Het interim der Kerk
JTxelaria
negende jaargang No. 47 Weekblad van de Gereformeerde Kerken in Zeeland vrijdag 21 mei 1954
ii.
ZEEUWSE KERKBODE
Hoofdredacteur: Dr C. Stam, Westwal 2, Goes, Telefoon 2563.
Berichten en opgaven Predikbeur- RedacteurenDs D. J. Couvée, Ds Y. J. Tiemersma, Drs A. Verschoor. Abonnementsprijs2,75 per half-
ten tot Dinsdagsmorgens te zenden Medewerker: Ds H. Veldkamp, Veldweg C 260i, Telefoon 884, Hattem. jaar (bij vooruitbetaling).
aan de drukkers Littooij Olthoff, Afzonderlijke nummers 12 cent.
Spanjaardstraat 47, Middelburg. Drukkers: Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280 Advertentiën 10 cent per mm.
Als onderscheid tussen het interim der
kerk en een interimsverhouding- in het
gewone leven zagen wij, dat in het laatste
geval alleen de lopende zaken worden af
gehandeld. Van andere initiatieven kan
geen sprake zijn.
Maar, de kerk, in de periode tussen het
heengaan van haar Heer van de aarde,
en Zijn wederkomst aan het einde, heeft
een belangrijke taak te vervullen. Zij is
door Christus in een bepaalde dienst ge
zet.
Daarvan heeft de Heiland gesproken
in het samenzijn met de jongeren op de
berg, waarvan wij lezen in Mattheiis
28: 1620. De evangelist bereikt hier in
de beschijving van zijn Evangelie het
hoogtepunt. Mattheiis heeft zich tot taak
gesteld, om het Evangelie te laten uitgaan,
speciaal tot die Joden, die daarvoor een
beetje toegankelijk waren. Hij wil uit de
Schrift van het Oude Testament laten
zien, dat Jezus van Nazareth de Messias
was, van Wie de beloften onder het Oude
Verbond spraken.
Vandaar de vele aanhalingen uit de
Oud-Testamentische geschriften. Zij moe
ten dan zien, dat deze Jezus was: het
ware zaad van David, en dat in deze Zoon
van David de zegen is gekomen, aan het
zaad van Abraham toegezegd. Aan het
begin van zijn Evangelie blijkt, dat Mat
theiis hierin zijn taak gezien heeft. Zijn
hele verkondiging te leiden naar dit punt
Jezus van Nazareth te prediken als bren
gend Gods zegen in Abraham's geslacht,
in de weg van het huis van David.
Aan het slot van het Evangelie vinden
wij de Heiland met Zijn discipelen samen.
Eén der weinige verschijningen, door
Mattheiis verhaald.
Die discipelkring moet ge U voorstel
len, als vertegenwoordigend het volk.
Welk volk? Israël, maar.in een an
dere vorm dan vroeger. Niet het Israël,
dat zweert bij tempel en hogepriester,
maar dat de keus liet vallen op Hem, in
Wie de vervulling van tempeldienst en
priester-ambt geopenbaard is.
Wanneer men de vragen aangaande Is
raël wil bespreken, dan hebben we in dit
slot van Matth. 28 ook een zeer belang
rijke plaats.
Daar komt Jezus naar voren, anders
dan in de vernedering. Hij heeft nu de
duistere machten overwonnen. Hij staat
klaar, om Zijn triomftocht te houden bij
de hemelvaart. En nu maakt Jezus aan
die „kring van Israël" duidelijk, dat alle
bevoegdheden in Zijn hand gelegd zijn.
Daarvan zal Jezus gebruik maken, en het
rijk Gods wordt zó geleid naar het glorie
vol einde, waarbij alle tong zal belijden
dat Jezus Christus de Heer is.
Zijn plaats op aarde gaat Hij ontrui
men.
Hij kan daar niet blijven, want de Heer
moet naar het middelpunt van het rijk.
Naar de troon van GodDaar is Hij dan
te bereiken van uit alle delen van het rijk.
En, vandaaruit zal Hij dat rijk, de eeuwen
door, verder brengen.
Als Eersteling onder de broeders zal
Christus bij Zijn hemelvaart, in de men
selijke natuur, bij God komen om daar te
blijven. Die hemelvaart is dan profetie
voor de kudde, die in deze wereld achter
blijft. De gemeente zal opgaan, en nade
ren tot de Vader.
