Christelijke I
Kan Christelijke zede
normatief zijn
JOURNALISTIEK
U weet, dat wij enige weken geleden
onder de titel „sensatie" enige opmerkin
gen hebben gemaakt over wat naar onze
mening niet naar christelijke, maar naar
wereldse stijl was, en we noemden daarbij
twee voorbeeldende wijze waarop
rechtszaken worden verslagen (Berkel)
en vervolgens ook het Jubogeval.
Het Dagblad „Trouw" heeft hier aan
dacht aan gewijd door in het nummer van
Zaterdag 12 Juni j.l. een hoofdartikel te
publiceren, onder de titel „Sensatie?"
(met vraagteken).
Daar wij vermoeden dat verscheidene
Kerkbode-lezers wel het „Zeeuws Dag
blad" lezen, maar „Trouw" niet (of geen
van beide?) geven we hier eerst in z'n
geheel weer wat „Trouw" schrijft.
Vooraf zij nog even opgemerkt, dat
waar het ging over twee dingende chris
telijke pers en de N.C.R.V., wij ons in
onze gedachtenwisseling met „Trouw"
beperken tot de Journalistiek en wat
daarmee samenhangt. Het gedeelte over
Jubo II laten we dus achterwege, evenals
dat gedeelte van ons oorspronkelijk arti
kel, dat door „Trouw" wordt geciteerd.
Hier volgt het dan:
„Via het „Gereformeerd Weekblad"
namen we kennis van een artikel van
Ds H. Veldkamp in de „Zeeuwse Ker-
bode", waarin de schrijver handelt over
de sensatie.
Sensatie is, aldus de schrijver, een
puur werelds verschijnsel, dat bestaat
in het prikkelen der zinnen.
Het artikel richt zich in hoofdzaak
tot de Christelijke pers en tot de
N.C.R.V.
De Christelijke pers, aldus Ds Veld
kamp, maakt zich schuldig aan sensa
tionele rechtbankverslagen. Hij doelt
daarbij op de Berkelse moordzaak.
Aangezien wij tot de Christelijke
pers pretenderen te behoren, over wie
aldus de staf gebroken wordt, hebben
wij, overeenkomstig des schrijvers be
doeling, ons dit aangetrokken.
En dan wensen wij uiting te geven
aan onze positieve mening,dat dit oor
deel van Ds Veldkamp over de wijze
waarop in ons blad de Berkelse moord
zaak verslagen is en over de ons toege
dichte daar achter liggende opvatting,
dat wij voor kopij over lijken zouden
gaan enz., zeer beslist onjuist is.
Strafprocessen worden in het publiek
gevoerd. Zij worden in het publiek ge
voerd, omdat het tot het wezen van een
rechtsstaat behoort, dat de rechtsbede
ling niet als in totalitaire landen
tot een onderonsje wordt, dat zich ach
ter gesloten muren afspeelt.
Alleen als de openbare orde of de
goede zeden dit vorderen, worden de
deuren gesloten. Maar dat staat aan de
beoordeling niet van een krant en niet
van Ds Veldkamp, maar van de rech
ter. En die sloot bij de Berkelse moord
zaak de deuren niet.
Een krant, ook een Christelijke
krant, heeft als een harer functies de
nieuws-berichtgeving. Tot die bericht
geving behoort natuurlijk en juist het
verslag van de op grond van de Neder
landse wet en door de Nederlandse
rechter opzettelijk in het openbaar uit
geoefende rechtspraak.
Het alternatief van Ds Veldkamp,
dat men in het geval van de Berkelse
moordzaak slechts de keuze heeft tus
sen zwijgen of wenen, is derhalve on
juist.
Een andere vraag is of de Berkelse
moordzaak goed verslagen is. M.a.w. of
de krant en met name of onze krant de
zwelging in intimiteiten in de hand ge
werkt heeft. Of wij tegemoet zijn ge
treden aan een verkeerde sensatielust
van het publiek.
Wij hebben de verslagen van onze
verslaggever over de Berkelse moord
zaak nauwkeurig gevolgd. Want wij
waren ons bewust van de mogelijkheid
dat in de wijze waarop de zaak versla
gen werd, elementen zouden kunnen
binnensluipen, die Ds Veldkamp terecht
verfoeit.
Onze mening is, dat onze verslagge
ver deze zaak goed verslagen heeft. Hij
is volkomen zakelijk gebleven. Hij
heeft détails, die zinneprikkelend zou
den kunnen werken, geretoucheerd. Hij
heeft de huwelijksontrouw, het dienst
meisje dat de rivale van haar mevrouw
werd, enz. er niet „uitgehaald". Hij
heeft precies het tegenovergestelde ge
daan van wat Ds Veldkamp hem toe
dicht.
