Uit de Pers
Jeugdrubriek
Met een feestneus op
naar de ondergang!
De WEINIGEN en de VELEN
Denkt u, voorzover u getrouwd bent
ook eens aan uw trouwdag.
U hebt toen de gelofte afgelegd elkan
der te zullen liefhebben. Ook elkander te
zullen helpen en bijstaan wat betreft de
dingen van het eeuzvige leven. Dat stond
uitdrukkelijk in het huwelijksformulier.
Sindsdien zijn er heel wat woorden ge
vallen, ook wel heftige wellicht, en er is
nooit een woord gevallen over „de dingen
des eeuwigen levens". U hebt elkaar in
die zaken meer in de weg gestaan, dan
geholpen
En wij maar weer over dat haar den
ken, dat op uw trouwdag zo keurig ver
zorgd was
Daar ligt, voorzover u kinderen hebt,
de gelofte bij de doop. Moeder, daar
moest u persé ook bij wezen, weet u wel,
want dat was zoveel plechtigerNu goed
danU hebt samen beloofd, uw kinderen
Als je met vacantie bent, kun je je
haast niet indenken, dat er ook andere
mensen zijn, die werken. Toch is het zo.
Je doet dagelijks die wondere ervaring
op. Talloze mensen, die per fiets, per
auto, lopend, op een brommer lange toch
ten maken door mooie en behoorlijke
streken, waar intussen op de velden men
sen in het zweet huns aanschijns bezig
zijn met de oogst. Vergeleken bij de men
sen op de weg schijnt hun aantal ver
dwijnend klein.
Beangstigend klein. Onder dreigende
luchten zijn ze bezig. Hooien nog, koren
oogsten, ook de vruchten in de boomgaar
den worden rijp.
Hoe zullen ze klaar komen in die lut
tele mooie, droge dagen, die ons gegeven
worden dit jaar!
Eindelijk is de zon komen opdagen en
met intense kracht zendt zij haar stralen
op de wachtende en verlangende gewas
sen. Ook de mens is ontwaakt en met
volle energie werpt hij zich op de zo
noodzakelijke arbeid van het oogsten.
Want nü is het tijd! De velden zijn wit
om te oogsten en gezien het grote aan
tal vacantiegangers de arbeiders wei
nigen.
Nu zal dat wel in orde komen, want
zo is het altijd geweest.
Toch blijft het een wondere tegenstel
ling. Die eindeloze stoelen langs de we
gen, die overvolle terrassen van hotel- en
restaurants, die drommen mannen, vrou
wen, kinderen op ontspanningsplaatsen en
bij bezienswaardigheden en die vaak haast
vereenzaamde figuren op de velden langs
de wegen, die in de brandende zon zwoe
gen in gestadige arbeid. Allemaal vaak
in het zweet huns aanschijns. Maar met
verschillend doel. De weinigen om de ve
len straks te kunnen voorzien van het
dagelijks brood, opdat er voedsel zal zijn,
opdat de mens, die nu zich ontspant, aan
een gedekte tafel zich zal kunnen zetten,
wanneer ook voor hem de tijd van wer
ken weer is aangebroken.
Want gelukkig, dat is er ook bij.
Niet altijd werk voor de een, en ont
spanning voor de ander. Het wisselt, het
leven vult zich zelf aan, het een onder
stelt het ander en ook door de vacantie
staat het maatschappelijk bestel niet stil.
Toch blijft het beeld mij bij. De velden
zijn wit om te oogsten en de arbeiders
zijn weinigen.
Dat heeft de Here Jezus eenmaal ge
zegd. Voor de arbeid in het koninkrijk
Gods. Altijd witte velden, maar te weinig
arbeiders om de wachtende oogst binnen
te halen.
Veelal wordt dit woord toegepast op
zending en evangelisatie. Dat er te weinig
zijn om uitgezonden te worden naar verre
landen, dat er te weinig zijn om te ge
tuigen in eigen omgeving. Maar ik meen,
dat het over de gehele linie van toepas
sing is.