Maar, zolang zij in dit leven is, zal zij
bezig zijn in het werk van haar Koning.
Christus zet de gemeente op de plaats,
die Hij gaat ontruimen.
Op deze plaats heeft de Heer de taak
op Zich genomen, die Israël als knecht
Gods had verwaarloosd. N.l. om tot een
getuige der volken te zijn. Israël, als
„knecht Gods", heeft zich hieraan niet
gehouden. Maar, de knecht des Heren,
de Messias, heeft in Israëls plaats dit
werk gedaan, en zo ging het woord Gods
uit Gen. 12 in Hem in vervulling.
Als nu Jezus Zijn plaats op aarde ont
ruimt, dan zet Hij, in die discipelen, de
gemeente daarop.
In dit verband wordt de opdracht dui
delijk: gij zult Mijn getuigen zijn. Deze
getuigen zetten de arbeid voort. In Matth.
10 worden de discipelen vooral gezonden
tot de verloren schapen van het huis Is
raëls.
In Matth. 28, na de Opnstanding, is
hun opdracht wereldomvattend. Want de
zegen moet worden gelegd op de volken.
Dit is het einde der tijden, als dit werk
aanvangt. In het laatste stadium der ge
schiedenis moet de kerk zich hiervoor in
zetten. Dat is de heilshistorische taak,
welke Christus door Zijn gemeente in de
wereld zal uitvoeren. Het heil moet spre
ken „tot de volken", en God moet als
„Koning der volken" openbaar worden.
Uit de Opstanding van Christus vloeit
dit alles voort. En de kerk, die gelooft
in de wonderen van Christus, ziet ook
haar roeping in deze wereld.
Haar „interimstijd" is gevuld met de
verbreiding van het Evangelie en de be
diening van het Sacrament. Om door de
middelen der genade te brengen tot een
leven van voortdurende gehoorzaamheid
aan Christus. Want, zó komt het leven
aan één groot geheel. Waar Hij „pakt"
en Zijn Geest doet rusten op „het vlees",
daar gaan ze „werken" naar het bestek,
te staan in het teken van de verhoogde
Christus. Niet, als je „eventjes" bij een
massa-meeting b.v., diep onder de indruk
bent, tot tranen toe bewogenom
J//'"(fhSSiïsSSS
UITERSTE
KRACHTSINSPANNING IS NODIG
OM DE OVERWINNING TE
BEHALEN
straks de kerk weer voorbij te lopen. Hier
is sprake van zelf-bedrog, en niet onbe
denkelijke sentimentaliteit.
Zou het niet goed zijn, elkaar hiervoor
te waarschuwen in deze tijd? De neiging
tot het buitengewone is bij sommigen wel
heel sterk. Daarom is het nodig, elkander
hiervan te doordringen: Christus werkt
dat Hij heeft gegeven.
Wie durft er „individuele liefhebberij"
van te maken, waar de opdracht van de
verhoogde Christus zo duidelijk is Daar
om zullen we goed moeten onderscheiden,
tussen wat het menselijk gemoed self
klaar maakt, en wat het werk des Heren
is, waarin Hij de gemeente plaatst.
Eeuwen lang staat de kerk daar al in.
Ze was telkens nalatig. Ze sloeg vaak we
gen,nn, waarop het werk mislukte. Maar,
wie over het wonder van de Geest des
Heren ontroerd wordt, die zal deze ont
roering het meeste gevoelen, wanneer hij
Christus, naar het bevel van Matth. 28,
de eeuwen door, zijn volk ziet binden om
deze roeping na te komen.
Al die eeuwen door waren er de „stief
kinderen van het Christendom", zoals een
theoloog de secten eens heeft betiteld.
Verschillend van vorm, tot in onze tijd
toe, maar altijd self ingrijpend om het
enthousiasme des Geestes te beleven. Dat
iets dergelijks door telkens herhaalde te
leurstelling moet worden gevolgd, wordt
duidelijk voor wie eerbiedig luistert naar
het Woord des Heren.
De bouw van het Koninkrijk, het „le
ven uit de Here, door Zijn Geest", zult
U te allen tijd moeten toetsen aan de
opdracht van Matth. 28.
