Het ontbrekende FEEST De algemene OPENBARING hem daar zo zitten en luisteren en zingen zag. Het duurde niet heel lang of ik kreeg 'n verzoek om bij hem te komen. Hij was ziek geworden, 'n Ziekte in de bloedsom loop, waarvan hij en ik zelf vreesden dat hij niet meer beteren zou. Wat is het altijd erg om afgebroken te worden. Maar vooral wanneer we dit on dergaan ver van ons eigenlijk milieu, ver van verwanten en vrienden. Hoe had al les, alles anders kunnen zijn! Tot ieders verrassing verscheen hij weer op straat en in de kerk. Hij liep moeilijk, stijf. Maar het ging. En gaande weg verbeterde 't zelfs, zodat alles toch scheen overwonnen. Vanzelf dat tijdens dit door mij niet gezocht contact ook zijn kerkelijke positie ter sprake kwam. Ik ga uit de vele ge sprekken niet veel vertellen. Kort en goed kwam het hierop neer: Ik ben en blijf ■in hart en nieren gereformeerd. Ik wil niet anders wezen. Maar mij weer melden bij 'n kerk, die mij na 't doen van schuld belijdenis voor de kerkeraad geweigerd heeft, ik pas. Ik weet ook nu weer niet nauwkeurig wat jaren tevoren gepasseerd was. In hoofdzaak komt het hierop neer, dat de toenmalige predikant ds Post hem gene gen was en zijn kerkelijk herstel begeerde. Zo legde Veder schuldbelijdenis af. En daarna stelde de kerkeraad nog een of andere eis. Het komt mij voor dat dit in elk geval tevoren had dienen te geschieden, hoe re delijk wellicht die eis kan zijn geweest. Hier zal zich weer eens gewroken hebben, dat 'n barmhartige collega nog niet 'n hele kerkeraad is. 'n Zoveelste fout mis schien van die wat veel geprezen veel hoofdigheid van bestuur. En ofschoon hij deed 't geen men van hem verlangde, schijnt Utrecht daarop weer met 'n eis te zijn gekomen. In elk geval ging na allerlei strubbeling de we derkeer niet door. Vermoedelijk meende men, dat Veder ook in zijn ambt begeerde hersteld te worden en dit begeerde men niet. Ik twijfel niet of er is alle reden ge weest om Veder te schorsen en hem niet dan na gebleken berouw weer op te ne men in de schoot der kerk. Ik beschuldig niemand. Doch dat er, gelijk zo vaak, door on handigheden bij kerkelijke procedures fouten zijn gemaakt, lijkt mij niet uitge sloten. In 't algemeen schieten wij Chris tenen tekort in opzoekende liefde tegen over gevallenen. Die gevallenen maken 't van hun kant ook niet steeds gemakke lijk. Ik meen dat ik zelf ook bevooroor deeld ben geweest. Dat het mij toch gegeven is hem te overtuigen, dat hij zondigde met nooit 's Heren dood te verkondigen, dat hij ook met het oog op zijn kinderen niet beter kon doen dan weerkeren tot de kerk, die hij wat er ook gebeurd was, toch in zijn hart niet los kan laten, is mij 'n voor recht. Het heeft nog heel wat voeten in de aarde gehad. Buitenstaanders waarschuwden hem te gen 'n stap terug naar de kerk, die naar hun mening hem wel strenge tucht, maar weinig liefde had betoond. Veder deed die stap na veel strijd toch, toen zeker niemand hem ook maar van enig bijoogmerk kon verdenken. En het viel hem zeker zwaar nu nóg weer eens, voor wéér anderen, belijdenis van schuld af te leggen. Wij bedoelen hiermee, dat er in de rij der christelijke feestdagen feitelijk één ontbreekt. Het Paasfeest hebben we nu al weer een tijdje achter de rug, het grote overwinningsfeest op dood en hel, we zijn het al haast weer vergeten ook. Het duurt niet lang meer of we hebben hemelvaarts dag. Ik durf haast niet te schrijvenhe- melvaartsfeest, omdat ik zo de indruk