Buiten de Christelijke pers is het een
enkele maal voorgekomen, dat het an
ders gebeurd is. Misschien heeft Ds
Veldkamp zulk een blad gelezen en kan
hij zich daardoor niet meer objectief
voor de geest halen hoe althans ons
blad de zaak verslagen heeft. Maar afë
hij zou gaan vergelijken gou hij het
verschil tussen sensatie en geen sensa
tie hebben verstaan.
Wij verwerpen derhalve het ver wijf-
van Ds Veldkamp als onjuist. Wij men
nen dat wij, overeenkomstig onze func
tie in het publieke leven als krant, deze
zaak moesten verslaan en wij menen,
dat wij dit gedaan hebben op een wijze
een Chr. krant waardig."
Tot zover het bedoelde hoofdartikel in
„Trouw" over de zaak die ons nu bezig
houdt.
Wij willen beginnen met onze dank uit
te spreken aan de Hoofdredacteur van
„Trouw" voor tweeërlei. In de eerste
plaats dat hij deze zaak belangrijk genoeg
heeft geacht, om hierover nader van ge
dachten te wisselen en in de tweede plaats
voor de rustige en prettige toon waarin
dit artikel is gesteld.
Wij hebben aan deze Hoofdredacteur
geschreven, dat wij van oordeel waren,
dat over deze materie het laatste woord
niet gesproken was, maar dat de discussie
er over eigenlijk nog moest beginnen, en
dat wij gaarne bereid waren op de argu
menten nader in te gaan.
We menen dat de Zeeuwse Kerkbode
het orgaan is, waarin dit het beste kan
geschieden, omdat wij daarin het eerst
over de onderhavige kwestie schreven.
„Trouw" heeft daarvan kennis genomen
via het „Gereformeerd Weekblad", waar
uit ik concludeer dat de Zeeuwse Kerk
bode zelf niet op de redactietafel van
„Trouw" verschijnt. Dit is goed te be
grijpen, want een mens kan nu eenmaal
niet alles lezen, en vooral het aantal Kerk-
bode's is niet bij te houden. Wij hebben
echter de Hoofdredacteur beloofd de
nummers waarin zijn argumenten worden
bekeken, te zullen doen toesturen, wat
misschien nog eens leiden kan tot een
abonnement op dit goeie Kerkblad.
Zien wij het wel, dan hebben wij in
hoofdzaak in te gaan op wat „Trouw"
schrijft over de functie van de bericht
geving inzake de rechtsbedeling in een
rechtsstaat. Dit is wel het belangrijkste
argument, dat ons intussen het minst
heeft overtuigd. Wij moeten in verband
met de ons toegemeten plaatsruimte dit
onderdeel tot een volgend artikel uitstel
len, omdat daarover nogal het een en an
der te zeggen is.
Ditmaal volstaan we er dus mee, dat
we onze lezers in kennis gesteld hebben
met wat tegen ons werd aangevoerd,
waarover men alvast eens rustig kan na
denken. Terwijl er dan nu nog even ruim
te is voor wat „kleingoed".
In de eerste plaats de mededeling dat
de verslaggever van „Trouw" het netjes
gedaan heeft, om het nu maar populair te
zeggen. Hij is volkomen zakelijk geble
ven, en heeft zich onthouden van alle sen
sationele- details. Buiten de christelijke
pers, aldus „Trouw" is het wel een enkele
maal voorgekomen, dat men ontspoorde,
en nu vermoedt „Trouw" dat ik zo'n blad
gelezen heb, waardoor mijn oordeel ver
troebeld is, en waardoor ik aan de chris
telijke pers verweet, wat aan anderen ver
weten moet worden.
Ik kan met de hand op m'n hart verkla
ren, dat ik uitsluitend de christelijke dag
bladen lees, en dat ik mijn wetenschap
inzake de Berkelse moordzaak alleen put
uit „Trouw" en „Zeeuws Dagblad". Het
enige wat ik toe moet geven is dat ik de
verslagen in deze bladen niet volledig ge
lezen heb, want als ik de grote koppen
en opmaak had ingezien, had ik al meer
dan genoeg van deze nette berichtgeving.
Ik wil natuurlijk de betrokken verslag
gever graag feliciteren met deze hoofd
redactionele goedkeuring, maar naar mijn
mening gaat het daar helemaal niet om.