Nu denk ik weer aan dat boven ge
schetste vacantie-beeld.
Drommen mensen langs de weg, vro
lijk, genietend, zich ontspannend, zo vrij,
alsof er helemaal geen werk te doen is.
En terzijde van de wegde zwoegende
boer, die van de kort hem toegemeten tijd
zo graag het grootste nut tracht te ma
ken en zich inspant alsof er niets anders
is dan te werken. Te werken, zolang het
dag is.
De weinigen en de velen.
Ja, dat geldt niet alleen voor speciale
arbeid in Gods koninkrijk.
Zo is het in iedere gemeente, in elke
kerk, in iedere kring, waar mensen zich
geroepen weten tot arbeid.
Weinigen, die zich ten volle inzetten.
Weinigen, die werken, zolang het dag is.
in de voorzeide leer te onderwijzen.
Niet maar te laten onderwijzen op de
christelijke school op de catechisatie!
Dat ook wel, maar dat was vers, twee.
Vers één was, dat u de gelofte hebt ge
daan, dat zelf te doen.
En nu weet ik het niet, maar hoe komt
het toch, dat zoveel jongens en meisjes
al tegen mij gezegd hebbenbij ons thuis
wordt daar nooit over gesproken!
Daar gaan de geloften!
Daar liggen ze aan duigen!
Ja, waar je niet al op komen kunt, als
de bijbel je zo even onder de neus duwt,
dat Paulus z'n haar liet knippen (kort,
alstublieft) in Kenchreae. U hebt dat
misschien erg onstichtelijk gevonden,
haast een beetje profaan. Daar zat niets
voor de ziel in. Nu, dat moet u dan zo
maar zeggen. Daar laten we 't dan maar
bij. H. V.
Weinigen, die zich de tijd ten nutte ma
ken, omdat zij weten, dat de dagen boos
zijn.
Weinigen, die zich verontrusten om de
nood der wereld, weinigen, die zich be
kommeren om de ingezonkenheid van het
geestelijk en kerkelijk leven, over de ta
nende invloed van het christendom te
midden van alles, wat uit de wereld een
greep doet op de mens, ontspanning,
sport, vermaak, verstrooiing, wereldge
lijkvormigheid en oppervlakkigheid.
En de velen O, ze kunnen het zo rus
tig aanzien, dat anderen arbeiden. Nu,
zoals het nu in de vacantietijd is. Och,
gun het de mensen maar dat nu vrolijk
zijn en zich over het werk niet bekreunen.
Dat komt straks wel in orde. Dan werken
ze ook hard, misschien even, of zelfs wel
dubbel zo hard als die werkende boeren.
Ze mogen nu vrij zijn. Straks is ieder
weer ingeschakeld in het enerverende ar
beidsproces, de Moloch met zijn gloeien
de armen, die altijd meer offers vraagt.
Daarmee is het wel in orde. Maar niet
met de tegenstelling in het koninkrijk-
Gods tussen de velen en de weinigen. Die
blijft steeds bestaan. Altijd mensen, die
menen, dat zij met vacantie zijn. Dat ze
alleen mogen genieten, vrij zijn, zich ner
gens over hoeven te bekommeren, erg
verwonderd zouden zijn, als ze aange
sproken werden om méde te doen.
Wat zou een vacantieganger antwoor
den als de oogstende boer hem toeriep:
„Man, gooi je fiets aan de kant en trek
je jasje eens uit en help een handje. We
hebben het zo druk!" Vast en zeker het
stereotype „Mij niet gezien! Je vergeet,
dat ik met vacantie ben". Dat zou hij met
een zeker recht kunnen antwoorden, al
zou het menigeen goed doen om in tegen
stelling met z'n gewone werk van alledag
in de vacantie eens anders werk te doen.