Karl Barth heeft bij deze opdracht de
treffende opmerking gemaakt, dat hier
iets niet herhaald wordt, wat in Matth. 10
wél staat. En wel, de opdracht om on
reine geesten uit te drijven, en allerlei
ziekte en kwaal te genezen, alsmede de
opwekking der doden.
Daarvan spreekt wél de uitzendings
rede in Matth. 10, maar niet de opdracht
na de Opstanding, waarmee de kerk de
wereld wordt ingezonden.
Kan dit verband houden met de op
standing van Christus uit de doden?
Ongetwijfeld.
Dit wonder is hét teken geworden, dat
in de loop der eeuwen aan de gemeente
wordt voorgehouden.
De verkondiging van de Christus, als
Overwinnaar van zonde, dood en graf.
Die verkondiging geeft in leven èn voor
sterven uitkomst. Ze brengt nimmer de
vreselijke teleurstelling, dat het teken op
de één of andere manier niet uitkomt."
Ze geeft de blijdschap van het Koninkrijk
in alle omstandigheden van de tijd.
Uit dit Evangelie moet de kerk leven,
en daarmee moet ze voortgaan. Ze zal
dat doen in de zekerheid, dat de Christus-
Overwinnaar met haar is.
Als dat beslag legt op de schare, ook
de jongeren, zeker niet minder dan de
ouderen, dan komt de kerk tot haar grote
levenstaak, waarin zij moet bezig zijn en
haar Koning zal verwachten.
Zoals die elf discipelen staan op de
berg, waar Jezus hen geroepen had, zó
wordt „de taak in 't leven" duidelijk,
waarom er een kerk zal zijn en waarom
Israël eertijds in afzondering van de vol
ken werd gesteld.
Het geestelijk leven, wat bloei en in
zinking aangaat, zal verband houden met
het beter ófminder verstaan van
deze opdracht. Het adres te zijn, van waar
uit God het heil in de wereld wil open
baren onder de volken.
Als Christus Zijn Kerk in deze arbeid
stelt, aan het slot van Matth. 28, dan heeft
de evangelist, in de opzet van zijn Evan
gelie-beschrijving, inderdaad het hoogte
punt bereikt.
Uit Israël van voorheen draagt Chris
tus de taak over op het Israël, hier in de
discipelen vertegenwoordigd. Nu moet de
gemeente, na de vervulling in Christus,
leven en dienen uit het volbrachte Woord.
Dat is de geestelijke bediening in de
wachttijd der kerk, totdat haar Koning
zal komen in heerlijkheid.
Het eindpunt is er, in het Evangelie
van Mattheiis.
Christus staat vóór ons, als de inhoud
van héél de verkondiging van het Oude
Testament.
Het afscheid van de jongeren wordt in
deze gebeurtenis gevoeld, zonder dat de
evangelist er melding van maakt. Het rijk
zal voortgaan, anders dan vroeger. De
kerk treedt in de plaats van de Heer. Dat
houdt in, dat de Heer Zijn plaats verlaat.
De verantwoordelijkheid in Kerk en
Christenheid is deze, of wij er diep van
doordrongen zijn, dat wij in dit werk zijn
geroepen. Als de kerkelijke actie èn het
persoonlijk leven daarop worden nageke
ken, dan zal hiervan een prikkel tot ver
nieuwing uitgaan.
Van een benauwen van Juda en Efraïm
zal geen sprake meer wezen. De verho
ging des Heren legt beslag op het leven
der kerk op aarde, 't Leven wordt „dienst
voor Hem", en dat gaat niet samen met
„ondeugendheid" jegens elkander.hoe
„innig vroom die ondeugendheid soms
wordt verpakt.
Het blijft goed, en noodzakelijk, om
Psalm 110 te lezen. Van een volk, gewil
lig, op de dag van des Konings heirkracht.
C. St.
William Veder f.
Zal ik het doen?
Maar waarom zal ik Gods goedheid
over 'n zondaar verzwijgen
Want dit heeft de Here aan zijn ge
struikelde knecht, William Veder, over
nieuw bevestigd: Hij blijft getrouw.
In het eerste diepergaande gesprek, dat
ik mij herinner, zei hij bewogenhet
enige dat blijft is Gods trouw. Het klonk
in mijn oor als tegelijk zelfaanklacht.