heb dat het meer een prettige vrije dag is, zo ineens midden in de week, dan een blij feest, dat de christenheid viert. Wie doet hemelvaart eigenlijk nog wat? Als we hier een blijvende vestigingsvergun ning konden krijgen, zou ons dat meer deugd doen dan een jaarlijks terugkeren de wonderlijke Donderdag, die we hemel vaartsdag noemen. Vervolgens komt Pinksteren, waar we helemaal geen raad mee weten. Dit zijn dan drie „erkende christelijke feestdagen", waar we pas mee geconfronteerd zijn, of binnenkort zullen worden, en dan ligt er in ver verschiet dat aardige huiselijke feest met veel rood dat in de barre winter een prettige onder breking geeft: het Kerstfeest. Dit zijn er met elkaar vier. Ik zou er nog één bij willen hebben. U zult zich daar misschien over ver wonderen om twee redenen. In de eerste plaatsals het met de vier Mij persoonlijk was reeds op veel onge- dwongener wijs meer dan eens gebleken, hoezeer hij berouw had over het verzon- digen, en verlaten van zijn diensten en roeping tot het predikambt. Want theo loog bleef hij. Preken maken bleef zijn lust. Hoe dikwijls trof ik hem aan, lezend in 'n oude preek van hem zelf of bezig die om te werken. Andere dan godsdien stige boeken las hij weinig. Nog kort vóór zijn dood worstelde hij om vergiffenis voor wat slechts „lippenwerk" kon zijn geweest.. Er was 'n vreugdevolle ontroering in onze kleine gemeente toen William Veder voor het eerst na zóveel jaren weer in de kerk, waarin hij was opgevoed en zelf het evangelie had gebracht, aanging aan het heilig Avondmaal. Hij had er zich voor in 't zwart gekleed. Nog zie ik hem eindelijk komen, naar de allerlaatste half bezette tafel. Ik heb hem niet aangezien, terwijl ik hem het brood reikte, slechts zijn het heilig brood nemende hand En indien er in ons hart reeds zoveel om ging, hoeveel te meer in het zijne. Wie vermoedde toen dat die eerste maal tegelijk weer de allerlaatste maal in zijn leven op aarde zou zijn. Want niet lang daarna stortte hij van 'n keldertrap en kreeg 'n hersenschudding met zware hoofdwonden. Maar ook daarvan herstelde de ijzer- sterke zeventiger. Doch ondertussen begon zich zijn oude kwaal, waarvan hij reeds eenmaal aan zijn keel met succes was geopereerd, opnieuw te openbaren. Het bleek dat God hem nu pas recht afbreken, breken kwam. Wat heeft hij geleden! Wat heeft hij tegen pijn en dood en afscheid voor altijd, opgezien! Gods kinderen zondigen nooit goed koop. Afbreken niet alleen dat sterke lichaam. Afbreken ook zijn trots, het hardnekkig restant van zijn verzet tegen hen, die hem naar zijn mening, destijds niet erg liefde rijk hadden behandeld. Hoe dikwijls heb ik hem verzocht enkel aan eigen schuld te denken. Na lange strijd is hem dit vergund. Maar daarmee ook brak het licht door op zijn late, sombere levensavond. De laatste maal dat ik hem bezocht en hij buiten bed zat omdat hij van pijn in bed niet kon houden en op zijn stoel even min, besefte ik dat dit ons afscheid kon worden. Zijn koolzwarte ogen, wat ver uiteen, zagen mij als steeds nog ongedoofd aan uit zijn gelig vermagerd gelaat boven zijn gesloopt lichaam. Op de man af heb ik hem nog een en ander gevraagd. De vreze des doods, vroeger zo onmiskenbaar, had hij er on der. Los van al het voorbije, verklaarde hij nog eens enkel te steunen op de trouw van God. Twee en zeventig jaar oud is hij get worden. Zaterdagmiddag 15 Mei hebben wij zijn uitgeput lichaam ter aarde besteld op Axels kerkhof. Het