Maar, wat te denken, van de velen in
kerk en christendom, die als de weinigen
hun toeroepen: „Kom, maak er nu eens
ernst mee. Met uw geloof, met uw be
lijdenis, met uw roeping, met het werk,
met het bezig zijn, met het inhalen van
de oogst voor Jezus Christus, wiens vel
den wit zijntoch uiteindelijk hetzelfde
denken misschien niet hardop zeggen
„Mij niet gezien. Laat mij maar genieten
en vrij zijn, niet denken aan de ernst en
de verantwoordelijkheid".
Er zijn vacantiegangers, die spottend
en glimlachend in hun vrij gevoel neer
zien op de zwoegende oogsters. Net, alsof
ze dwaas zijn. Net, alsof zij ook vacantie
hadden moeten nemen.
Zo zijn er velen, die het toch eigenlijk
dwaas vinden. Dat bezig zijn met de gees
telijke dingen, met God en zijn konink
rijk, met de ernst van de tijd en de nood
zakelijkheid van het vele, vele werk.
Laat ze maar zwoegen. Laat ze maar
sloven. En ze voelen zich zelf niet ge
grepen, ze gevoelen zich zelf niet veront
rust. Ze ervaren het niet als een tegen
stelling, ze aanvaarden het als de normale
toestand.
Daarom gebeurt er weinig. Daarom
leeft er weinig in de kerk al komen er
duizend kerkgangers in één dienst en ver
meldt de kerkelijke stand vele leden. Om
dat er de tegenstelling is tussen de wei
nigen en de velen. En ik denk ineens met
schrik aan dat andere woord van Jezus
Christus, dat wij als kerkmensen graag
op de wereld toepassen, maar vergeten
op ons zelf toe te passen, hoewel het in
eerste instantie voor ons gegeven is.
Aan welk woord? Dat van de velen,
die geroepen, maar de weinigen, die uit
verkoren zijn.
W. J. Meister.
In het Geref. Jongelingsblad lazen wij
dit pakkende en gedegen artikel van de
bekende Evangelist Baas, dat niet alleen
onze jeugd raakt:
„Als wij in de kranten lezen van Nam
II van Noord-Korea en van Ho Tsji
Minh van de Vietminh, denk je mis
schien: „Waarom moeten wij in zo'n ver
velende tijd leven Nu ja, ik heb als
jongen andere dagen gekend. Ik ben vaak
door een dorp gekuierd, waar de veld
wachter zijn sabel thuisliet en alleen met
een lange stok de orde bewaarde. Doch
zulk een korte idylle uitgezonderd, zijn
er altijd zulke nummers geweest als Mao
Tse Toeng en Sjoe En Lai. Adam heeft
door zijn val, die ons aller val is, de we
reld in bloed gedompeld. Ik denk op het
ogenblik aan Sanherib van Assyrië en
zijn rabsake of veldmaarschalk. In Jesaja
22 lezen wij, hoe hij met zijn satelliet
staten Elam en Kir in het Joodse land
is binnengevallen, zij hebben het dal Chiz-
zajon bezet. Wij weten niet waar dat pre
cies gelegen heeft, maar de tijding van
zijn val was even alarmerend voor de
bevolking van de hoofdstad als wij in
spanning meegeleefd hebben met de felle
strijd om Dien Bien Phoe. Jeruzalem
vloog te wapen. Wij zouden zeggende
mobilisabele divisies, de reservemilitie, de
vrijwillige politie, de organisatie „Steunt
Wettig Gezag" en de B.B. werden opge
roepen. Dat alles was goed. Elders zegt
dan ook Jesaja: „Oliet het schild". D.w.z.
de volkeren worden niet gediend door
handelsreizigers-in-vrede, die kleine sta
ten versjacheren om het naakte kapitalis
me te dienen, zoals onze bondsvoorzitter
Algra zo kernachtig in de Eerste Kamer
heeft opgemerkt met betrekking tot de
politieke amateur Schermerhorn. Was de
mobilisatie dus toe te juichen, de menta
liteit van het volk was glad verkeerd. De
dienstplichtige burgerij was op de platte
daken der huizen geklommen en stond
de parade te bekijken als een pretje. „Kijk
Levie daar eens marcheren, wat steekt
hij zijn kippenborst parmantig vooruit!