'n Niet onbegaafd, velen ook uit andere
gemeenschappen trekkend prediker is Ve
der geweest.
Zoon van de geliefde Rotterdamse do
minee, die zich verstoutte met de dolean
tie mee te gaan, ofschoon zijn oud Schots
geslacht hoog uitstak boven de wel zeer
burgerlijke massa dier dolerenden.
Het moet zijn trotse vrouw, dochter
van de beroemde en soms al te eerzuch
tige kanselredenaar, professor van Oos
terzee, niet meegevallen zijn om te ver
keren in de kring van soms huisbakken
mensen, wier enige bekoring in hun steeds
van etensluchtjes doortrokken woninkjes
was, dat zij verkoren Koningskinderen
waren en bleven ten spijt van zekere be
krompenheid.
Als '11 Jozef van Arimathea, die van
Pilatus het lichaam van Jezus kon bege
ren, of als 'n Mozes die 'n Egyptisch
prinsenleven prijs gaf om het lot te delen
van zijn verdrukt volk, zó moeten die
Rotterdamse bootwerkers, winkeliers,
schoenmakers, doodbidders en wat school
meesters tot Hein Han te Veder hebben
opgezien, wanneer hij voor hen optrad in
de armelijke lokalen, waaronder 'n afge
keurde paardenstal.
Van deze geziene pastor, die zijn cou
sins had onder de aristocratie van Neder
lands grootste havenstad, doch bezield
door grote liefde voor de kleine luyden,
was William Veder de jongste zoon, die,
van de éne naar de andere standplaats
beroepen, nu voor 'n twintig jaren werd
geschorst als Utrechts predikant en zich
daarop aan de gemeenschap der Gerefor
meerde Kerken onttrok.
Wat hij daar precies misdreven heeft,
ik weet het tot heden niet en wens het
ook niet te weten.
Ik verblijd mij enkel over zijn late
wederkeer.
Toen ik nu negen jaar geleden hier in
Axel kwam, woonde Veder in Hulst. Ik
zag hem 'n paar maal in de kerk, of liever
in het bewaarschoolspeellokaal, dat wij
voor de dienst aan God benutten.
Hij liep eens met mij op, naar huis.
Wij kwamen elkaar 'n ander maal op
straat tegen.
Doch behept met weerzin als ook ik
was door de pijnlijke geruchten omtrent
hem, wist ik niet goed wat te doen en
liet de dingen op hun beloop. Hij kende,
zo redeneerde ik, de weg en de spraak.
Ik voelde mij bovendien niet tot hem aan
getrokken, ook niet door die ene preek,
die ik van hem eens hoorde in Bennekom.
Het was mijn genre niet.
Tot op 'n goede dag, daar wandelde
Veder langs mijn nieuwe pastorie met aan
zijn hand zijn oudste dochtertje. Voor
wie 't niet wist: grootvader en kleinkind.
In zijn grijs colbert, de witte zelfstrik-
ker, flamhoed en wandelstok viel hij voor
al hier in Axel op: iets Frans, hoffelijk,
'n meneer ondanks 't niet flonkernieuwe
van zijn kledij, zwierig de hoed lichtend
temidden van ons Axelaars, die gemeen
lijk met 'n vinger hoog steken heel onze
groet ineens afdoen.
Wij hielden elkander staande en hij
vertelde mij, dat hij mee om zijn kinderen
de Protestantse school te kunnen bezoe
ken, het Roomse Hulst verlaten had. Hij
woonde niet ver van mij in de nieuw ge
bouwde wijk.
Ook nu leek afwachten mij bij al 't on
zekere, het beste.
Ik wist dat hij reeds eenmaal door de
kerkeraad van de toen nog ongedeelde
Gereformerde kerk van Axel, geweigerd
was als lid. Om de kinderen niet onge
doopt te laten, had zijn vrouw zich bij de
Hervormde kerk gevoegd. Hij zelf bleef
kerkloos.
Nu en dan vertoonde hij zich onder ons
gehoor en zette zich met zijn oudste, 'n
lief kind, dat mij sterk herinnerde aan
haar nu ook al weer overleden tante, An
nie Veder, oud klasgenote van mij op het
Marnix Gymnasium, op de allerachterste
rij.
Het ontroerde mij telkens wanneer ik