had het had alles, alles zo an ders kunnen zijn. Doch één ding was al die jaren onver anderd geblevende trouw van zijn en onze God! Waarvan anders zou ik op het kerkhof gesproken hebben? En getuigen ook nu voor wie hem heb ben gekend veroordeeld of liefge had? D. J. C. christelijke feestdagen die we.hebben, al zo schraal geschapen staat, dat het meer lijkt op een paar dagen vrijaf, dan op féést, dan zouden we beter doen, er wat af te doen, dan het getal aan te vullen. We hebben al vertoon genoeg, en waarom zouden we dan moeite doen, deze chris telijke zonden meerder te maken? Ik wil op deze eerste bedenking ter stond antwoorden. Ik bedoel niet van de hobbelende trein der christelijke feestdagen nog een „laat ste wagen" aan te haken, die nog een beetje meer slingert dan de voorafgaande. Dan zou ik nog liever heel het geval wil len opheffen. Maar 'k bedoel wel dit: als wij het feest van Christus' geboorte, Zijn opstanding, Zijn hemelvaart en uitstorting van de H. Geest werkelijk vierden en be leefden, de zin er van goed door hadden, dan zou er in de christelijke kerk een dringende behoefte ontwaken aan een vijfde feest, en dat is het ontbrekende feest, waarop ik nu het oog heb. Nu komt de tweede reden van verwon dering. U vraagt natuurlijk, of u dan nog meer heilsfeiten te gedenken zijn dan de vier reeds genoemde: geboorte, opstan ding, hemelvaart en uitstorting van de H. Geest? Ons antwoord is bevestigend. Er is ook nog zo iets als de wederkomst van Christus. Een vreemd woord, maar toch ook vrij ingeburgerd voor weder komst is-.parousie, en als wij dus voort aan over de parousie spreken in dit arti kel, bedoelen we daarmeede wederkomst van Christus. Deze parousie ligt nog, in onderschei ding van de andere heilsfeiten, die we genoemd hebben, in de toekomst, maar het is niettemin een heilsfeit, en zelfs het hoogtepunt van alle heilsfeiten, en de af sluiting tevens. Het gaat in de Schrift met onstuimige vaart van Kerstfeest, via Pasen, Hemel vaart en Pinksteren naar de Voleinding. Er is helemaal geen reden, waarom we over dat heilsfeit geen feest zouden vie ren. Het is veeleer verbazingwekkend, dat we het niet doen, omdat die grote dag- des Heren, waarvan onze belijdenis zegt, dat wij er verlangend en met opgerichte hoofde naar uitzien (of we die belijdenis werkelijk beleven is een andere zaak), omdat dus die grote dag des Heren de kroon zet op al het beloofde heil. Petrus leert ons, dat op die dag der parousie de onvergankelijke, onbevlekte en onverwelkelijke erfenis, die reeds klaar ligt, geopenbaard zal worden, d.w.z. ont huld zal worden voor onze verbaasde blikken. Dan wordt alles nieuw. Dan le ven we in de wereld zonderzonde. Op de aarde zonder kerkhoven, ziekenhuizen, en tranen. Het is bijna ongelooflijk. We zouden er geen van allen in geloven, als 't ons niet gezegd was, en niet in 't voor uitzicht gesteld. Het is om een gat in de lucht te springen van blijdschap. En niet temin zijn we er geen van allen blij om. Laat ik me voorzichtig uitdrukken: u is er misschien wel blij om, maar u laat het niet merken. De kerk in haar geheel laat het in geen geval merken. Het is helemaal niet aan haar te zien, dat zij zo'n rijke erfgename is, met zo'n geweldig testa ment in de zak. En we vieren er geen feest over ook. De kerk doet het zonder adventsfeest, zonder parousiefeest. Zij denkt er eenvoudig niet over, dit feest in de rij der christelijke feesten op te nemen, terwijl dit eigenlijk „de dag, de roem der dagen" moest zijn. Als ik hier schrijf over deze ontbreken de christelijke feestdag, dan wordt dat hier niet voor de eerste maal zwart op wit gezet. Het is al vrij geruime tijd ge leden dat er een boek verschenen is van de hand van Ds J. Overduin, onder de titel: „het Onaantastbare". Het gaat in dit boek over de christelijke hoop, en een van de hoofdstukken van dit boek heeft als ondertitel„waarom geen parousie feest". Hij maakt in dit verband enkele zeer juiste en tegelijk diep-beschamende opmerkingen, waarvan ik hier een paar laat volgen. Na er aan herinnerd te heb ben, dat Israëls feesten eigenlijk ook alle ad vents feesten waren, en dat het juist met Israëls geestelijk leven slecht ging toen het ophield adventsvolk te zijn, schrijft hij„en nu geloven wij allemaal wel de wederkomst van Christus. Elke Zondag belijden we dit geloof in de kerk. Maar er is verschil tussen geloven en geloven. Israël „geloofde" ook de komst van de Messias, maar dat geloof was een geloof zonder verwachten". „En wanneer de vijf dwaze meisjes gevraagd was: gelooft gij, dat de bruidegom komt? dan zouden ze even verwonderd als verontwaardigd geantwoord hebben: „geloven? Moet ge dat aan ons vragen, waarom hebben wij dan lampen bij ons? Maar intussen ge loofden ze, zonder Hem te verwachten. Geloof zonder verwachting, is als de lam pen zonder olie." Hij eindigt met de bede „Moge Gods Geest de kerk zo sterk doen geloven en hopen, doen verwachten en waken, dat zij behoefte krijgt en roept om een jaarlijks parousie-feest. Let wel een feest". Er is, voorzover mij bekend is, op deze suggestie nimmer gereageerd. Het lijkt mij een van de meest bedenkelijke ver schijnselen van onze tijd, dat wij vele din gen over ons heen laten gaan, zonder er op te reageren. Het is niet te verwachten, dat iedereen alles leest wat er geschreven wordt. Die het wel lezen, glimlachen er eens om. De een denkt: de man is niet goed wijs, want wie kan er nu aan onze feestencyclus iets veranderen? De ander denkt: daar zit misschien wel wat in. En met elkaar gaan we over tot de orde van de dag, na eerst lijdzaam te hebben aan gehoord, dat er toch wel het een en ander niet in orde is bij ons. Nu zou het tenslotte nog niet zo erg zijn, dat wij onze christelijke feestdagen niet met een gaan vermeerderen. In casu dan: een parousiefeest er bij. Het is zelfs misschien wel goed zo, want we zouden allicht een beetje boven onze (geestelijke) stand gaan leven, en dat is altijd een kwaad ding. Het zijn sterke benen, die. de weelde kunnen dragen, en voor déze weelde zijn onze geestelijke en kerkelijke benen momenteel niet sterk genoeg. We komen hiermee op het meest be denkelijke. Dat is niet, dat we geen feest vieren om de wederkomst van Christus, maar dat is dat we aan een zodanig feest niet de minste behoefte hebben. De blijd schap, die de ziel van elk feest moet zijn, is er niet. En de spanning en de verwach ting niet. Een parousiefeest zou een feest van de hoop moeten zijn, maar de bloem der hoop kan alleen groeien in tijden van druk. Als wij het goed hebben, zien we niet verlangend uit naar betere tijden. Toen de kerk kerk onder het kruis was, toen zij het slecht had, moest zij worden vertroost met de verwachting van een be tere toekomstdie hoop zou alle leed verzachten. Nu moet de kerk niet worden vertroost, maar versmaad. De situatie is grondig gewijzigd. Wij hebben het hier niet te slecht, maar veel te goed. Wij zitten