Het is m.a.w. niet de vraag of in de grote
voorlichtingswedstrijd aan het publiek de
verslaggever van „Trouw" een behoorlijk
figuur heeft geslagen, maar de kwestie
is of het christelijk dagblad überhaupt in
deze wedstrijd mee had moeten lopen. En
dat is geen zaak van deze of gene ver
slaggever, maar de zaak van de Redactie
zelf, en van de hele christelijke stijl in de
Journalistiek. Maar hierover later meer.
Een tweede stukje kleingoed is dit. Ik
schreef„Niemand zal mij er van ver
denken, onze christelijke dagbladpers een
kwaad hart toe te dragen. Daarom kan ik
er juist rustig over schrijven".
In deze natuurlijk niet opzettelijk
door „Trouw" weggelaten zin doelde ik
er op, dat ik nog niet zo lang geleden een
artikelenreeks schreef vóór onze christe
lijke pers. Daardoor heb ik de „neutrale"
pers aan m'n hals gekregen met Fedde
Schürer voorop. Het spreekt wel vanzelf
dat als ik pleit voor de christelijke pers,
ik die ook graag zo goed mogelijk zie. In
enkele brieven is mij verweten, dat ik be
zig was onze christelijke pers af te bre
ken. Dat is natuurlijk volledige onzin.
En nu ten derde.
Wat ik nu schrijf, vind ik zelf een
beetje vervelend. Immers, in de perspole
miek valt mij altijd weer op, dat auteurs
alles wat zij zelf geschreven hebben, blijk
baar erg belangrijk vinden, en daarom
verwijten zij hun „tegenstanders" regel
matig: hebt mij niet volledig geciteerd,
u hebt iets weggelaten.
Als ik nu iets dergelijks ga doen, laad
ik de schijn op mij, dat ik m'n eigen ar
tikel ook erg belangrijk ga vinden.
Laat mij vooraf eerlijk verklaren, dat
dit niet zo is, en dat ik het „Trouw" ook
helemaal niet kwalijk neem, dat het niet
alles heeft overgenomen.
Alleen maar zitten in het weggelaten
gedeelte een paar dingen, die toch wel van
invloed zijn op de. verdere discussie. Ik
moet daar later op terug komen, maar
moge hier de passage eerst nog even laten
volgen. Er stond:
„Maar stel nu eens, dat dit in uw fa
milie voorkwam, en heel Nederland stond
via de krant dagelijks in de woonkamer
en de slaapkamer van uw familie te glu
ren, want alle gordijnen die de intimiteit
dekken moesten zijn kolomsgewijs weg
gegrist. Wat gij niet wilt dat u geschiedt,
doe dat ook aan een ander niet. Zijn we
dat vergeten?
Dat is christelijk.
Dit is werelds.
Onze christelijke pers geeft om princi
piële redenen geen verslag van sport op
Zondag. Er zijn hier nog veel klemmen
der principiële redenen om van heel deze
tragedie volledig te zwijgen".
Mar nu voorlopig tot de volgende week.
H. V.
Wij horen nog al eens klagen over we
reldgelijkvormigheid. Tenminste in be
paalde kringen, waar men een beetje de
neiging heeft, de voorbije tijd te roemen.
Ik ben van oordeel, dat er in dat kla
gen veel onredelijks is en dat wereldge
lijkvormigheid iets heel anders is, dan
men er in die kringen onder verstaat. Wij
kunnen de wereld gelijkvormig zijn, ook
al worden wij er helemaal niet op aange
zien, omdat het in het uiterlijk in geen
enkel opzicht blijkt.
En wie in uiterlijke dingen met de we
reld meegaat, mag men geen verwijt ma
ken. Ik geloof niet, dat de Bijbel ons er
gens leert, dat Gods kinderen als vreemde,
antieke modellen zich onder de andere
mensen moeten bewegen of zich misschien
helemaal niet onder hen moeten bewegen
en een volstrekt afgesloten groep moeten
vormen. De ontwikkeling van het wereld
leven kunnen wij niet stil zetten en ieder
mens, ook een christen, maakt die ont
wikkeling mee.
Dat is ook heel niet erg, als het hart
maar in oprechtheid God vreest.
Maar toch meen ik in alle bescheiden
heid, dat er onderscheid moet zijn. Vor
men en manieren, zeden en gewoonten
zijn sterk afhankelijk van de tijd, waarin
wij leven en van de kringen, waarin wij
ons bewegen. De zeden vormen en ver
vormen zich telkens weer. Dit is zelfs zo
sterk, dat elke groep van mensen in de
samenleving er min of meer eigen ge
woonten op na houdt, die zelfs binnen die
kring tot zede geworden zijn. Die zeden
zijn op het platteland al heel anders dan
in onze cultuurcentra. In de boerenstand
heerst nog altijd sterk de traditie en men
is er zeer aan verknocht en in aristocra
tische kringen geldt dit in niet mindere
mate.