Wat heeft Samuël een piekfijn uniform
aanMeisjes flirtten uit de verte met
jonge officieren en spotten met een rlieu-
matische landstormman, die dapper
van hart! zijn best deed om mee te
komen. De mensen waren door het dolle
heen. Daar was waarlijk geen reden toe,
zo heldhaftig was de strijd in het dal
Chizzajon niet verlopen. Israëls aanvoer
ders hadden gauw de witte vlag gehesen
om pas op de fusilladeplaats te ervaren,
dat de barmhartigheden der goddelozen
wreed zijn. Eenvoudige, eerlijke jongens
uit het leger hadden liggen grienen om
zo'n beleidNu was Jeruzalem wel ont
waakt, het haalde de wapenen uit het ar
senaal „het Huis des Wouds", en deelde
die aan alle weerbare mannen uit; het
sloopte huizen om de bressen in de muren
te dichten, het trof maatregelen voor de
watervoorziening in een tijd van beleg.
Technisch was alles O.K., maar de gees
telijke herbewapening ontbrak. Aan de
HERE dachten ze niet, aan Hèm, voor
wie Sanherib een dode hond is en Rus
land en China van thans een enige vlo.
En omdat ze niet practisch en feitelijk
(wel officiéél, maar wat gééft dat?) in
de HERE geloofden, daarom was er geen
werkelijk élan. Zij geloofden niet in de
mogelijkheid van een overwinning en dan
schiet men als het ware met kogels zon
der kruit. Daarom lieten ze zich direct
na afloop van de parade van de muren
zakken en holden naar de wijnhuisjes op
de stadsmuur. Die zaten tjokvol, geen
EEN VASTE KRACHT.
Daar bedoel ik niets geheimzinnigs
mee.
Maar eenvoudig een man of een vrouw,
die in dienst van de jeugdclubs als vaste
kracht wordt aangesteld, om de vereni
gingen met kennis van zaken terzijde te
staan.
Zo'n man of vrouw lijkt mij langza
merhand onontbeerlijk voor ons jeugd
werk.
Wie moet onze jonge mensen „vor
men", nu we langzamerhand de vorm ver
loren hebben, en de nieuwe vorm blijk
baar niet kunnen vinden
Wie moet de vereniging maken tot een
homogene club met teamspirit?
Ik zie daar geen andere weg meer in,
dan het aanstellen van iemand, die daar
alle tijd voor heeft, alle kennis voor heeft,
plaatsje was er onbezet. De mensen
schransten van je welste: dat hadden ze
tenminste gehadDe leren wijnzakken
werden klokkend leeggedronken. En lól
dat ze hadden, lólZe zetten als het ware
een feestneus óp! Maar. die pret was zo
voos als een rotte mispel. Want onder het
klinken en toasten zeiden ze tot elkaar:
„Laat ons eten en drinken, want morgen
sterven wij
Precies het cultuurpessimisme van onze
dagen en het gewone, alledaags pessimis
me, dat ik zou kunnen weergeven in dit
rijmpje
En kan ik tóch niet emigreren,
dan zal ik mij maar amuseren!
Zulke pret is hol. Als het werkelijk
eens spannen gaat in ons oude Nederland,
waar zal je dan de kracht vandaan halen
als je je ziel niet gevoed hebt met de
eeuwige waarheid van Gods Woord?
