, hun
geluid, hun beweging heft onze een
zaamheid op" (Prof. Dr A. A. v.
Ruler).
2. „Indien predikanten, pastoors, on
derwijzers, regeerders en welmenen
de burgers op het platteland 't hunne
deden om te wijzen op de pijnigin
gen, die door gemakzucht, onwetend
heid, valsheid aan de te doden dieren
wordt aangedaan, zo zou tenminste
het zedelijk en redelijk besef daar
buiten de trage wetgeving vóór zijn"
(Prof. Dr A. H. de Hartog).
3. „De enige keer dat aan een dier een
menselijke stem gegeven werd was
bij de beroemde ezelin, die moest
protesteren tegen menselijke mishan
deling" (Ds A. K. Straatsma).
Wij dachten, dat dit niet de „enige
keer" was, en dat de slang ook al
gesproken had, maar wij durven Ds
behandelen, 't Is goed ook, dat ze ter
sprake komen.
Toch is er nog één weg, die uitnemen-
der is
Des Zondags, uit de kerk, zó het
Woord Gods meenemen, dat ons gebracht
wordt. Ener dan aan beginnen, om
zich door dat Woord te laten leiden.
Jonathans-dienst
We praten en schrijven erg veel over
wat we zoal tekort komen. Het schijnt,
dat we in het negatieve altijd gemakke-
lijker uit de voeten kunnen, dan in het
positieve.
Maar, 1 Sam. 23, roept tot een zeer
positieve levenshouding. Wij zijn geen
David of wie dan ook. Maar, wij zijn
wel geroepen tot een Koninklijk priester
dom
Op weg daarheen hebben wij onze
moeilijkheden en onze zonden. De ster
kende kracht van het Woord kan niet één
van ons ontberen. En het is de rijke dienst
der kerk, dat ons deze kracht toegereikt
wordt.
Waar we ook bezig zijn, elkander hier
in ter hulp te komen, daar verrichten wij
de dienst der kerk, waardoor God ons
bouwt.
Leg hierop nadruk met al wat in u is.
Wees daarin voor elkander werkzaam.
Een kerk, waarin de Jonathansdienst
wordt waargenomen, vervult de opdracht
des Pieren, en gaat in 's Heren weg!
C. St.
Straatsma eigenlijk niet vragen:
Kent gij uw bijbel Dit is even een
interruptie van ons.
4. „Neen, het is geen bijzaak, de barm
hartigheid jegens de dieren. Zij is
een toetsteen voor onze geestelijke
en zedelijke toestand" (Ds A. J. A.
Vermeer).
5. „Wanneer ik een insect uit de nood
help, doe ik niets anders, dan te pro
beren iets van de immer nieuwe
schuld der mensen aan de dieren af
te betalen" (Albert Schweitzer).
6. „Tal van mensen praten alleen over
die „smerige hond", die „lelijke kat",
dat „akelige beest" en ze vergeten,
dat wat er op de dieren ook aan te
merken moge zijn, dit alles onze
eigen schuld is geweest" (Ds Joh.
Meynen).
6. „Wij moeten leren de dieren lief te
hebben, en zo met hen om te gaan,
dat in beginsel de door God bedoelde
verhouding reeds op aarde wordt
hersteld" (dezelfde).
7. „Er moest tegenover de dieren meer
blijk gegeven worden van de bezadi-
ging waaronder wij mogen leven".
„Wij kunnen de aard van de mens
toetsen aan zijn omgang met de die
ren, sterker nog, dat wij „de recht
vaardige" mens moeten kennen uit
zijn houding tegenover de dieren"
(Ds B. Timmer).
8. „Zou het onze prediking niet verrij
ken, als wij niet nalieten te wijzen
op onze plicht ten aanzien van de
overige levende schepselen?" (Ds R.
Kooistra).
9. „Hebt u wel eens een dominee horen
preken over één van de vele dieren
die in onze bijbel voorkomen? Tien
tegen één, dat u dat nog nooit hebt
gehoord" (Dr W. Sangers).
(Tussen haakjes: wij ook nooit. Wij
dachten ook altijd dat dit niet moest,
en dat een dominee alleen maar over
de Here Jezus moest preken.)
10. „Daarom behoort ook tot de roeping-
van de Dienaar des Woords, dat hij
op zijn tijd de gemeente wijze op
de verplichting jegens de dierenwe
reld" (Prof. G. yVisse).