Ik heb de indruk van volkomen terecht.
De mensen zijn ook zo ontzagijlk onder
scheiden. De ene levenskring is voor de
ander bijna ontoegankelijk en bij nood
zakelijke „overplaatsing" zal men wel ge
ruime tijd nodig hebben, om te acclima
tiseren. Daar liggen verschillen van op
voeding en levensvisie, van genoegens en
belangen, die totaal anders gericht zijn.
Maar als die verschillen nu zeker niet
te verdoezelen zijn, als hier inderdaad een
vrij scherpe insnijding is, dan is die er
toch ook tussen hem, die God vreest en
die Hem niet vreest. Het duldt toch zeker
geen tegenspraak, als wij zeggen, dat de
vreze des Heren ons tot totaal andere
mensen maakt. Daar zijn wij het samen
wel over eens. En als wij nu bepaalde ze
den en gewoonten in allerlei groepen en
standen (en ook het angstvallig waken
voor het bewaren er van door de geslach
ten heen) volkomen gerechtvaardigd vin
den, zouden wij dit dan ook niet mogen
opeisen voor het volk van God? En (ik
kom die bovengenoemde klagers niet in
het gevlij), maar is het toch niet een beet
je bevreemdend, als het onderscheid tus
sen kerk en wereld schier geheel verdoe
zeld wordt en als christenen zich in we
reldse kringen zo gemakkelijk kunnen
vinden en blijkbaar de minste moeite niet
hebben, zich in die kringen te bewegen?
Ik heb wel eens horen zeggen: men
kent een christen aan z'n praat, aan z'n
daad en aan z'n gewaad. Natuurlijk is dit
niet vol te houden. Laten christenen op
straat ook maar gerust „gewone" mensen
zijn. Maar er zit toch iets in.
De zede ontwikkelt zich onder de men
sen en vervormt zich ook naar tijd en
omstandigheid, naar de mate van ontwik
keling en zoveel dingen meer. Maar hier
is ook de nawerking van de wet van God.
Wie de wet van God niet kent en er
niet bewust naar leeft, regelt zijn leven
er toch naar, want hij heeft de wet van
God geschreven in zijn hart. In hun ge
wetens worden zij immers beschuldigd of
ook verontschuldigd. Zij weten wel, wat
past en niet past.
Wij kunnen dit noemen het licht van
Gods algemene genade, waarbij zij wan
delen mogen. Anders immers zou het
voor hen volslagen duisternis zijn en zou
het leven ook een leven zijn in volstrekte
ongerechtigheid.
Maar 's Heren wet nochtans, verspreidt
volmaakter glans. Gods bizondere genade
verschaft ons zoveel helderder licht en
wie bij dit licht mag wandelen, zal ook
zijn leven er naar richten.
Het komt mij voor, dat wie bewust zijn
leven wil „schikken en richten" tot de ver
heerlijking Gods, dit ook in zijn leven tot
openbaring brengt.
Wij zeggen wel eens, dat er geen nor
matief christelijke zede is. Het zal ook
niet gemakkelijk vallen, deze in een aan
tal regels vast te leggen en van casuistiek
willen wij niet weten. Maar in algemene
zin zou ik het toch willen handhaven.
Als een wereldling, bij het schemerlicht
van Gods algemene genade, wel terdege
weet, wat past en niet past, zou dan voor
het christen-leven geen algemene regel
zijn? Niet iets, dat wij toch wel als nor
matief mogen laten gelden en waaraan wij
ook vasthouden, met hand en tand?
Onze God is zelf de hoogste norm. Hij
is het summum bonum, het summum jus-
tum, maar ook het summum pluchrum
(het hoogste goed, het hoogste recht en
het hoogste schoon). Zouden er dan in
Zijn bizondere openbaring, in de Heilige
Schrift, geen gegevens zijn, waarnaar wij
ons hebben te richten?
Neen, God dicteert ons in de Bijbel
geen concrete zedelessen en ik geef toe:
ook een christen is kind van zijn tijd. En
het zal ook moeilijk zijn, hier vaste regels
uit Gods Woord af te leiden, maar het
komt mij voor, dat er toch een mogelijk
heid is, dat wij zover komen, dat wij 't
er over eens kunnen zijn: alzo doet men
niet in Israël.
Misschien ligt hier voor onze gerefor
meerde ethici nog een dankbare taak.
K.B. v. 4- L.