zo boordevol met allerlei aardse verwachtingen, dat de hemelse verwachting niet eens meer aan bod komt. In de Bijbel worden de gelovigen „gas ten" en vreemdelingen" genoemd. Wij zijn meer gasten dan vreemdelin gen geworden. We gaan wel aardig te gast aan de rijk voorziene dis van deze wereld, maar dat vreemdeling-zijn is al lang over. We hebben de taal van de we reld al aardig geleerd, en de levensge woonten krijgen we ook al goed onder de knie. Dat is een belangrijke vooruitgang. Zolang onze emigranten in het vreemde land de taal van het land niet kennen, en de gebruiken van dat land niet verstaan, voelen ze zich maar wat onwennig. Dat wordt allemaal beter, als die moei lijkheden overwonnen zijn. Dan zijn ze zover, dat ze niet meer weg willen, al komt er zo af en toe nog wel eens een vleugje heimwee naar het moederland. Daar komen ze dan nog wel eens 'n ple zierreisje naar toe maken, maar dan toch maar gauw weer weg. Zover zijn wij dan nu. We zijn erg vertrouwd geworden met het land onzer vreemdelingschappen. Met de taal en de levensgewoonte hebben we geen moeite meer. We zijn er volkomen thuis. Alleen op de weekends maken we ons op nog eens 'n kijkje te gaan nemen in de andere gewesten, en gaan we ons wat vermeien in de „dingen die boven zijn". En zelfs dan nog niet eens. Daarna wordt alles weer gewoon. Op de dag van Zijn komst, zegt Jezus, zullen er twee op de akker zijn, en twee zullen malen in de molen. D.w.z.het le ven gaat z'n gewone gang en ieder wordt door zijn werk volkomen in beslag geno men. Het is geen grote feestdag, maar een grauwe werkdag. Men spreekt nogal eens over de „te kenen der tijden", en men zoekt dat dan in het ongewone, het verbijsterende, het chaotische in de natuur en in de mensen wereld. Oorlog en geweld, vuur en rookpilaren, ziekte en verderf. Och nee, zegt Jezus, het is allemaal heel gewoon. Een van de meest beangstigende tekenen der tijden zal zijn, dat niemand meer op de tekenen let, dat men zo in de tijdelijke dingen is opgegaan, dat de eeuwige dingen geen be langstelling meer hebbenals de Zoon des mensen komt, zal Hij ook gelóóf vin den op de aarde? H. V. Wij zijn met de beschrijving van het mensenleven niet klaar, wanneer wij de rijke verscheidenheid van het menselijk kunnen, de veelheid van zijn „functies", de revue laten passeren. Wij moeten doordringen tot de kern van zijn persoonlijkheid: het menselijk hart. De mens is meer dan de optelsom van zijn verrichtingen. Hij gaat in zijn „functies" niet op. In al wat hij in dit tijdelijk leven doet en doen kan, in al wat hij daarin presteert en tot stand brengt. Hij gaat daar in het diepst van zijn persoonlijkheid boven uit. Het hart van de mens is de kern van zijn persoonlijkheid. Uit dat hart van de mens zijn de „uit gangen" van zijn leven. Dat wil zeggen, dat in het hart de grote beslissingen vallen, voorafgaand aan alle denken en doen, voorafgaand aan alle cultuur en geloof. Doordat de mens een hart heeft, is hij een religieus wezen. In het hart van de mens is heel zijn menselijk aanzijn op de eeuwigheid ge richt. Het is dan ook in het hart des mensen dat God Zich aan hem openbaart. Heel de rijke variatie in de geschapen natuur, de veelheid van dingen en planten, van dieren en mensen, is er op gericht om het hart van de mens te raken en te ontroe ren; opdat deze deswege in al zijn men selijke „functies" God verheerlijken zou.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1954 | | pagina 2