Vreugde is nodig, broodnodig, maar dan
moet zij van het goede gehalte zijn. Ont
spanning kan evenmin gemist worden,
maar dan moet deze het lichaam stalen
en moet er de geest in sprankelen. Maar
„de kool" moet doorgedraaid worden en
zo gauw mogelijk! En er is veel „kool"
in wat men tegenwoordig cultuur noemt,
maar dat bij mij „krul-tuur" heet, d.w.z.
spaandersBrandhoutIk vrees, dat som
migen onzer voorgangers in betrekking
tot de jeugd al te gemakkelijk de lijn van
de minste weerstand volgen en denken
Houd ze er bij
met een zacht-gekookt ei!
Ik ben er van overtuigd, dat zulks pre
cies de manier is om de jeugd er niet bij
te houden, maar om ze kwijt te raken,
de èèn langzaam, de ander met een vaar
tje. Eén was er te Jeruzalem, die niet
de lijn van de minste weerstand volgde.
Een hoge figuur ging met vaste schreden
over de muren. Het gelal in de wijnhui
zen verstomde, de mensen fluisterden
„Jesaja!" En daarop klonk een doordrin
gende stem: „De Here, de HERE der
heirscharen, roept tot geween en tot rouw
klacht, tot kaal scheren en tot omgord ing
met een rouwgewaad" (Jesaja 22:12).
En terwijl de doorborende blik van de
koning onder de profeten rustte op de
feestneuzen, ging hij voort: „Voor deze
ongerechtigheid zal u geen verzoening ge
schieden totdat gij sterft, zegt de Here,
de HERE der heirscharen" (Jesaja
22:14). Beschaamd staken de mensen
hun feestneus in de zak, halfleeggedron-
ken wijnzakken bleven onaangeroerd
staan, ontnuchterde pretgangers slopen
naar huis.... Toch is het oordeel niet
gekomen, want Koning Hizkia is het volk
voorgegaan in bekering en daardoor is
het gericht afgewend. Want zich bekeren
is léven gaan en bekering wil zeggen, dat
de poorten van ècht-menselijk leven zich
voor ons gaan ontsluiten. God schrijft in
de gebeurtenissen onzer dagen met reu-
zen-letters„Bekeert uDat behoeft
Billy Graham ons niet te komen vertel
len, dat verstaan wij als wij terugkeren
tot de oude gereformeerde waarheid en
deze op onze jeugdverenigingen onderzoe
ken. Als wij ons verdiepen in de geschie
denis onzer strijdende Kerk en die niet
helpen uitleveren aan kerkformaties, die
de rotsbodem van Het Woord niet onder
de voeten hebben. Dan zal een nieuw élan
door al onze gelederen gaan. En zo het
over ons beschoren is, dat wij onder de
oordelen der Voleinding heen moeten, dan
zullen wij niet ondergaan niet een feest
neus op, maar zal van ons Da Costa's
woord gelden:
Een natie kan ook vallen
met eer, ter eer van Hèm
en houden, heilgelovig,
Zijn Standaard vast met klem.
Zo moge onze levenskeus zijn."
alle liefde voor heeft, en een geloof als
dat bekende mosterdzaadje, omdat hij
waarschijnlijk bergen moet verzetten.
Dit artikel wil ik dan ook gebruiken,
om je het bovenstaande te verduidelijken,
en om er zo precies mogelijk bij te zeggen,
hoe ik me de gang van zaken dan voor
stel.
Allereerst: wat zou zo'n vaste kracht
moeten doen?
Zoals ik het me probeer in te denken,
moet deze man of vrouw allereerst een
duidelijk omschreven rayon toegewezen
krijgen, zodat hij maar niet te hooi en
te gras aan het werk gaat, maar een af
gepaald arbeidsveld heeft waaraan hij
alle krachten kan wijden.
Daarna moet deze man (laat ik nu
maar telkens man zeggen, voor het ge
mak) van al die verenigingen een duide
lijk beeld krijgen. Hij moet dus niet on
middellijk met een serie adviezen komen,
maar eerst kijken wat er aan schort. Dat
wil dus zeggen: hij moet met de betrok-